Rb. Noord-Holland, 06-11-2013, nr. AWB 12/536, nr. AWB 12/537, nr. AWB 12/538, nr. AWB 12/539, nr. AWB 12/540, nr. AWB 12/541, nr. AWB 12/542, nr. AWB 12/543, nr. AWB 12/544, nr. AWB 12/546, nr. AWB 12/548, nr. AWB 12/549, nr. AWB 12/550, nr. AWB 12/551, nr. AWB 12/552, nr. AWB 12/553, nr. AWB 12/554, nr. AWB 12/555, nr. AWB 12/556, nr. AWB 12/557
ECLI:NL:RBNHO:2013:11321, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
06-11-2013
- Zaaknummer
AWB 12/536
AWB 12/537
AWB 12/538
AWB 12/539
AWB 12/540
AWB 12/541
AWB 12/542
AWB 12/543
AWB 12/544
AWB 12/546
AWB 12/548
AWB 12/549
AWB 12/550
AWB 12/551
AWB 12/552
AWB 12/553
AWB 12/554
AWB 12/555
AWB 12/556
AWB 12/557
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2013:11321, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 06‑11‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:4098, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:999, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2016:2219, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:998, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2016:2218, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:1001, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2014/26.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/426 met annotatie van mr. J. Berns
Uitspraak 06‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Van derden gekochte winstvennootschappen die zijn ingezet in het kader van investeringen dan wel financieringen. De betreffende investeringen dan wel financieringen zijn zodanig vormgegeven dat in de Nederlandse vennootschappen rentelasten ontstonden die effectief ten laste konden komen van de (gerealiseerde en voorzienbare) fiscale winsten van de winstvennootschappen. Voor de voordelen die werden verwacht in het kader van de investeringen en financieringen van de winstvennootschappen, hebben de winstvennootschappen aanspraak gemaakt op toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De gekozen structuur levert fraus legis op.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/536 tot en met 12/544, 12/546 en 12/548 tot en met 12/557
Uitspraakdatum: 6 november 2013
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X1] B.V., gevestigd te [Z],
eiseres 1,
[X2] B.V., gevestigd te [Z],
eiseres 2,
[X3] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 3,
[X4] B.V., gevestigd te [Z],
eiseres 4,
[X5] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 5,
[X6] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 6,
[X7] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 7,
[X8] B.V., gevestigd te [Z],
eiseres 8,
[X9] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 9,
[X10] B.V., gevestigd te [Z], eiseres 10,
(hierna tezamen: eiseressen),
gemachtigde: mr. M. Mees,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
1.1.
Verweerder heeft aan eiseres 1 voor het jaar 2008 (februari tot en met december) een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.988.975, alsmede bij beschikking een boete van € 1.421.402. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 238.468 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Verweerder heeft aan eiseres 2 voor het jaar 2008 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 17.387.883, alsmede bij beschikking een boete van € 2.253.580. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 387.564 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.1.
Verweerder heeft aan eiseres 3 voor het jaar 2005 (juli tot en met december) een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 26.482.748, alsmede bij beschikking een boete van € 4.245.440. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.769.959 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.2.
Verweerder heeft aan eiseres 3 voor het jaar 2006 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 158.000. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 8.162 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.1.
Verweerder heeft aan eiseres 4 voor het jaar 2007 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 48.451.846, alsmede bij beschikking een boete van € 2.902.048. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 793.847 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.2.
Verweerder heeft aan eiseres 4 voor het jaar 2008 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 376.211, alsmede bij beschikking een boete van € 41.212. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 7.115 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.5.1.
Verweerder heeft aan eiseres 5 voor het jaar 2007 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 42.645.633, alsmede bij beschikking een boete van € 5.545.006. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.516.269 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.5.2.
Verweerder heeft aan eiseres 5 voor het jaar 2008 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 255.000, alsmede bij beschikking een boete van € 26.010. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 4.490 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.6.
Verweerder heeft aan eiseres 6 voor het boekjaar 2005 – 2006 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 14.547.270, alsmede bij beschikking een boete van € 2.301.751. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 960.755 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.7.
Verweerder heeft aan eiseres 7 voor het boekjaar 2005-2006 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 10.557.312, alsmede bij beschikking een boete van € 1.640.337. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 684.892 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.8.1.
Verweerder heeft aan eiseres 8 voor het jaar 2006 (februari tot en met december) een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 126.615.080, alsmede bij beschikking een boete van € 15.270.450. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 6.738.596 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.8.2.
Verweerder heeft aan eiseres 8 voor het jaar 2007 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 219.810.394. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 8.007.304 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.8.3.
Verweerder heeft aan eiseres 8 voor het jaar 2008 (januari tot en met juni) een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 161.123.000, alsmede bij beschikking een boete van € 776.228. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 4.261.141 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.9.1.
Verweerder heeft aan eiseres 9 voor het jaar 2005 (april tot en met december) een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 51.958.593, alsmede bij beschikking een boete van € 8.346.626. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 3.563.454 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.9.2.
Verweerder heeft aan eiseres 9 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.145.809, alsmede bij beschikking een boete van € 323.456. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 115.588 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.9.3.
Verweerder heeft aan eiseres 9 voor het jaar 2007 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 32.848.076, alsmede bij beschikking een boete van € 4.270.834. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.196.345 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.10.1.
Verweerder heeft aan eiseres 10 voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.958.000, alsmede bij beschikking een boete van € 468.417. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 7.167.093 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.10.2.
Verweerder heeft aan eiseres 10 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 118.257.905, alsmede bij beschikking een boete van € 462.958. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 6.379.371 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.10.3.
Verweerder heeft aan eiseres 10 voor het jaar 2007 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 16.636.057, alsmede bij beschikking een boete van € 1.592.705. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 605.748 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.10.4.
Verweerder heeft aan eiseres 10 voor het jaar 2008 (januari tot en met juni) een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 530.000, alsmede bij beschikking een boete van € 61.213. Het verlies is vastgesteld op nihil. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 12.452 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.11.1.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 1 bij uitspraak van 23 december 2011 het bezwaar tegen de aanslag vpb 2008, de verliesbeschikking en de boete- en de heffingsrentebeschikking ongegrond verklaard.
1.11.2.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 2 bij uitspraak van 23 december 2011 het bezwaar tegen de aanslag vpb 2008, de verliesbeschikking en de boete- en de heffingsrentebeschikking ongegrond verklaard.
1.11.3.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 3 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de navorderingsaanslag vpb 2005, de aanslag vpb 2006, de verliesbeschikkingen, de boetebeschikking 2005 en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.4.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 4 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de aanslagen vpb 2007 en 2008, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.5.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 5 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de aanslagen vpb 2007 en 2008, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.6.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 6 bij uitspraak van 23 december 2011 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag vpb 2005-2006, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.7.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 7 bij uitspraak van 23 december 2011 het bezwaar tegen de navorderingsaanslag vpb 2005-2006, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.8.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 8 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de aanslagen vpb 2006 tot en met 2008, de verliesbeschikkingen, de boetebeschikkingen 2006 en 2008 en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.9.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 9 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen vpb 2005 en 2006, de aanslag vpb 2007, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.11.10.
Verweerder heeft met betrekking tot eiseres 10 bij in één geschrift vervatte uitspraken van 23 december 2011 de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen vpb 2005 en 2006, de aanslagen vpb 2007 en 2008, de verliesbeschikkingen en de boete- en de heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard.
1.12.
Eiseressen hebben tegen de voornoemde uitspraken beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.13.1.
Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 1 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/536.
1.13.2.
Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 2 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/537.
1.13.3.
Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2005 aan eiseres 3 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/538. Het beroep inzake de aanslag vpb 2006 aan eiseres 3 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/539.
1.13.4.
Het beroep inzake de aanslag vpb 2007 aan eiseres 4 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/540. Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 4 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/541.
1.13.5.
Het beroep inzake de aanslag vpb 2007 aan eiseres 5 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/542. Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 5 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/543.
1.13.6.
Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2005-2006 aan eiseres 6 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/544.
1.13.7.
Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2005-2006 aan eiseres 7 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/546.
1.13.8.
Het beroep inzake de aanslag vpb 2006 aan eiseres 8 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/548. Het beroep inzake de aanslag vpb 2007 aan eiseres 8 heeft de rechtbank geregistreerd onder nmmer AWB 12/549. Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 8 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/550.
1.13.9.
Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2005 aan eiseres 9 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/551. Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2006 aan eiseres 9 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/552. Het beroep inzake de aanslag vpb 2007 aan eiseres 9 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/553.
1.13.10.
Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2005 aan eiseres 10 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/554. Het beroep inzake de navorderingsaanslag vpb 2006 aan eiseres 10 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/555. Het beroep inzake de aanslag vpb 2007 aan eiseres 10 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/556. Het beroep inzake de aanslag vpb 2008 aan eiseres 10 heeft de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 12/557.
1.14.
Eiseressen hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.15.
Eiseressen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.16.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2013. Namens eiseressen zijn daar de gemachtigde voornoemd en mr. M. Sanders verschenen, bijgestaan door drs. M.C.W. Klerks, drs. V.T.P. van der Lans, mr. F.C. van der Bogt en [naam] (laatstgenoemde is vergezeld van M.A. van der Laak in haar hoedanigheid van tolk). Namens verweerder zijn verschenen mr.drs. H.P.W. Snijders, mr. J.B. Wieken, mr. L.B.M. van Bakel, mr. A.A. Neijtzell de Wilde, K. Berkhout RA en mr.drs. F.J. Roodenberg.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
[A BEDRIJF]
De [A BEDRIJF] heeft als moedermaatschappij de in [PLAATS/LAND 1] gevestigde [B BEDRIJF] Binnen de groep vervult [B BEDRIJF] (gevestigd in [LAND 1]) een centrale rol. Behalve het hoofdkantoor in [LAND 1] heeft [B BEDRIJF] vestigingen in de vorm van vaste inrichtingen in tal van andere landen, waaronder de in [PLAATS/LAND 2] gevestigde [C BEDRIJF] (hierna: [C BEDRIJF]). [C BEDRIJF] is voor de [A BEDRIJF] één van de twee belangrijkste entiteiten waar het gaat om het aantrekken van vreemd vermogen in de markt.
