HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2084, HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2085 en HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:3.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, nr. 20/00754
ECLI:NL:GHARL:2021:9555
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
20/00754
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:9555, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑10‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2021/439 met annotatie van A.W. Schep
V-N 2022/6.17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
OZB. Campingtrerrein. Tariefstelling verordening.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer 20/00754
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2020, nummer LEE 19/2848, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) opgelegd voor de onroerende zaak [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft met toestemming van partijen via een telefoon- en videoverbinding plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Deelgenomen hebben belanghebbende, vertegenwoordigd door [naam1] en de heffingsambtenaar [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaresse en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een campingterrein met de daarvoor benodigde voorzieningen.
2.2.
Krachtens de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2019 (hierna: de Verordening) van de gemeente Terschelling (hierna: de gemeente) worden ter zake van binnen het grondgebied van de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven, te weten (a.) een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient (hierna: niet-woning), al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en (b.) een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft van een een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2.3.
Maatstaf van heffing is de WOZ-waarde van de onroerende zaak. De tarieven van de belastingen voor niet-woningen bedragen in de jaren 2017-2019 (als percentage van de WOZ-waarde):
2017 | 2018 | 2019 | |
Gebruikersbelasting | 0,156 | 0,230 | 0,297 |
Eigenarenbelasting | 0,128 | 0,175 | 0,216 |
2.4.
De verhoging van de tarieven voor niet-woningen in deze jaren vloeit hoofdzakelijk voort uit twee omstandigheden, te weten (1) de omstandigheid dat bedrijfsmatig verhuurde recreatiewoningen door jurisprudentie van de Hoge Raad voor de OZB-heffing niet meer als niet-woning, maar als woning moeten worden aangemerkt1., hetgeen voor de heffing een aanzienlijke grondslagversmalling met zich bracht en (2) de introductie van een opslag in het tarief voor niet-woningen ten behoeve van een aan de Stichting [naam4] (hierna: het fonds) te verstrekken subsidie.
2.5.
Het fonds is opgericht op initiatief van de lokale ondernemersvereniging en heeft ten doel het promoten en ondersteunen van ondernemersactiviteiten in de gemeente. Op verzoek van het fonds heeft de Raad van de gemeente besloten gedurende de jaren 2018, 2019 en 2020 een financiële bijdrage aan het fonds te leveren uit de algemene middelen van de gemeente. Deze bijdrage is vastgesteld op € 80 per € 100.000 WOZ-waarde van niet-woningen voor het jaar 2018 (in 2019 verhoogd tot € 81,92). De Raad heeft daarnaast besloten deze bijdrage te financieren uit een verhoging van het OZB-tarief voor niet-woningen. Het bedrag van € 80 (in 2019: € 81,92) is hiertoe omgerekend tot een percentage per € 100.000 WOZ-waarde en aldus in het uiteindelijk vastgestelde tarief voor niet-woningen opgenomen.
2.6.
Volgens een door de heffingsambtenaar verstrekt overzicht variëren de tarieven voor de OZB-eigenarenheffing niet-woning van de 18 gemeenten in de provincie Friesland van 0,0769% tot 0,4298%. Het gemiddelde tarief bedraagt 0,2525%. Voor de OZB-gebruikersheffing is dat 0,0693% tot 0,3438% en gemiddeld 0,2034%.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag eigenarenbelasting OZB opgelegd van € 4.630,23 (WOZ-waarde € 1.559.000 x 0,297%) en een aanslag gebruikersbelasting OZB van € 2.700,00 (WOZ-waarde € 1.250.000 x 0,216%). Hierbij is in beide gevallen het tarief voor niet-woningen toegepast.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de aanslagen tot een juist bedrag zijn vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de verhoging van het tarief voor niet-woningen, voor zover die verhoging voortvloeit uit de opslag van € 81,92 per € 100.000 WOZ-waarde ten behoeve van het fonds, leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Zij wijst erop dat, anders dan oorspronkelijk was bedoeld, door de jurisprudentie van de Hoge Raad bedrijfsmatige exploitanten van recreatiewoningen niet door middel van de OZB-heffing kunnen worden gedwongen bij te dragen aan het fonds, maar dat zij geacht worden dat op vrijwillige basis te doen. Belanghebbende stelt dat zij weet dat een aantal van die exploitanten niet op vrijwillige basis bijdraagt aan het fonds. Volgens belanghebbende had de gemeente daarom moeten afzien van het (via de OZB-heffing) subsidiëren van het fonds omdat dit fonds beoogt de ondernemersactiviteiten van alle ondernemers op Terschelling te promoten, maar door de jurisprudentie van de Hoge Raad slechts een beperkt gedeelte van de ondernemers tot een bijdrage kan worden gedwongen. Dat via de OZB-heffing van belanghebbende wel een bijdrage aan het fonds wordt gevorderd, acht belanghebbende een schending van het gelijkheidsbeginsel en een onredelijke heffing.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat het vaststellen van een belastingverordening, waaronder het belastingtarief, op grond van artikel 216 van de Gemeentewet een bevoegdheid is van de gemeenteraad. De Gemeentewet bevat geen bepalingen waarin de hoogte van de tarieven is vastgelegd. De gemeenteraad heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid. De belastingrechter dient terughoudend te toetsen; hij is niet bevoegd over het in een verordening vastgelegde tarief te oordelen, tenzij het tarief in strijd is met een hogere wettelijke regeling of het tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel het tarief in strijd is met enig rechtsbeginsel.
