Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/5.4
5.4 De tweede vraag: Wie kan volgens art. 2:14 en 15 BW een vordering indienen?
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599684:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dat geldt niet alleen voor de gewone rechter maar ook voor de Ondernemingskamer.
Wie zich beroept op de nietigheid van een besluit dient daarbij voldoende belang, zoals bedoeld in art. 3:303 jo 326 BW, te hebben en wie een beroep doet op de nietigheid van een besluit heeft dat vereiste voldoende belang.
De vordering tot vernietiging van een besluit moet worden ingesteld bij de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon. Bij wijze van verweer beroep doen op de aanwezigheid van een vernietigingsgrond, leidt niet tot vernietiging van het besluit (onder art. 2:11-13 (oud) BW was dit wel mogelijk). Dit wijkt af van de algemene regeling voor vernietiging van rechtshandelingen in boek 3 BW. In die regeling bestaat deze mogelijkheid wel.
Een recent voorbeeld waarin het ging om de vraag wie er hoort tot de kring van belanghebbenden is te vinden in Rb. Amsterdam 25 augustus 2010, LJN BN 4965. Er was in dit geval geen sprake van redelijk belang in de zin van art. 2:15 lid sub 3 BW bij de gevorderde vernietiging van de besluiten. In een obiter dictum wordt toegevoegd dat deze beslissing niet inhoudt dat de eisers geen toegang tot de rechter zouden hebben als, door de bestreden besluiten hun belangen zouden zijn geschaad. In dat geval zouden de besluiten mogelijkerwijs onrechtmatig kunnen zijn en zouden de eisers vergoeding van de door hen geleden schade kunnen vorderen. Zie ook Hof Amsterdam 7 februari 2012, JOR 2012, 76, m.nt. Blanco Femández.
Asser Van der Grinten Maeijer 2.11 nr. 138, De Monchy/Timmerman 1991, p. 89.
Zie voor een voorbeeld waarin een vertegenwoordiger optrad Rechtbank Utrecht 1 december 2010, JOR 2011/69 m.nt. Blanco Femández (Stichting Vitras/CMD).
Parl Gesch Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), p. 170. De rechter is vrij in zijn keuze, hij kan een lid van de raad van commissarissen aanwijzen, maar ook iemand buiten de kring van bestuurders en of commissarissen kan worden aangewezen als vertegenwoordiger van de rechtspersoon. Voor een voorbeeld zie Rb. Utrecht 1 december 2010, JOR 2011, 69, m.nt. Blanco Femández. (St. Vitras - CMD).
Parl Gesch Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), p. 173.
Eysbouts 2010, p. 80.
Op een nietig besluit kan een ieder zich beroepen. Het gevolg van de constatering dat een besluit nietig is, is dat het besluit van meet af aan geen rechtsgevolg heeft, (althans niet het beoogde rechtsgevolg). Nietigheid werkt van rechtswege en moet door de rechter ambtshalve worden toegepast ook zonder dat op de nietigheid van een besluit een beroep wordt gedaan.1 Omdat de nietigheid van rechtswege werkt zou dat voor de betrokkenen voldoende moeten zijn. Toch kan een verklaring voor recht gevraagd worden dat het besluit nietig is.2
De bevoegdheid tot vorderen van vernietiging van een besluit komt slechts toe aan degene die zoals art. 2:15 lid 3 BW het formuleert: 'een redelijk belang heeft bij naleving van de verplichting die niet is nagekomen. Bijvoorbeeld dat de voor de totstandkoming of inhoud van het besluit geldende voorschriften niet werden nageleefd.3 Dit vereiste is opgenomen in art. 2:15 lid 3 BW. Inhoudelijk komt dit overeen met op grond van art. 2:11 lid 2 (oud) BW en art. 46a WvK vereiste redelijke belang.4 Daarnaast is vereist dat degene die de vordering instelt voldoende belang heeft bij zijn vordering, art. 3:303 jo 326 BW. Voor de bespreking van deze beide vereisten verwijs ik naar hoofdstuk 4 § 4.2.