De tot de groep behorende vennootschap [D BEDRIJF] Ltd. (hierna: [D BEDRIJF]) is ook in het [LAND 2] gevestigd. [D BEDRIJF] oefent onder meer het bedrijf van effectenhandelaar en effectenmakelaar uit. [D BEDRIJF] is voor het verkrijgen van financiering afhankelijk van andere groepsonderdelen van [B BEDRIJF].
De [A BEDRIJF] is in Nederland via meerdere entiteiten actief. [D BEDRIJF] heeft een vaste inrichting in Nederland. De vennootschap met gewoonlijk het grootste balanstotaal in Nederland is [E BEDRIJF] B.V. (hierna: [E BEDRIJF]), een ‘intra group’ financieringsmaatschappij die zeer substantiële bedragen inleent en uitleent.
(Periode 1, 2005)
Eiseres 3
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 3 ([X3] B.V.) is opgericht op 4 juli 2005 onder de naam [F BEDRIJF] B.V. Haar enig aandeelhouder was [G BEDRIJF] B.V., een middellijke dochtervennootschap van [H BEDRIJF] N.V. (later: [I BEDRIJF 1] N.V.).
Ten tijde van de oprichting van eiseres 3 hield [H BEDRIJF] N.V. middellijk alle aandelen in vijf andere vennootschappen. In al deze vijf vennootschappen werd een apothekersbedrijf uitgeoefend. Deze vijf vennootschappen vormden tezamen met [H BEDRIJF] N.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
Op 13 juli 2005 heeft de voornoemde fiscale eenheid de aandelen in de hiervoor vermelde vijf vennootschappen overgedragen aan eiseres 3. Onmiddellijk na deze overdracht, op 14 juli 2005, hebben de vijf vennootschappen hun onderneming verkocht en geleverd aan enkele andere tot de [H BEDRIJF] behorende vennootschappen. De activa van de vijf vennootschappen bestonden daarna slechts nog uit liquide middelen en/of rekening-courantvorderingen, op de passiefzijde van de balans stonden alleen het eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld (verband houdende met de verkoop van de onderneming).
Na de overdracht van de aandelen aan eiseres 3 behoorden de hiervoor vermelde vijf vennootschappen niet langer tot de fiscale eenheid van [H BEDRIJF] N.V. Tussen eiseres 3 en de vijf vennootschappen is een afzonderlijke fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gevormd, ingaande op 13 juli 2005, waardoor de winst behaald bij de overdracht van de vijf ondernemingen kwalificeert als belastbare winst van eiseres 3.
Op 14 juli 2005 is eiseres 3 voor een bedrag van € 3.699.499 verkocht en geleverd aan B.V. [J BEDRIJF] (hierna: [J BEDRIJF]), waarvan de aandelen (in)direct toebehoorden aan [K BEDRIJF] B.V. Op dat moment bestonden de geconsolideerde bezittingen van eiseres 3 uit liquide middelen ten bedrage van € 8.482.511, het geconsolideerde eigen vermogen bedroeg € 158.638 en de geconsolideerde passiva bestonden uit vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 8.323.873.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 3 op 14 juli 2005 voor € 4.452.674 doorverkocht en geleverd aan [E BEDRIJF] B.V. (thans: [E BEDRIJF] B.V., hierna: [E BEDRIJF]), een Nederlandse (klein)dochtermaatschappij van [B BEDRIJF]
Eiseres 3 heeft op 25 augustus 2005 haar naam gewijzigd van “[F BEDRIJF] B.V.” in “[L BEDRIJF] B.V.”. Uiteindelijk is op 18 oktober 2007 de naam van eiseres 3 gewijzigd in de huidige naam, [X3] B.V.
Eiseres 6
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 6 ([X6] B.V.) is op 26 februari 1975 opgericht. Op 17 oktober 1995 zijn de aandelen in eiseres 6 in handen gekomen van [M BEDRIJF] N.V. In de jaren tot 2005 hield eiseres 6 in het kader van een zogenoemde VAMIL-lease een windmolenpark en een warmtekrachtcentrale, die ter beschikking werden gesteld aan een derde. Eiseres 6 maakte tot 1 april 2005 deel uit van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting [Z1 BEDRIJF]. Door opneming in de fiscale eenheid was de VAMIL-afschrijving ten laste gekomen van de fiscale winst van [Z1 BEDRIJF].
Vanaf 1 april 2005 is eiseres 6 zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
Op 26 april 2005 is een overeenkomst getekend tussen eiseres 6 en [O BEDRIJF] B.V. (eveneens een dochtermaatschappij van [Z1 BEDRIJF]), waarbij alle activa en passiva van eiseres 6 werden verkocht aan [O BEDRIJF] B.V. Doordat de fiscale boekwaarde van de verkochte activa door de VAMIL-afschrijving sterk verlaagd was, ontstond bij de verkoop een substantiële boekwinst in eiseres 6.
Op 9 juni 2005 zijn alle aandelen in eiseres 6 overgedragen aan [B BEDRIJF] Holdings. Op dat moment bestonden de activa van eiseres 6 uit liquide middelen van ongeveer € 6.700.000, bedroeg het eigen vermogen ongeveer € 2.200.000 en bestonden de passiva uit belastingschulden ten bedrage van in totaal € 4.500.000.
Op 13 mei 2006 is eiseres 6 door een juridische fusie opgegaan in eiseres 9.
Eiseres 7
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 7 ([X7] B.V.) is opgericht op 10 juli 2000. Haar enige aandeelhouder was [P BEDRIJF] B.V. Eiseres 7 hield in het kader van een zogenoemde VAMIL-lease een windmolenpark dat ter beschikking werd gesteld aan een derde. Eiseres 7 maakte tot 1 april 2005 deel uit van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting [Z1 BEDRIJF]. Door opneming in de fiscale eenheid was de VAMIL-afschrijving ten laste gekomen van de fiscale winst van [Z1 BEDRIJF].
Vanaf 1 april 2005 is eiseres 7 zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
Op 26 april 2005 is een overeenkomst getekend tussen eiseres 7 en [Q BEDRIJF] B.V. (eveneens een dochtermaatschappij van [Z1 BEDRIJF]), waarbij alle activa en passiva van eiseres 7 werden verkocht aan [Q BEDRIJF] B.V. Doordat de fiscale boekwaarde van de verkochte activa door de VAMIL-afschrijving sterk verlaagd was, ontstond bij de verkoop een substantiële boekwinst in eiseres 7.
Op 9 juni 2005 zijn alle aandelen in eiseres 7 overgedragen aan [B BEDRIJF] Holdings. Op dat moment bestonden de activa van eiseres 7 uit liquide middelen ten bedrage van ongeveer € 5.000.000, bedroeg het eigen vermogen ongeveer € 2.000.000 en bestonden de passiva uit belastingschulden van in totaal € 3.000.000.
Op 13 mei 2006 is eiseres 7 door een juridische fusie opgegaan in eiseres 9.
Eiseres 9
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 9 ([X9] B.V.) is op 20 april 2005 opgericht onder de naam [R BEDRIJF] B.V. Haar enige aandeelhouder was [G BEDRIJF] B.V.
Ten tijde van de oprichting van eiseres 9 hield [H BEDRIJF] N.V. (onder meer middellijk) alle aandelen in dertien andere vennootschappen. In al deze dertien vennootschappen werd een apothekersbedrijf uitgeoefend. Deze dertien vennootschappen vormden tezamen met [H BEDRIJF] N.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
Op 27 april 2005 heeft de voornoemde fiscale eenheid de aandelen in de hiervoor vermelde dertien vennootschappen overgedragen aan eiseres 9. Onmiddellijk na deze overdracht, op 28 april 2005, hebben de dertien vennootschappen hun onderneming verkocht en geleverd aan enkele andere tot de [H BEDRIJF] behorende vennootschappen. De activa van de dertien vennootschappen bestonden daarna slechts nog uit liquide middelen en/of rekening-courantvorderingen, op de passiefzijde van de balans stonden alleen eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld (verband houdende met de verkoop van de onderneming).
Na de overdracht van de aandelen in eiseres 9 behoorden de hiervoor vermelde dertien vennootschappen niet langer tot de fiscale eenheid van [H BEDRIJF] N.V. Tussen eiseres 9 en de dertien vennootschappen is een afzonderlijke fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gevormd, ingaande op 27 april 2005, waardoor de winst behaald bij de overdracht van de dertien ondernemingen kwalificeert als belastbare winst van eiseres 9.
Op 28 april 2005 is eiseres 9 voor een bedrag van € 6.977.784 verkocht en geleverd aan [J BEDRIJF], waarvan de aandelen (in)direct toebehoorden aan [K BEDRIJF] B.V. Op dat moment bestonden de geconsolideerde bezittingen van eiseres 9 uit liquide middelen ten bedrage van € 18.159.639, bedroeg het geconsolideerde eigen vermogen € 1.878.145 en bedroegen de geconsolideerde passiva uit vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van in totaal € 16.281.494.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 9 op 28 april 2005 voor € 10.149.144 doorverkocht en geleverd aan [B BEDRIJF] Holdings, welke laatste vennootschap deel uitmaakt van de [A BEDRIJF].
Eiseres 9 heeft op 12 juli 2005 haar naam gewijzigd van “[R BEDRIJF] B.V.” in “[S BEDRIJF] B.V.”. Op 5 april 2007 is de naam van eiseres 9 gewijzigd in de huidige naam, [X9] B.V.
[T BEDRIJF] en [V BEDRIJF], transacties met [Y BEDRIJF]
Eiseres 9 heeft op 24 augustus 2006 [T BEDRIJF] B.V. (hierna: [T BEDRIJF]) opgericht. [T BEDRIJF] houdt alle aandelen in [U BEDRIJF] B.V. (hierna: [U BEDRIJF] BV). Op 6 maart 2007 heeft [T BEDRIJF] [V BEDRIJF] B.V. (hierna: [V BEDRIJF]) opgericht.
Op 22 december 2006 heeft [U BEDRIJF] BV eigen aandelen uitgegeven aan [W BEDRIJF] N.V. (hierna: [W BEDRIJF]). Vanaf dat moment hield [T BEDRIJF] 95% van de aandelen in [U BEDRIJF] BV en [W BEDRIJF] 5%.
Op 22 december 2006 heeft [C BEDRIJF] aan [T BEDRIJF] een lening verstrekt van € 55.000.000, welk bedrag vervolgens door [T BEDRIJF] is doorgeleend aan [U BEDRIJF] BV.
