Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (06-12-2001, Stb. 584).
- Bronpublicatie:
10-12-2001, Stb. 2001, 614 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2001, Stb. 2001, 621 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Staatsrecht / Rechtspraak
Juridische beroepen / Algemeen
1.
De presidenten en vice-presidenten der Bijzondere Gerechtshoven, alsmede de rechtsgeleerde raadsheeren en raadsheeren-plaatsvervangers worden door Ons op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Marine en van Oorlog aangesteld voor den duur der instandhouding van het college, bij hetwelk die aanstelling geschiedt. Zij kunnen op voordracht van Onze genoemde Ministers door Ons uit hun ambt worden ontzet of ontslagen of in hunne bediening worden geschorst op de gronden, genoemd in de artikelen 46c, tweede en derde lid, 46d, 46f, 46i, 46j, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren; ook kan hun op eigen verzoek ontslag worden verleend.
2.
De militaire leden van en de in het tweede lid van het voorgaande artikel genoemde rechterlijke ambtenaren bij de Bijzondere Gerechtshoven worden door Ons op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Marine en van Oorlog tot wederopzeggens toe benoemd.