4.2.
De OZB moet worden aangemerkt als een algemene belasting. Dit brengt met zich dat de gemeente vrij is de belastingopbrengst door aanpassing van het tarief te verhogen met het oog op voorgenomen uitgaven, ook als de groep personen die profiteert van die uitgaven niet geheel overeenkomt met de groep personen die de belasting draagt2.. Het is de gemeente daarom toegestaan de aan een ondernemersfonds toe te kennen subsidie (zoals i.c. het bedrag van € 81,92 per € 100.000 WOZ-waarde) te financieren door het tarief van de OZB te verhogen.
4.3.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de tariefstelling in de verordening niet in strijd is met de gemeentewet of een andere wettelijke regeling. Met betrekking tot de vraag of het gelijkheidsbeginsel – als beginsel van behoorlijke wetgeving – is geschonden overweegt het Hof dat woningen (waaronder recreatiewoningen), ook als deze bedrijfsmatig worden verhuurd, feitelijk en juridisch niet vergelijkbaar zijn met niet-woningen, zoals de onroerende zaak (campingterrein) van belanghebbende3.. Dat betekent dat het tariefonderscheid in de verordening tussen woningen (geen opslag ter financiering van de subsidie aan het fonds) en niet-woningen (wel opslag) niet leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel
4.4.
Met betrekking tot de vraag of de tariefsverhoging leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing overweegt het Hof het volgende. Omdat bedrijfsmatig verhuurde recreatiewoningen door de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad voor de OZB-heffing als woningen moeten worden aangemerkt, is het voor de gemeente niet mogelijk ook de eigenaren/ondernemers van die woningen via de OZB-heffing van niet-woningen te laten bijdragen aan de aan het fonds te verstrekken subsidie. Anders dan belanghebbende stelt, hoefde dat de gemeente er niet van te weerhouden de subsidiëring van het fonds door te zetten. De keuze van de gemeenteraad om niet af te zien van de totstandkoming van een in het algemeen belang geacht ondernemersfonds, maar mee te werken aan de totstandkoming van een fonds dat deels door verplichte bijdragen (OZB) en deels door vrijwillige bijdragen wordt gefinancierd, waarmee het risico op “free-rider“-gedrag wordt aanvaard, acht het Hof geenszins van redelijke grond ontbloot. Hierbij acht het Hof van belang dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft verklaard dat overleg heeft plaatsgevonden met de [naam5] , waarvan nagenoeg alle ondernemers in de recreatiesector lid zijn, en dat door de leden van die vereniging is toegezegd de vrijwillige bijdrage te zullen betalen. Het fonds ontvangt door deze opzet een lagere bijdrage van de gemeente dan oorspronkelijk was begroot. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet heeft geleid tot een hogere heffing van belanghebbende, omdat de opslag op het OZB-tarief niet is aangepast toen duidelijk werd dat een deel van de bedrijfsmatige verhuurders niet in die heffing kon worden betrokken. Het Hof neemt mede in aanmerking dat het OZB-tarief voor niet-woningen in 2019 blijkens de door de heffingsambtenaar verstrekte informatie niet in betekenende mate afwijkt van de tarieven van de andere gemeenten in de provincie Fryslân. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de door de opslag ten behoeve van het fonds veroorzaakte tariefsverhoging leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever niet kan hebben beoogd. Dat het fonds er niet in slaagt alle eigenaren van bedrijfsmatig verhuurde recreatiewoningen over te halen een vrijwillige bijdrage te betalen, doet hier niet aan af.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. P. van der Wal en
mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
De griffier, De voorzitter,
(De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.) (A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑10‑2021
Vergelijk Gerechtshof Leeuwarden 15 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6552.
HR 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2011:AB0280.