Vervolgens heeft [W BEDRIJF] een obligatieportefeuille met een beurswaarde van ongeveer € 500.000.000 aan [U BEDRIJF] BV verkocht en overgedragen. [U BEDRIJF] BV heeft de obligatieportefeuille gefinancierd met een Profit Participating Loan (hierna: PPL) van [W BEDRIJF] van € 500.000.000. De lening had een looptijd van 60 jaar, was achtergesteld bij alle andere crediteuren van [U BEDRIJF] BV en kende als vergoeding een aandeel in de winst van [U BEDRIJF] BV.
Op 15 juni 2007 heeft [V BEDRIJF] een 5%-belang in haar aandelenkapitaal uitgegeven aan [Y BEDRIJF] N.V. (hierna: [Y BEDRIJF]). Vervolgens heeft [Y BEDRIJF] aan [V BEDRIJF] een obligatieportefeuille verkocht met een waarde van ongeveer € 500.000.000, die is gefinancierd met een PPL van [Y BEDRIJF] van € 500.000.000.
Bij beschikking van 6 februari 2007 is goedgekeurd dat tussen eiseres 9, [T BEDRIJF] en [U BEDRIJF] BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting bestaat. Voorts is bij beschikking van 27 april 2007 goedgekeurd dat [V BEDRIJF] aan deze fiscale eenheid wordt toegevoegd.
Eiseres 10
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 10 ([X10] B.V.) is opgericht op 11 april 1963. Sedert de jaren 80 van de vorige eeuw werden de aandelen in eiseres 10 gehouden door verschillende maatschappijen die deel uitmaakten van de [Z BEDRIJF] groep. In de jaren tot en met 2004 hield eiseres 10 in het kader van een zogenoemde VAMIL-lease een houtvergassingsinstallatie die ter beschikking werd gesteld aan een derde. Eiseres 10 maakte tot 2004 voor de vennootschapsbelasting deel uit van de fiscale eenheid [Z BEDRIJF]. Door opneming in de fiscale eenheid was de VAMIL- afschrijving ten laste gekomen van de fiscale winst van [Z BEDRIJF].
Op 30 september 2004 zijn alle aandelen in eiseres 10 overgedragen aan [B BEDRIJF] Holdings. Op dat moment bestond de (commerciële) balans van eiseres 10 uit een houtvergassinginstallatie van ongeveer € 20.000.000 en liquide middelen van € 29.000.000 aan de actiefzijde en aan de passiefzijde een eigen vermogen van ongeveer € 23.000.000 en vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 26.000.000.
In 2007 is de houtvergassingsinstallatie verkocht aan [A1 BEDRIJF] B.V., een 100%-dochtermaatschappij van eiseres 10.
Na de verhanging (zie hierna onder “Verhanging van de vennootschappen”) is het aandelenbelang in eiseres 10 in handen gekomen van eiseres 7. Vervolgens zijn de aandelen in eiseres 10 (na het opgaan van eiseres 7 in eiseres 9 op 13 mei 2006) in bezit gekomen van eiseres 9.
Op 17 augustus 2007 zijn alle aandelen in eiseres 10 door eiseres 9 overgedragen aan eiseres 4.
Op 1 juli 2008 is eiseres 10 opgegaan in eiseres 9 door een juridische fusie.
(Periode 2, 2006)
Eiseres 8
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 8 ([X8] B.V.) is op 15 februari 2006 opgericht als [B1 BEDRIJF] B.V. door [G BEDRIJF] B.V., een middellijke dochtervennootschap van [H BEDRIJF] N.V. (later: [I BEDRIJF 1] N.V.).
Ten tijde van de oprichting van eiseres 8 hield [H BEDRIJF] N.V. (onder meer middellijk) alle aandelen in tweeënveertig andere vennootschappen. In al deze tweeënveertig vennootschappen werd een apothekersbedrijf uitgeoefend. Deze tweeënveertig vennootschappen vormden tezamen met [H BEDRIJF] N.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
Op 22 februari 2006 heeft de genoemde fiscale eenheid de aandelen in de tweeënveertig vennootschappen overgedragen aan eiseres 8. Onmiddellijk na deze overdracht, op 23 februari 2006, hebben de tweeënveertig vennootschappen hun onderneming verkocht en geleverd aan enkele andere tot de [H BEDRIJF] behorende vennootschappen. De activa van de tweeënveertig vennootschappen bestonden daarna slechts nog uit liquide middelen en/of rekening-courantvorderingen, op de passiefzijde van de balans stonden alleen het eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld (verband houdende met de verkoop van de onderneming).
Na de overdracht van de aandelen aan eiseres 8 behoorden de tweeënveertig vennootschappen niet langer tot de fiscale eenheid van [H BEDRIJF] N.V. Tussen eiseres 8 en de tweeënveertig vennootschappen is een afzonderlijke fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gevormd, ingaande op 22 februari 2006, waardoor de winst behaald bij de overdracht van de tweeënveertig ondernemingen kwalificeert als belastbare winst van eiseres 8.
Op 23 februari 2006 is eiseres 8 voor een bedrag van € 13.540.819 verkocht en geleverd aan [J BEDRIJF] waarvan de aandelen (in)direct toebehoorden aan [K BEDRIJF] B.V. Op dat moment bestonden de geconsolideerde bezittingen van eiseres 8 uit liquide middelen ten bedrage van € 34.457.153, bedroeg het eigen vermogen € 4.807.123 en bestonden de geconsolideerde passiva uit vennootschapsbelastingschulden van in totaal € 29.650.030.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 8 op 23 februari 2006 voor € 20.401.406 doorverkocht en geleverd aan eiseres 10.
Eiseres 8 heeft op 20 maart 2006 haar naam gewijzigd van “[B1 BEDRIJF] B.V.” in “[C1 BEDRIJF] B.V.”. Op 3 mei 2007 is de naam van eiseres 8 gewijzigd in de huidige naam, [X8] B.V.
Op 1 juli 2008 is eiseres 8 opgegaan in eiseres 9 door een juridische fusie.
(Periode 3, 2007)
Eiseres 4
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 4 ([X4] B.V.) is op 11 april 2003 opgericht als [D1 BEDRIJF] B.V. door [E1 BEDRIJF] B.V., een dochtervennootschap van de [F1 BEDRIJF].
Op 24 januari 2007 heeft eiseres 4 haar in eigendom toebehorend onroerend goed verkocht aan [G1 BEDRIJF] B.V. waarmee een belastbare winst is gerealiseerd van € 47.917.808.
Op 15 augustus 2007 zijn de aandelen van eiseres 4 verkocht en geleverd aan [J BEDRIJF] voor een bedrag van € 4.528.604. Op dat moment bestonden de activa van eiseres 4 uit liquide middelen ten bedrage van € 13.340.784, bedroeg het eigen vermogen € 1.330.904 en bestonden de passiva uit vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 12.009.880.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 4 op 15 augustus 2007 voor € 5.748.779 doorverkocht en geleverd aan eiseres 9.
Eiseres 4 heeft op 15 augustus 2007 haar naam gewijzigd van “[H1 BEDRIJF] B.V.” in de huidige naam, [X4] B.V.
Op 17 augustus 2007 heeft eiseres 9 alle aandelen in eiseres 10 overgedragen aan eiseres 4 tegen de uitgifte van één aandeel in eiseres 4 en de overdracht van een gedeelte (€ 1.375.000.00, zie hieronder bij Kredietfaciliteit van [C BEDRIJF]) van de schuld onder de lening die eiseres 9 op 8 maart 2007 had opgenomen bij [C BEDRIJF].
Eiseres 5
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 5 ([X5] B.V.) is op 8 augustus 2006 opgericht als [I1 BEDRIJF] B.V. door [J1 BEDRIJF] B.V., onderdeel van de groep [K1 BEDRIJF].
Op 8 augustus 2006 heeft [J1 BEDRIJF] B.V. alle aandelen verkregen van negentien vennootschappen waarin een consultancybedrijf werd gedreven. Op 8 augustus 2006 zijn de aandelen in deze negentien vennootschappen overgedragen aan eiseres 5.
Op 1 februari 2007 hebben de negentien vennootschappen hun onderneming verkocht en geleverd aan [J1 BEDRIJF] B.V. De activa van de vennootschappen bestonden daarna slechts nog uit liquide middelen en/of rekening-courantvorderingen en de passiva uit eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld (verband houdende met de verkoop van de onderneming).
Tussen eiseres 5 en de negentien vennootschappen is een afzonderlijke fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gevormd, ingaande op 8 augustus 2006, waardoor de winst behaald bij de overdracht van de negentien ondernemingen kwalificeert als belastbare winst van eiseres 5.
Op 20 maart 2007 zijn de aandelen in eiseres 5 voor een bedrag van € 5.406.587 verkocht en geleverd aan [J BEDRIJF] waarvan de aandelen (in)direct toebehoorden aan [K BEDRIJF] B.V. Op dat moment bestonden de geconsolideerde bezittingen van eiseres 5 uit liquide middelen ten bedrage van € 11.190.305, bedroeg het geconsolideerde eigen vermogen € 674.454 en bestonden de geconsolideerde passiva uit vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 10.515.851.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 5 op 20 maart 2007 voor € 6.142.696 doorverkocht en geleverd aan eiseres 10.
Eiseres 5 heeft op 30 maart 2007 haar naam gewijzigd van “[I1 BEDRIJF] B.V.” in de huidige naam “[X5] B.V.”.
Op 30 maart 2007 heeft eiseres 5 20,6% van de aandelen in eiseres 8 overgenomen van eiseres 10 voor een bedrag van € 1.372.000.000. De overige aandelen in eiseres 8 zijn door eiseres 10 ingebracht in eiseres 5 tegen uitreiking van een aandeel in eiseres 5.
Op 1 juli 2008 is eiseres 5 opgegaan in eiseres 9 door een juridische fusie.
(Periode 4, 2008)
Eiseres 1
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 1 ([X1] B.V.) is opgericht op 4 december 1991 onder de naam [L1 BEDRIJF] B.V. door [M1 BEDRIJF] B.V. Op 29 november 2001 zijn de aandelen in eiseres 1 overgedragen aan [N1 BEDRIJF] B.V. De naam van eiseres 1 is bij die gelegenheid gewijzigd in [O1 BEDRIJF] B.V.