Sinds 1992 is in art. 2:15 lid 3 sub b BW uitdrukkelijk vastgelegd dat de rechtspersoon zelf - naast de leden, aandeelhouders en andere institutioneel betrokkenen - bevoegd is tot het instellen van een vordering. Door deze bevoegdheid in de wet vast te leggen, werd iedere twijfel hierover weggenomen. De bestuursverantwoordelijkheid kan vergen dat een bestuur vernietiging van een besluit vordert. Aan de vordering dient een besluit van het bestuur ten grondslag te liggen. Zo'n situatie kan zich voordoen als de ledenvergadering van een vereniging besluit de contributie zo sterk te verlagen dat de vereniging niet meer voldoende middelen binnenkrijgt om haar organisatie te bekostigen.5 De eis dat de rechtspersoon een redelijk belang heeft bij de naleving van niet-nagekomen verplichting wordt niet gesteld. Dat hangt samen met het feit dat de rechtspersoon zelf er - uit de aard der zaak - belang bij heeft dat de voor hem krachtens wet, statuten, reglementen of besluiten geldende voorschriften worden nageleefd. De rechtspersoon moet echter wel voldoende belang, in de zin van art. 3:303 jo 326 BW hebben bij zijn vordering. In zulke gevallen kan het bestuur in verband met de tegengestelde belangen niet als vertegenwoordiger namens de rechtspersoon optreden. De voorzieningenrechter, zie lid 3 sub b van art. 2:15 BW zal daarom iemand aanwijzen die in de procedure namens de rechtspersoon optreedt.6
Op basis van art. 2:15 lid 3 BW kan een bestuurder in eigen naam, als privé persoon of in zijn hoedanigheid van bestuurder, een vordering tot vernietiging instellen. Artikel 2:15 lid 4 BW bepaalt dat de rechter in een dergelijk geval op verzoek van de rechtspersoon iemand aanwijst die het bestuur in deze kwestie vervangt.7 De ratio van deze bepaling is dat iemand de belangen van de rechtspersoon moet waarnemen. Dat geldt te meer in het geval er een eenhoofdig bestuur is.8
Eysbouts stelt in het kader van de correctie van beleid van maatschappelijke ondernemingen voor de kring van belanghebbenden uit te breiden tot representanten van erkende MVOstakeholders. Daarmee verwijst hij naar degenen die volgens het bestuur van de maatschappelijke onderneming een voor die onderneming relevant belang vertegenwoordigen. Daarmee wordt naar mijn mening de kring van belanghebbenden wel erg ruim, de mogelijkheid een besluit te vernietigen zou daarmee ook open staan voor belangengroeperingen etc. Belanghebbenden in de zin van boek 2 zijn, in grote lijnen, de institutioneel bij de rechtspersoon betrokkenen. De ondernemingsraad hoort daar bijvoorbeeld niet toe.9
Aan het slot van deze paragraaf nog een enkel woord over wijze waarop de vervaltermijn voor het instellen van een vordering in art. 2:15 lid 5 BW is geformuleerd. De vordering tot vernietiging moet binnen de in lid 5 genoemde termijn worden ingediend. Deze vervaltermijn vangt aan op het moment dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het besluit of het besluit bekend gemaakt is. De formulering van het moment waarop die termijn aanvangt is omslachtig: 'een jaar na het einde van de dag waarop....' De toegankelijkheid van de tekst kan beter. Aangesloten zou kunnen worden bij art. 5:130 lid 2 BW waar de termijn voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van een besluit van de vereniging van eigenaars is opgenomen. In art. 2:15 lid 5 BW zou bij die formulering kunnen worden aangesloten: De bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen vervalt binnen twaalf maanden na de dag waarop de belanghebbende van het besluit heeft kennis genomen of heeft kunnen kennis nemen.