RvdW 2023/262:Rijden met rijbewijs dat geldigheid heeft verloren, art. 107 lid 2 sub b WVW 1994. Dubbel verstek. Aanwezigheidsrecht. Na betekening dagvaarding in hoger beroep d.m.v. uitreiking aan medewerker OM maar vóór tz. in h.b. heeft verdachte zich alsnog ingeschreven in BRP. Kon hof (enkelvoudige kamer) aannemen dat verdachte geen BRP-adres had en verstek verlenen tegen niet verschenen verdachte? Als dagvaarding van verdachte wiens (feitelijke) woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, rechtsgeldig is betekend en verdachte noch zijn raadsman op tz. is verschenen, kan rechter (behoudens duidelijke aanwijzingen van tegendeel) uitgaan van vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht (vgl. NJ 2002/317, m.nt. T.M. Schalken; red.). Mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan recht van verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als verdachte na rechtsgeldige betekening van dagvaarding aan medewerker OM maar voor aanvang van onderzoek op tz. alsnog in de BRP is ingeschreven, zonder dat dit rechter bekend was (vgl. NJ 2016/20, m.nt. T.M. Schalken; red.). Hof heeft met vermelding in p-v van tz. in h.b. dat verdachte ‘wonende te adres A’ is en ‘hoewel behoorlijk gedagvaard’ niet is verschenen, kennelijk tot uitdrukking gebracht dat van verdachte t.t.v. betekening van dagvaarding in h.b. en onderzoek op tz. in h.b. geen inschrijving in BRP maar wel (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Uit stukken (i.h.b. informatiestaten SKDB-persoon die aan aanzegging in cassatie zijn gehecht) moet evenwel worden afgeleid dat verdachte t.t.v. behandeling van zijn strafzaak in h.b. in BRP was ingeschreven op adres B. Gelet hierop is ’s hofs oordeel dat van verdachte geen inschrijving in BRP bekend was, verstek kon worden verleend tegen niet verschenen verdachte en met behandeling van zaak kon worden voortgegaan, achteraf bezien onjuist.