Op 8 februari 2008 heeft eiseres 1 een aantal onroerende zaken verkocht aan [P1 BEDRIJF] B.V. voor een bedrag van € 18.586.438. Doordat de fiscale boekwaarde van de onroerende zaken € 7.703.390 was, realiseerde eiseres 1 een belastbare winst (na aftrek van kosten) van € 10.633.048.
Op 31 juli 2008 zijn de aandelen van eiseres 1 verkocht en geleverd aan [J BEDRIJF] voor een bedrag van € 966.830. Op dat moment bestonden de activa van eiseres 1 uit een vordering op de aandeelhouder van € 966.829 en uit liquide middelen ten bedrage van € 1.758.398 en de passiva uit € 20.000 aan eigen vermogen en vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 2.705.227.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen van eiseres 1 op 31 juli 2008 voor € 1.440.244,18 doorverkocht en geleverd aan eiseres 9.
Op 31 juli 2008 heeft eiseres 1 haar naam gewijzigd in haar huidige naam, [X1] B.V.
Eveneens op 31 juli 2008 heeft eiseres 1 alle aandelen in eiseres 2 verworven van [J BEDRIJF]. Vervolgens heeft eiseres 1 op of omstreeks 19 augustus 2008 een kapitaalstorting van € 3.592.501.000 in eiseres 2 gedaan.
Eiseres 2
Oprichting en voeging in [A BEDRIJF]
Eiseres 2 is opgericht op 16 januari 2008 onder de naam [Q1 BEDRIJF] B.V.
Op 25 februari 2008 heeft eiseres 2 een onroerende zaak verkocht aan dochtervennootschap [R1 BEDRIJF] B.V. voor een bedrag van € 22.835.754. Omdat de fiscale boekwaarde van de onroerende zaak € 4.647.200 was, realiseerde eiseres 2 een belastbare winst (na aftrek van kosten) van € 17.889.325.
Op 31 juli 2008 zijn de aandelen van eiseres 2 verkocht aan [J BEDRIJF] voor een bedrag van € 15.933.080. Op dat moment bestonden de activa van eiseres 2 uit een vordering op de belastingdienst van € 166.920 en liquide middelen ten bedrage van € 21.288.969 en de passiva uit eigen vermogen van € 14.163.569 en vennootschapsbelastingschulden ten bedrage van € 7.292.320.
[J BEDRIJF] heeft de aandelen in eiseres 2 op 31 juli 2008 voor € 2.242.909,45 doorverkocht en geleverd aan eiseres 1.
Op 31 juli 2008 heeft eiseres 2 haar naam gewijzigd in haar huidige naam, [X2] B.V.
Op 19 augustus 2008 heeft eiseres 2 voor een bedrag van € 4.694.670.003 alle aandelen in [S1 BEDRIJF] S.a.r.l. verworven. [S1 BEDRIJF] S.a.r.l. heeft kort na haar oprichting twee leningen verstrekt aan [D BEDRIJF] voor in totaal € 4.694.670.003.
Kredietfaciliteiten van [C BEDRIJF]
2005
Op 29 juli 2005 hebben eiseressen 3, 6, 7, 9 en 10 van [C BEDRIJF] een kredietfaciliteit gekregen van respectievelijk € 1.195.000.000 (eiseres 3), € 492.000.000 (eiseres 6), € 338.000.000 (eiseres 7), € 2.337.000.000 (eiseres 9) en € 263.000.000 (eiseres 10). De kredietfaciliteiten hadden een looptijd van in beginsel dertig jaar, maar konden door [C BEDRIJF] per half jaar worden opgezegd en voorts op elk moment dat [C BEDRIJF] niet in staat zou zijn de aan eiseressen 3, 6, 7, 9 en 10 uitgeleende bedragen extern gefinancierd te houden. Over het geleende bedrag waren eiseressen een rente verschuldigd gelijk aan EURIBOR + 3,155% per jaar, te betalen per halfjaar.
2006
Op 24 februari 2006 heeft eiseres 8 van [C BEDRIJF] een kredietfaciliteit gekregen voor een bedrag van € 4.362.000.000. De kredietfaciliteit had een looptijd van in beginsel vijf jaar. Over het geleende bedrag was eiseres 8 een rente verschuldigd gelijk aan een zesmaands EURIBOR-tarief.
2007
Op 8 maart 2007 heeft eiseres 9 van [C BEDRIJF] een lening opgenomen voor € 2.879.670.003. Op dezelfde datum heeft zij met het geleende bedrag een kapitaalstorting gedaan in eiseres 10. Op 17 augustus 2007 heeft eiseres 4 van eiseres 9 een gedeelte van de kredietfaciliteit van € 2.879.670.003, namelijk voor € 1.375.000.000, overgenomen in het kader van de overdracht van het aandelenbelang van eiseres 9 in eiseres 10. De kredietfaciliteit had een looptijd tot 31 december 2008. Over het geleende bedrag was eiseres 4 een variabele rente verschuldigd gebaseerd op het EUR-LIBOR-tarief.
Op 30 maart 2007 heeft eiseres 5 van [C BEDRIJF] een kredietfaciliteit gekregen voor een bedrag van € 1.372.000.000. De kredietfaciliteit had een looptijd tot 31 december 2008. Over het geleende bedrag was eiseres 5 een variabele rente verschuldigd gebaseerd op het EUR-LIBOR-tarief.
2008
Op 19 augustus 2008 heeft eiseres 1 van [C BEDRIJF] een lening gekregen voor een bedrag van € 650.000.000. De lening had een looptijd tot 1 december 2009. De rente van de lening was gelijk aan het EUR-LIBOR-tarief. In verband met deze lening heeft [S1 BEDRIJF]S.a.r.l. een pandrecht verleend aan [C BEDRIJF] op haar vordering van € 4.694.670.003 op [D BEDRIJF].
Op 19 augustus 2008 heeft [C BEDRIJF] aan eiseres 9 een lening verstrekt ten bedrage van 2.942.670.003, welk bedrag eiseres 9 in het kapitaal van eiseres 1 heeft gestort.
Op 19 augustus 2008 heeft eiseres 2 twee leningen gekregen van [C BEDRIJF] voor in totaal € 1.102.000.000. Beide leningen hadden een looptijd tot 1 december 2009. De rente op het geleende bedrag was gelijk aan EUR-LIBOR. In verband met deze leningen heeft [S1 BEDRIJF]S.a.r.l. een pandrecht verleend aan [C BEDRIJF] op haar vordering van € 4.694.670.003 op [D BEDRIJF].
Deelneming in [T1 BEDRIJF 1] S.A.
Eiseressen 3, 6, 7, 9 en 10 hebben op 20 juli 2005 van [B BEDRIJF] Holdings alle aandelen in de op 6 juli 2005 naar Luxemburgs recht opgerichte [T1 BEDRIJF 1] S.A. (hierna: [T1 BEDRIJF 1]) verworven. Ieder van de vijf deelnemende vennootschappen heeft een belang van 20% in [T1 BEDRIJF 1] verkregen.
In juli 2005 heeft [T1 BEDRIJF 1] drie kredietfaciliteiten aangetrokken van [C BEDRIJF] en deze kredieten aangewend om te investeren in obligatieleningen van entiteiten die niet gelieerd zijn aan de [A BEDRIJF].
Eiseressen hebben hun voormelde kredietfaciliteiten overgemaakt aan [T1 BEDRIJF 1] als storting op uitgegeven Profit Participating Bonds (winstdelende obligaties). Eiseres 3 heeft deelgenomen in de winstdelende obligaties voor een bedrag van € 1.195.000.000, eiseres 6 voor een bedrag van € 492.000.000, eiseres 7 voor een bedrag van € 338.000.000, eiseres 9 voor een bedrag van € 2.337.000.000 en eiseres 10 voor een bedrag van € 263.000.000. In totaal hebben eiseressen 3, 6, 7, 9 en 10 derhalve deelgenomen voor een bedrag van € 4.625.000.000.
De storting van € 4.625.000.000 op de winstdelende obligaties heeft [T1 BEDRIJF 1] aangewend als kapitaalstorting in de commanditaire vennootschap naar Spaans recht [U1 BEDRIJF 1] C.B.
[U1 BEDRIJF 1] C.B. heeft het kapitaal van € 4.625.000.000 aangewend om een viertal obligatieleningen te kopen: twee obligatieleningen uitgegeven door de vaste inrichting van [B BEDRIJF] in [LAND 3] (hierna: [B BEDRIJF]), een obligatielening uitgegeven door [T1 BEDRIJF 2] Limited, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar het recht van Guernsey waarvan alle aandelen (indirect) worden gehouden door [B BEDRIJF], en een obligatielening van een entiteit die niet tot de [A BEDRIJF] behoort. [B BEDRIJF] heeft vervolgens de opbrengst van de aan [U1 BEDRIJF 1] uitgegeven obligaties, op deposito geplaatst bij [D BEDRIJF]. [T1 BEDRIJF 2] Limited heeft de opbrengst van de door haar uitgegeven obligatielening op deposito geplaatst bij de vaste inrichting van [B BEDRIJF] op de[LAND 4].
Verhanging van de vennootschappen Via een serie inbrengtransacties op 16 augustus 2005 is de structuur van [B BEDRIJF] Holdings en haar vijf rechtstreeks gehouden dochtermaatschappijen zodanig gewijzigd dat de aandelen van eiseres 3 gehouden werden door [B BEDRIJF] Holdings, de aandelen van eiseres 9 gehouden werden door eiseres 3, de aandelen van eiseres 6 gehouden werden door eiseres 9, de aandelen van eiseres 7 gehouden werden door eiseres 6 en de aandelen van eiseres 10 gehouden werden door eiseres 7. De door de vijf dochtermaatschappijen gehouden aandelen in [T1 BEDRIJF 1] zijn uiteindelijk alle overgedragen aan eiseres 10.
Op 24 februari 2006 heeft eiseres 10 haar (100%) aandelenbelang in [T1 BEDRIJF 1] voor 80% overgedragen aan haar dochtervennootschap [X8] B.V. die zij kort daarvoor had verworven. De overdracht vond voor een belang van 63,67% plaats bij wijze van verkoop voor een bedrag van € 4.362.000.000 en voor een belang van 16,33% bij wijze van inbreng. Op 18 augustus 2006 heeft eiseres 10 de resterende 20% van haar belang in [T1 BEDRIJF 1] aan eiseres 8 overgedragen bij wijze van inbreng.
Betalingen op de leningen van [C BEDRIJF]
Betalingen in 2006
Begin februari 2006 heeft eiseres 9 op haar aandelen in eiseres 6 een dividend ontvangen van € 95.865.000. Dit bedrag was afkomstig uit winst uitgekeerd door [T1 BEDRIJF 1]. Van dit bedrag heeft eiseres 9 een bedrag van € 63.319.000 gebruikt om rente te betalen op haar schuld aan [C BEDRIJF]. De resterende € 32.546.000 heeft eiseres 9 als dividend uitgekeerd aan haar aandeelhouder eiseres 3.
In verband met de verkoop van het aandelenbelang in [T1 BEDRIJF 1] aan eiseres 8 heeft eiseres 10 een bedrag van € 4.362.000.000 ontvangen. Vervolgens heeft eiseres 10 een bedrag van € 4.377.306.000 als kapitaal terugbetaald aan haar aandeelhouder eiseres 7. Eiseres 7 heeft daarop een bedrag van € 399.189.000 afgelost op haar schuld aan [C BEDRIJF] en een bedrag van € 4.038.134.000 als kapitaal terugbetaald aan haar aandeelhouder eiseres 6.
Eiseres 6 heeft vervolgens uit het ontvangen bedrag van € 4.038.134.000 haar schuld aan [C BEDRIJF] van € 493.731.000 afgelost en een bedrag van € 3.544.403.000 ten titel van kapitaalterugbetaling overgemaakt aan haar aandeelhouder eiseres 9.
Eiseres 9 heeft daarop een bedrag van € 2.345.222.000 overgemaakt aan [C BEDRIJF] ter aflossing van haar schuld en een bedrag van € 1.199.181.000 overgemaakt aan haar aandeelhouder eiseres 3 onder de titel kapitaalterugbetaling.
Betalingen in 2007
Op 7 februari 2007 heeft [T1 BEDRIJF 1] drie miljoen aandelen ingetrokken waarbij een kapitaalterugbetaling is gedaan aan eiseres 8 van € 6.838.000.000. Vervolgens heeft eiseres 8 op 7 februari 2007 de kredietfaciliteit aan [C BEDRIJF] afgelost.
Betalingen in 2008
Op 30 juni 2008 heeft eiseres 4 haar kredietfaciliteit van € 1.375.000.000 aan [C BEDRIJF] afgelost.
Op 30 juni 2008 heeft eiseres 5 haar kredietfaciliteit van € 1.372.000.000 aan [C BEDRIJF] afgelost.
Betalingen in 2009
Op 1 december 2009 zijn de volgende leningen aan [C BEDRIJF] afgelost: de lening van eiseres 1 van € 650.000.000, de leningen van eiseres 2 van in totaal € 1.102.000.000 en de lening van eiseres 9 van € 2.942.670.003.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of eiseressen recht hebben op aftrek van de rentebedragen die zij hebben betaald in verband met hun leningen van [C BEDRIJF]. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen is ook in geschil of verweerder bevoegd is tot navorderen. Voorts zijn de vergrijpboeten in geschil.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken, alsmede naar het verhandelde ter zitting.
3.3.
Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering dan wel vernietiging van de (navorderings)aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen en vernietiging van de boetebeschikkingen.
3.4.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Op de zaken betrekking hebbende stukken
4.1.
Eiseressen hebben vanaf augustus 2011 verweerder gevraagd de interne stukken van de onderhavige dossiers aan eiseressen te verstrekken, omdat dit op de zaken betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Zij hebben nimmer interne stukken van verweerder ontvangen. Eiseressen achten het onwaarschijnlijk dat er geen interne stukken bestaan en handhaven het verzoek om overlegging van deze stukken.
4.2.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zich in de onderhavige dossiers geen interne stukken bevinden. Weliswaar bestonden er kladversies van verschillende stukken, maar deze informatie is terecht gekomen in de definitieve versie van die stukken. Daarna zijn de kladversies verwijderd. Alle definitieve stukken hebben eiseressen in hun bezit, aldus verweerder.
4.3.
Uit de verklaring van verweerder blijkt dat er geen interne stukken in de dossiers aanwezig zijn. Verweerder heeft dan ook geen op de zaken betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb achtergehouden. Blijkens de verklaring van verweerder is de informatie van de kladversies uit de onderhavige dossiers uiteindelijk terecht gekomen in de definitieve versie van die stukken. Er is dus geen informatie verloren gegaan en eiseressen beschikken over dezelfde informatie als verweerder en de rechtbank.
4.4.
Eiseressen verzoeken verweerder voorts het pre-weeg document, het verslag van het selectie-overleg en het verslag van het tripartiete-overleg over te leggen. Daarnaast vermoeden eiseressen dat er nog meer stukken aanwezig moeten zijn betreffende het derdenonderzoek bij [K BEDRIJF].
4.5.
Verweerder heeft aangegeven niet over het pre-weeg document, het verslag van het selectie-overleg en het verslag van het tripartiete-overleg te beschikken. Voormelde stukken maken geen deel uit van het fiscale dossier en hebben geen rol gespeeld bij de besluitvorming betreffende de heffing en de boetes, aldus verweerder. De stukken uit het derdenonderzoek bij [K BEDRIJF] waarover verweerder de beschikking heeft gekregen, zijn aan eiseressen overgelegd. Als er nog andere stukken zijn, dan heeft verweerder daar niet de beschikking over.
4.6.
Uit art. 8:42, eerste lid, van de Awb volgt dat de inspecteur gehouden is 'de op de zaak betrekking hebbende stukken' over te leggen. Onder de op de zaak betrekking hebbende stukken moet, gelet ook op de wetsgeschiedenis van art. 8:42 van de Awb (Kamerstukken II 1992/93, 22 495, nr. 6 (MvA), p. 53), worden verstaan: alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of het nemen van de besluiten, dan wel het doen van de uitspraken op de bezwaren heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden (Hof Amsterdam 19 april 2006, nr. 04/04923, ECLI:NL:GHAMS:2006:AW2127). In casu betreft het niet dit soort documenten. Het pre-weeg document, het verslag van het selectie-overleg en het verslag van het tripartiete-overleg, alsmede eventueel bestaande en niet aan verweerder ter beschikking staande stukken uit het derdenonderzoek bij [K BEDRIJF] behoren niet tot het fiscale dossier waarover verweerder beschikt en verweerder heeft deze stukken niet kunnen raadplegen bij het nemen van de besluiten of het doen van de uitspraken op bezwaar. Het betreft derhalve geen op de zaken betrekking hebbende stukken.
Nieuw feit
4.7.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op nieuwe feiten die zijn geconstateerd tijdens het in 2010 ingestelde onderzoek. Tijdens dit onderzoek werd onder andere vastgesteld dat de leningen en stortingen op aandelen in wezen een geldstroom vormen in de vorm van een U-bocht (van [C BEDRIJF] via de Nederlandse vennootschappen naar [D BEDRIJF]) en dat deze geldstromen slechts voor korte tijd in stand werden gehouden om de winsten (en belastingschulden) van aangekochte vennootschappen te kunnen elimineren. Toen pas is ook gebleken dat de (feitelijke) looptijd en de omvang van de leningen geheel werden bepaald door de omvang van de te elimineren belastingschuld.
4.9.
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de omstandigheid dat verweerder stelt dat de transacties geen reële betekenis hadden, geen nieuw feit is maar een conclusie of kwalificatie die kennelijk is gebaseerd op voortschrijdend inzicht. Bovendien beschikte verweerder ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen al over zoveel en zodanige informatie dat verweerder op die tijdstippen redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met alle feiten en omstandigheden die hij thans relevant acht en waarop de diverse aan eiseressen opgelegde navorderingsaanslagen zijn gebaseerd. In dit kader verwijzen eiseressen naar de correspondentie en de telefonische contacten tussen verweerder en eiseressen in de periode vanaf september 2006 tot begin 2010, beschreven in bijlage R6 bij de conclusie van repliek.
4.10.
De rechtbank verwerpt de stelling van eiseressen dat er geen sprake is van een nieuw feit. Door het in 2010 ingestelde onderzoek raakte verweerder eerst bekend met het feit dat de geldstromen van [C BEDRIJF] via de Nederlandse vennootschappen liepen naar [D BEDRIJF] en dat deze geldstromen steeds slechts voor korte tijd in stand werden gehouden om de winsten (en belastingschulden) van de aangekochte winstvennootschappen te kunnen elimineren. Eerst in 2010 raakte verweerder bekend met de samenhang tussen de geldstromen (leningen) en de deelnemingsvrijstelling en de daaruit voortvloeiende winsteliminatie. Anders dan eiseressen stellen, valt voormelde samenhang niet af te leiden uit de correspondentie en de telefonische contacten tussen verweerder en eiseressen en ook niet uit de door eiseressen in dit kader specifiek genoemde aangiften van eiseressen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat er sprake is van een nieuw feit.
4.11.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van eiseressen dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel erop mag vertrouwen dat het voorwerp van belastingheffing in de aangiften op een juiste wijze is verantwoord. Dit uitgangspunt geldt in het bijzonder met betrekking tot aangiften die door een gerenommeerd kantoor zijn ingediend en op het eerste gezicht een verzorgde indruk maken. Aan deze voorwaarden beantwoorden de door eiseressen gedane aangiften. Niettemin kunnen ook dergelijke aangiften informatie bevatten die verweerder bij een behoorlijke vervulling van zijn aanslagregelende taak redelijkerwijs ertoe zou hebben moeten brengen daarover vragen te stellen. Als verweerder over informatie beschikt die erop kan duiden dat de aangiften onjuist zijn, pleegt hij geen ambtelijk verzuim door toch de aanslagen conform de aangiften te regelen, als die informatie ook de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid openlaat dat de aangiften toch juist zijn. De informatie moet dus tamelijk eenduidig op onjuistheid van de aangiften wijzen wil verweerder tot een nader onderzoek gehouden zijn. Nu de samenhang tussen de geldstromen (leningen) en de deelnemingsvrijstelling en de daaruit voortvloeiende winsteliminatie niet af te leiden is uit de aangiften van eiseressen, bestond er voor verweerder geen aanleiding tot nader onderzoek op grond van de ingediende aangiften. Van een ambtelijk verzuim is derhalve geen sprake. Dat verweerder op de hoogte was van de algemene praktijk inzake de handel in winstvennootschappen (in dit kader verwijzen eiseressen naar de handel in winstvennootschappen door [U1 BEDRIJF 2] N.V.) maakt vorenstaande niet anders.
Rente aftrekbaar?
4.12.
Als tussen partijen niet in geschil blijkt uit de vaststaande feiten en de stukken van het geding dat de [A BEDRIJF] in de jaren 2004 tot en met 2008 diverse malen van derden vennootschappen heeft aangekocht die in het jaar van aankoop (nog onbelaste) fiscale winsten hadden gerealiseerd dan wel zouden realiseren (hierna ook: winstvennootschappen). Deze winstvennootschappen zijn vervolgens ingezet in het kader van investeringen dan wel financieringen. De betreffende investeringen en financieringen zijn zodanig vormgegeven dat in de Nederlandse vennootschappen rentelasten ontstonden die effectief ten laste konden komen van de (gerealiseerde en voorzienbare) fiscale winsten van de winstvennootschappen. Voor de voordelen die werden verwacht in het kader van de investeringen en financieringen van de winstvennootschappen, hebben de winstvennootschappen aanspraak gemaakt op toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Partijen houdt (primair) verdeeld of de beschreven handelwijze van eiseressen in de weg staat aan het fiscaal in aanmerking nemen van de rentelasten in verband met de leningen van [C BEDRIJF] aan eiseressen.
4.13.
Verweerder neemt het standpunt in dat de rentelasten van eiseressen op de volgende gronden niet voor aftrek in aanmerking komen:
- schijnhandeling (simulatie);
- fiscaalrechtelijke kwalificatie;
- rechtstoepassing van de artikelen 8b, 8c, 20, lid 4, en 20a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb);
- dan wel fraus legis.
4.14.
In het kader van de kwalificatie van de onderhavige situatie als schijnhandeling (simulatie) heeft verweerder aangevoerd dat het hier transacties betreffen die geen reële betekenis hebben en in essentie schijnhandelingen zijn. Verder heeft verweerder gesteld dat sprake zou zijn van schijnkapitaal. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De winstvennootschappen hebben ieder voor zich met [C BEDRIJF] een of meer overeenkomsten van geldlening afgesloten, ter zake waarvan de winstvennootschappen rente verschuldigd waren. Gelet op de omstandigheid dat de winstvennootschappen ook de intentie hadden om rentekosten te creëren, welke rentekosten afgezet zouden kunnen worden tegen de aanwezige fiscale winst(potentie), komt hetgeen de winstvennootschappen en [C BEDRIJF] voor ogen hebben gehad geheel overeen met de civielrechtelijke rechtshandelingen (de overeenkomsten van geldlening). Op grond van het voorgaande is derhalve van schijnhandelingen geen sprake. Gelet op dit oordeel gaat de rechtbank voorbij aan het door eiseressen ter zitting gedane voorwaardelijke bewijsaanbod, nu de voorwaarde waaronder het aanbod is gedaan niet is vervuld.
4.15.
Met betrekking tot het leerstuk van de fiscaalrechtelijke kwalificatie overweegt de rechtbank als volgt. Van fiscaalrechtelijke kwalificatie kan sprake zijn als de aan de gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet (vgl. Hoge Raad 15 december 1999, nr. 33 830, ECLI:NL:HR:1999:AA3862). Er worden dan andere fiscale gevolgen verbonden aan de handelingen dan op grond van de civielrechtelijke vorm verwacht mag worden. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat [C BEDRIJF] gelden voor een relatief korte periode ter beschikking heeft gesteld aan [D BEDRIJF], dat de aangekochte winstvennootschappen in economische zin als doorstroomvennootschap in de geldstroom tussen [C BEDRIJF] en [D BEDRIJF] fungeren, dat de uitgaande en ingaande gelden bij een dergelijke vennootschap als gevolg hiervan dezelfde (economische) rol vervullen, namelijk die van een lening, maar dat de uitgaande gelden door de winstvennootschappen echter civielrechtelijk in de vorm worden gegoten van de aankoop van aandelen in een andere vennootschap. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat de deelnemingen van de winstvennootschappen zouden moeten worden genegeerd met als consequentie dat de deelnemingsvrijstelling op de voordelen aan de winstvennootschappen geen toepassing kan vinden, maar dat die voordelen fiscaal als rente belast dienen te worden. Eiseressen hebben hier echter tegen ingebracht dat het juist niet strookt met de strekking van de Wet Vpb om een aandelenbelang dat fiscaalrechtelijk als deelneming kwalificeert als gewone geldlening te duiden. Voorts is het, aldus eiseressen, een bewuste keuze van de wetgever geweest om voordelen behaald met een deelneming vrij te stellen en deze fiscaal niet op identieke wijze te behandelen als voordelen behaald met een geldlening. De rechtbank is van oordeel dat de diverse aandelenbelangen van eiseressen fiscaalrechtelijk niet genegeerd kunnen worden waardoor fiscaalrechtelijke kwalificatie geen toepassing kan vinden. Dat de fiscale gevolgen van de aandelenkoop niet aanvaardbaar zouden zijn gelet op het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet, heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt. De aandelenbelangen dienen voor de toepassing van artikel 13 van de Wet Vpb als deelneming te worden aangemerkt zodat de voordelen van de winstvennootschappen onder de deelnemingsvrijstelling vallen en niet als rente belast kunnen worden.
4.16.
Vervolgens heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de rentekosten niet in aftrek toelaatbaar zijn op grond van de artikelen 8b en 8c van de Wet Vpb. Met betrekking tot artikel 8b van de Wet Vpb heeft verweerder in de conclusie van dupliek aangevoerd dat de winstvennootschappen onder zakelijke omstandigheden voor hun rol slechts een vergoeding (‘fee’) zouden hebben bedongen en geen enkele risico op zich zouden hebben genomen. De rechtbank is van oordeel dat artikel 8b van de Wet Vpb op zichzelf geen beletsel vormt voor de door eiseressen voorgestane fiscale afwikkeling, reeds omdat de winstvennootschappen overeenkomsten van geldlening zijn aangegaan, welke niet alleen civielrechtelijk maar ook fiscaalrechtelijk als zodanig zijn te kwalificeren en ter zake waarvan rente is berekend en voldaan. Met betrekking tot het beroep van verweerder op toepassing van artikel 8c van de Wet Vpb is de rechtbank van oordeel dat dat evenmin slaagt. Dat er geen reëel risico werd gelopen met betrekking tot de geldleningen, hetgeen verweerder heeft gesteld en eiseressen hebben betwist, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt.
4.17.
Verweerder heeft verder aangevoerd dat toepassing van de artikelen 20, vierde lid, en 20a van de Wet Vpb in de weg staan aan de door eiseressen voorgestane fiscale afwikkeling. Met eiseressen is de rechtbank van oordeel dat deze artikelen, zoals deze luidden gedurende de onderhavige jaren, niet de onderhavige situatie op het oog hadden. Anders dan verweerder meent, was ter zake van binnen één boekjaar gerealiseerde resultaten compartimentering niet aan de orde en kon saldering van resultaten binnen hetzelfde boekjaar derhalve zonder beperkingen plaatsvinden.
4.18.
Met betrekking tot het beroep van verweerder op het leerstuk van fraus legis stelt de rechtbank voorop dat een beroep op fraus legis slechts kan slagen wanneer er sprake is van (een complex van) rechtshandelingen met als doorslaggevende beweegreden belasting te besparen op zodanige wijze dat daarmee in strijd wordt gekomen met doel en strekking van de wet. Daarbij geldt dat het een ieder in beginsel vrij staat het handelen zodanig vorm te geven dat zo min mogelijk belasting wordt betaald. Het opnemen van winstvennootschappen in de [A BEDRIJF] op zodanige wijze dat de bij die vennootschappen aanwezige belastbare winsten gedurende het jaar van verwerving teniet worden gedaan door rentelasten van aangegane leningen, leidt slechts tot heffing over de winsten indien door het aangaan van de leningen verijdeling van belastingheffing over de belastbare winsten van de vennootschappen de doorslaggevende beweegreden is geweest. Indien aan het aangaan van de leningen een zakelijk motief ten grondslag ligt, is daarvan geen sprake. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft gesteld en door eiseressen is bevestigd, dat de bedoeling van eiseressen erop was gericht om de aanwezige winst dan wel winstpotentie weg te laten vallen tegen de gecreëerde rentelasten. Dat de leningen overigens economische realiteit hadden, is in dit kader niet relevant.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of in strijd is gehandeld met doel en strekking van (onder meer artikel 20a van) de Wet Vpb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Waar een belastingplichtige op zichzelf nog gebruik kan maken van de leemte in (onder meer artikel 20a van) de Wet Vpb indien er een zakelijk motief was, is dit niet meer toegestaan als die leemte doelbewust wordt gebruikt met belastingverijdeling als doorslaggevende reden. Dan wordt immers zozeer in strijd gehandeld met het doel en de strekking van onder meer artikel 20a van de Wet Vpb (te weten het tegengaan van handel in winst- en verlieslichamen en de daarbij gepaard gaande import van verliezen), dat dit fraus legis oplevert.
4.19.
Het vorenstaande brengt mee dat het leerstuk van fraus legis in casu toepassing kan vinden, tenzij over de rentelasten een compenserende heffing plaatsvindt. Eiseressen stellen dat bedoelde compenserende heffing aan de orde is, nu [C BEDRIJF] over de door haar ontvangen rentevergoedingen in het Verenigd Koninkrijk belasting verschuldigd is. Ter zake van het laatste hebben eiseressen een bewijsaanbod gedaan. Nu verweerder niet heeft weersproken dat de rentebedragen in de heffingsgrondslag van [C BEDRIJF] zijn begrepen, zal de rechtbank dit als vaststaand feit aannemen en behoeft van het bewijsaanbod geen gebruik te worden gemaakt.
4.20.
Zowel in de situatie dat [C BEDRIJF] buiten Nederland om een lening zou verstrekken aan concernvennootschappen als in de onderhavige situatie, waarin de lening verstrekt wordt aan Nederlandse concernvennootschappen die de leningen vervolgens gebruiken om aandelenbelangen in buitenlandse vennootschappen te kopen, vormen de door de [C BEDRIJF] als rente ontvangen bedragen in beginsel aan de heffing van (Britse) vennootschapsbelasting onderworpen winst. De in Nederland gecreëerde structuur met winstvennootschappen brengt per saldo geen verandering in de heffing over de rentebaten bij [C BEDRIJF] in het Verenigd Koninkrijk, maar heeft uitsluitend tot gevolg dat in Nederland geen heffing plaatsvindt over de winst(capaciteit) van eiseressen. De heffing over de rentebaten bij [C BEDRIJF] in het Verenigd Koninkrijk vormt derhalve geen compenserende heffing voor de verijdelde belastingheffing in Nederland.
4.21.
Dat de wetgever in de loop der tijd keuzes heeft gemaakt bij de technische vormgeving van de Wet Vpb kan, anders dan eiseressen stellen, niet afdoen aan het oordeel dat de aftrek van de rentekosten in casu strijdig is met doel en strekking van de Wet Vpb. Dit geldt ook voor de stelling van eiseressen over de uitlatingen van de zijde van de wetgever met betrekking tot de ‘reparatie’ van artikel 20a van de Wet Vpb en de omstandigheid dat niet werd ontkend dat de betreffende bepaling op zichzelf een leemte bevatte.
4.22.
Eiseressen hebben ter zitting nog aangevoerd dat er sprake is van ontoelaatbare discriminatie op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien tot fraus legis zou worden geoordeeld. De rechtbank volgt eiseressen hierin niet. Het oordeel dat eiseressen in fraudem legis hebben gehandeld, is geheel en al gebaseerd op de binnenlandse situatie. Dat [C BEDRIJF] en [T1 BEDRIJF 1] in het buitenland zijn gevestigd, is voor dat oordeel niet relevant.
4.23.
Op grond van al het voorgaande dienen alle rentelasten van eiseressen – behoudens die van eiseres 10 (zie hierna) – te worden weggedacht. Het standpunt van eiseressen dat in geval van fraus legis alle transacties vanaf de eerste aankoop in juli 2005 moeten worden weggedacht en derhalve fiscaal geacht moeten worden nooit te hebben plaatsgevonden, volgt de rechtbank niet. Uitsluitend de handelingen die direct tot belastingverijdeling leiden, moeten fiscaal buiten beschouwing worden gelaten.
4.24.
Met betrekking tot eiseres 10 is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij transacties is aangegaan waarvan gezegd kan worden dat zij in strijd zijn met enige wettelijke bepaling of regeling. Verweerder heeft slechts weergegeven dat de winsten in eiseres 10 ontstonden door vorderingen die in deze vennootschap rendeerden. Na de inbreng van eiseres 10 in de [A BEDRIJF] is eiseres 10 leningen aangegaan waaruit rentekosten voortkwamen. Deze rentekosten zijn door eiseres 10 afgezet tegen de winsten uit de vorderingen. Dat, en op welke wijze, het aangaan van de renteverplichtingen in strijd is met de Wet Vpb heeft verweerder onvoldoende onderbouwd. Dat eiseres 10 de transacties in aangegaan met als doorslaggevende beweegreden belasting te besparen op zodanige wijze dat daarmee in strijd wordt gekomen met doel en strekking van de wet, heeft verweerder evenmin aannemelijk gemaakt. Gelet hierop dient verweerder met betrekking tot de (navorderings)aanslagen ten name van eiseres 10 in het ongelijk te worden gesteld.
4.25.
Nu verweerder bij de vaststelling van de (navorderings)aanslagen ten name van eiseressen 1 tot en met 7 en 9 de rentelasten buiten beschouwing heeft gelaten, zijn de aanslagen tot de juiste bedragen vastgesteld. Bij de vaststelling van de aanslagen ten name van eiseres 8 is verweerder – in verband met een subsidiair ingenomen standpunt – uitgegaan van (hogere) bedragen dan waarop zou zijn uitgekomen indien hij uitsluitend de rentebedragen zou hebben gecorrigeerd. Gelet hierop dienen deze aanslagen dan ook deels te worden verminderd.
Heffingsrentebeschikkingen
4.26.
Eiseressen hebben geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot de heffingsrentebeschikkingen. De beschikkingen zullen dan ook het lot van de betreffende (navorderings)aanslagen delen.
Vergrijpboeten
4.27.
Uit het hiervoor onder 4.24 overwogene volgt dat geen van de aan eiseres 10 opgelegde vergrijpboeten in stand kan blijven. In het navolgende zullen de klachten van eiseressen 1 tot en met 9 met betrekking tot de aan hen opgelegde vergrijpboeten worden beoordeeld.
4.28.
Eiseressen klagen erover dat verweerder de feitelijke gedraging die ten grondslag ligt aan de boeten na het opleggen van de (navorderings)aanslagen heeft aangevuld en dat het hen daardoor moeilijker is gemaakt zich behoorlijk te verdedigen. In de kennisgeving van het voornemen om de vergrijpboeten op te leggen, heeft verweerder verwezen naar de notitie “De aankoop en eliminatie van belastingschulden door [B BEDRIJF]” van 29 oktober 2010. In die notitie is de gestelde opzet gebaseerd op het verricht zijn van schijnhandelingen. In het verweerschrift en in de conclusie van dupliek worden de boeten mede (of subsidiair) gebaseerd op fraus legis.
4.29.
Verweerder heeft erop gewezen dat de boeten zijn opgelegd, omdat er opzettelijk onjuiste aangiften zijn gedaan. Er zijn volgens verweerder op kunstmatige wijze rentelasten gecreëerd die zijn afgezet tegen een belastbare grondslag, teneinde belastingschulden te elimineren. Dat stond al vermeld in verweerders notitie van 29 oktober 2010 en daarin is nadien geen verandering gekomen.
4.30.
Het bepaalde in artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 14, derde lid, aanhef en onder a, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) brengt mee dat de grond(en) waarop het opleggen van een boete berust uiterlijk bij de beschikking waarbij de boete wordt opgelegd aan de belastingplichtige moet(en) worden medegedeeld (vgl. HR 20 december 1989, nr. 25 469, ECLI:NL:HR:1989:ZC4182). De strekking van deze verdragsbepalingen moet mede worden gezien in het licht van het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd door artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR. Voorts moet, gelet op de samenhang tussen de onderdelen a en b van het derde lid van artikel 6 van het EVRM en de onderdelen a en b van het derde lid van artikel 14 van het IVBPR, het recht om op de hoogte te worden gesteld van de aard en reden van de beschuldiging worden beschouwd in het licht van het recht om zich behoorlijk te kunnen voorbereiden op zijn verdediging. Dit in aanmerking genomen, is voor het vervallen van een boete alleen plaats indien door de gang van zaken de toegang tot de rechter is belemmerd, dan wel de voorbereiding van de verdediging zodanig is geschaad dat in dat opzicht niet meer gesproken kan worden van een eerlijke behandeling van de zaak (vgl. HR 22 september 1999, nr. 34 834, ECLI:NL:HR:1999:AA2870 en HR 4 april 2001, nr. 35 917, ECLI:NL:HR:2001:AB0851).
4.31.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voorafgaand aan de het opleggen van de vergrijpboeten door toezending van de notitie “De aankoop en eliminatie van belastingschulden door [B BEDRIJF]” van 29 oktober 2010 eiseressen in kennis heeft gesteld van de gronden waarop het opleggen van die boeten berust. In die notitie is uiteengezet dat eiseressen transacties zijn aangegaan waarbij bestaande of toekomstige belastingschulden werden overgenomen en dat vervolgens kunstmatig rentelasten zijn gecreëerd enkel en alleen om de belastbare grondslag te elimineren en de belastingheffing daarover te verijdelen. Aldus is volgens die notitie een ‘schijnwereld’ gecreëerd waarbij transacties zonder economische betekenis om uitsluitend fiscale motieven plaatsvinden. De op basis van deze ‘schijnwereld’ ingediende aangiften zijn onjuist. Omdat die ‘schijnwereld’ opzettelijk is gecreëerd met als enig doel het elimineren van belastingschulden en daardoor het ontduiken van belasting, is sprake van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften, aldus de notitie. Blijkens het verweerschrift en de conclusie van dupliek zijn de boeten opgelegd omdat opzettelijk onjuiste aangiften zijn ingediend, aangezien ten onrechte rentelasten zijn opgevoerd op grond van het leerstuk van schijn en wezen, dan wel de zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie van de feiten, dan wel de artikelen 8b, 8c, 13, 20, vierde lid, en 20a van de Wet Vpb, dan wel het leerstuk van fraus legis.
4.32.
Uit het voorgaande blijkt dat de klacht van eiseressen feitelijke grondslag mist. De boeten zijn van meet af aan gebaseerd op het opzettelijk doen van onjuiste aangiften door ten onrechte rentelasten in aftrek te brengen. Dat het aan die renteaftrek ten grondslag liggende feitencomplex door verweerder in eerste instantie als schijnhandeling is gekwalificeerd en dat daaraan in de beroepsfase mede de duiding fraus legis is toegevoegd, laat onverlet dat de aard en de reden van het aan de boeten ten grondslag liggende verwijt ongewijzigd is gebleven, zodat eiseressen wisten waartegen zij zich hadden te verdedigen. Deze klacht faalt derhalve.
4.33.
Eiseressen stellen zich voorts op het standpunt dat geen sprake is van het opzettelijk dan wel, voor zover het de boeten betreft die op grond van artikel 67e van de Awr zijn opgelegd, grofschuldelijk doen van onjuiste aangiften vpb. Zo er al onjuiste aangiften zijn gedaan, zijn de standpunten die aan de aangiften ten grondslag liggen op zijn minst objectief pleitbaar. Daarbij komt dat eiseressen beschikken over opinies van [V1 BEDRIJF] en [W1 BEDRIJF] waarin is verklaard dat de verschuldigd geworden rente in aftrek behoort te worden toegelaten. [X1 BEDRIJF]heeft bij het voorbereiden van de aangiften vpb deze opinies beoordeeld en geen reden gezien hiervan af te wijken. Het zou ook volstrekt ondenkbaar zijn dat transacties als deze zouden zijn aangaan zonder externe juridische opinies.
4.34.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat willens en wetens onjuiste aangiften zijn gedaan, althans dat sprake is van voorwaardelijk opzet hierop. Wat betreft de boeten die op grond van artikel 67e van de Awr zijn opgelegd, wordt eiseressen subsidiair grove schuld verweten. De bewijslast dat sprake is van een pleitbaar standpunt berust bij eiseressen, maar nu zij de opinies van [V1 BEDRIJF] en [W1 BEDRIJF] niet hebben overgelegd, hebben zij niet aan hun bewijslast voldaan, aldus verweerder.
4.35.
Bij de stukken bevindt zich een memorandum van 15 juli 2005 van [E BEDRIJF] inzake “Dutch Hybrid Bonds Transaction for FID Tax, Accounting and Regulatory Structuring group” dat, voor zover van belang, inhoudt:
“(…)
This transaction is the culmination of 3 previous transactions, which were also subject to CFO approval (Projects Blue, Green and [X10]) and one currect transaction (Project Yellow) in which [E BEDRIJF] has or will acquire 26 Dutch entities. The entities are grouped under 5 holding companies: [X10] B.V. ([X10]), [Y1 BEDRIJF], [X7] B.V. ([X7]), [X6] B.V. ([X6]) and [F BEDRIJF] (collectively, the Dutch investors).
(…)
Since a large majority of the tax liabilities are due for payment at the end of the calendar year 2005, the loans must be large enough for the interest payments falling due in the intervening period, to match the tax liabilities.
(…)
7. Technical tax risks
i. The risk that the transaction does not successfully shelter the income in the Netherlands. This would result in Dutch tax payable of approx EUR 38.7mm. We have been advised that the likelihood of success is 75pct (i.e. downside risk is 25pct of 38.7mm, EUR 9.6mm).”
4.36.
Anders dan verweerder verstaat de rechtbank deze passage niet aldus dat de ‘pakkans’ op 25% wordt geschat, maar dat de kans dat de aangegeven rente door de Belastingdienst niet in aftrek wordt geaccepteerd op 25% wordt geschat. Niet blijkt dat deze inschatting in de loop der jaren is gewijzigd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze passage uit het memorandum niet alleen ziet op de in 2005 opgezette structuur, maar ook op de vergelijkbare structuren die in de jaren 2006 tot en met 2008 zijn opgezet. Gelet daarop is geen sprake van het willens en wetens doen van onjuiste aangiften dan wel het willens en wetens handelen van eiseressen waardoor het aan hen te wijten is dat belastingaanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het doen van onjuiste aangiften dan wel dat het aan het voorwaardelijk opzet van eiseressen te wijten is dat belastingaanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Door in de ingediende aangiften vpb de betaalde rente in aftrek te brengen is de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat onjuiste aangiften zouden worden gedaan dan wel dat aanslagen tot een te laag bedrag zouden worden vastgesteld, terwijl er blijkens voormelde passage uit het memorandum van 15 juli 2005 wetenschap is van die aanmerkelijke kans en die aanmerkelijke kans bewust is aanvaard (vgl. HR 29 februari 2008, nr. 43 274, ECLI:NL:HR:2008:BC5346).
4.37.
Eiseressen hebben voorts nog gesteld dat binnen de belastingdienst twijfel bestond over de vermeende opzet van eiseressen en zelfs twijfel over de haalbaarheid van de eigen standpunten met betrekking tot de (navorderings)aanslagen. Verweerder heeft dit weersproken. Nu eiseressen van hun stelling geen bewijs hebben geleverd, gaat de rechtbank aan die stelling voorbij.
4.38.
Indien voor een standpunt, ook al wordt dit ten slotte onjuist bevonden, zodanige argumenten zijn aan te voeren dat niet kan worden gezegd dat de betrokkene dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn opzet of grove schuld is te wijten dat te weinig belasting wordt geheven, is sprake van een pleitbaar standpunt en kan geen boete ingevolge artikel 67d of 67e van de Awr worden opgelegd (vgl. HR 23 september 1992, nr. 27 293, ECLI:NL:HR:1992:ZC5105 en HR 11 november 2005, nr. 41 421, ECLI:NL:HR:2005:AU6018).
4.39.
Op eiseressen rust de bewijslast dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Nu zij hun algemene stelling dat de standpunten die aan de aangiften ten grondslag liggen objectief pleitbaar zijn niet van enige onderbouwing hebben voorzien, terwijl de opinies van [V1 BEDRIJF] en [W1 BEDRIJF] waar zij zich op beroepen niet zijn overgelegd, hebben zij niet aan de op hen rustende bewijslast voldaan. Het moge zo zijn dat eiseressen transacties als deze niet aangaan zonder externe juridische opinies, maar nu de rechtbank geen kennis heeft kunnen nemen van die opinies kan zij niet beoordelen of daaraan de waarde moet worden gehecht die eiseressen daaraan toekennen. Het beroep op een pleitbaar standpunt faalt derhalve.
4.40.
Ingeval van opzet bedraagt de boete ingevolge § 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (1998, hierna: BBBB) 50%. Indien sprake is van strafverzwarende omstandigheden als bedoeld in § 43 van het BBBB 1998 respectievelijk § 8 van het BBBB kan de boete tot 100% kan worden verhoogd. Ook dient op grond van § 44 van het BBBB respectievelijk § 7 van het BBBB rekening te worden gehouden met strafverminderende omstandigheden.
4.41.
Verweerder heeft als uitgangspunt genomen dat bij opzet een vergrijpboete van 50% van het bedrag van de (navorderings)aanslag wordt opgelegd.
Als strafverzwarende omstandigheden heeft verweerder in aanmerking genomen dat:
-het gaat om verhoudingsgewijs aanzienlijke bedragen aan belasting die zonder correctie niet geheven zouden zijn;
-de complexiteit en vormgeving van de geldstroom in samenhang met het creëren van een vennootschapsbelastingschuld als gekunsteld en listig is aan te merken, terwijl de overeenkomsten van geldlening in de samenhang kenmerken van valsheid vertonen;
-er sprake is van samenspanning, aangezien door de verkopers van de winstvennootschappen, [K BEDRIJF] BV en eiseressen een bewuste samenwerking is aangegaan met het oog op het behalen van voordelen samenhangend met het creëren en elimineren van belastingschulden.
Als strafverminderende omstandigheid heeft verweerder meegenomen dat de gehele constructie wordt gecorrigeerd bij eiseressen, terwijl een deel van het voordeel bij verschillende andere Nederlandse ondernemingen en bij [K BEDRIJF] BV terecht is gekomen.
4.42.
De opgelegde vergrijpboeten bedragen in het algemeen 51% van het bedrag van de (navorderings)aanslag. Alleen de aan eiseres 4 voor het jaar 2007 opgelegde vergrijpboete bedraagt 23,5%, de aan eiseres 8 opgelegde vergrijpboete voor het jaar 2006 bedraagt 40,7% en de voor het jaar 2008 aan haar opgelegde vergrijpboete bedraagt 1,9% van het bedrag van de uiteindelijke aanslag, aangezien verweerder bij het vaststellen van deze vergrijpboeten van lagere correcties is uitgegaan dan het bedrag waarvoor de aanslagen zijn opgelegd. Eiseressen hebben niets aangevoerd wat tot matiging van de boeten zou kunnen leiden. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboeten passend en geboden. Het beroep van eiseressen 1 tot en met 9 tegen de vergrijpboeten faalt derhalve. Ook de vermindering van de aan eiseres 8 voor de jaren 2006 en 2008 opgelegde aanslagen vpb geeft de rechtbank geen aanleiding tot vermindering van de voor die jaren aan eiseres 8 opgelegde vergrijpboeten, aangezien ook na vermindering van de aanslagen de vergrijpboeten niet meer dan 51% van het bedrag van de verminderde aanslagen bedragen.
Slotsom
4.43.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de beroepen van eiseressen 1 tot en met 7 en eiseres 9 ongegrond verklaren en de beroepen van eiseressen 8 en 10 gegrond verklaren. De aanslagen ten name van eiseres 8 dienen als volgt te worden verminderd: de aanslag vpb 2006 moet worden berekend naar een belastbaar bedrag van € 101.158.745, de aanslag vpb 2007 moet worden verminderd tot nihil, de verliesbeschikking 2007 moet worden vastgesteld naar een bedrag van € 21.757.097 en de aanslag vpb 2008 moet worden berekend naar een belastbaar bedrag van € 30.643.000. De daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen dienen dienovereenkomstig te worden aangepast. De aan eiseres 8 opgelegde boeten zullen worden gehandhaafd.
De aan eiseres 10 opgelegde navorderingsaanslagen vpb 2005 en 2006 dienen te worden vernietigd evenals de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen. De aan eiseres 10 opgelegde aanslag vpb 2007 dient in overeenstemming met de aangifte te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.381.057; de aan haar opgelegde aanslag vpb 2008 dient in overeenstemming met de aangifte te worden verminderd tot nihil en de verliesvaststellingsbeschikking 2008 dient te worden vastgesteld naar een bedrag van € 4.049.000; de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen moeten dienovereenkomstig worden aangepast. Voorts zullen alle aan eiseres 10 opgelegde boeten worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen 8 en 10 in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.475 (bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235; beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van het repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472; voor zowel bezwaar als beroep geldt een wegingsfactor van 1,5 wegens de samenhang van de zaken).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen van eiseressen 1 tot en met 7 en 9 ongegrond;
- -
verklaart de beroepen van eiseressen 8 en 10 gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot eiseres 8, doch uitsluitend voor zover deze de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen betreffen;
- -
vermindert de aan eiseres 8 opgelegde aanslagen vpb 2006 en 2008 tot aanslagen berekend naar een belastbaar bedrag van respectievelijk € 101.158.745 en € 30.643.000 en vermindert en de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
- -
vermindert de aan eiseres 8 opgelegde aanslag vpb 2007 tot nihil en de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig en stelt de verliesbeschikking 2007 vast naar een bedrag van € 21.757.097;
- -
vernietigt alle uitspraken op bezwaar met betrekking tot eiseres 10;
- -
vernietigt de navorderingsaanslagen vpb 2005 en 2006 en de daaraan gerelateerde heffingsrentebeschikkingen ten name van eiseres 10;
- -
vermindert de aan eiseres 10 opgelegde aanslag vpb 2007 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.381.057 en vermindert de daarop betrekking heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- -
vermindert de aan eiseres 10 opgelegde aanslag vpb 2008 tot nihil, stelt de verliesvaststellingsbeschikking van eiseres 10 voor het jaar 2008 vast op € 4.049.000 en vermindert de daarop betrekking hebbende heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- -
vernietigt alle aan eiseres 10 opgelegde boetebeschikkingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen 8 en 10 ten bedrage van in totaal € 2.475;
- -
gelast dat verweerder het door eiseres 8 betaalde griffierecht van € 302 vergoedt;
- -
gelast dat verweerder het door eiseres 10 betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.