Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 18-03-1995
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met het KB van 12-06-1945, Stb. F 91.
- Bronpublicatie:
27-06-1947, Stb. 1947, H 196 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken: 404 )
- Inwerkingtreding
18-03-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-1947, Stb. 1947, H 196 (uitgifte: 01-01-1947, kamerstukken: 404 )
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Staatsrecht / Rechtspraak
Juridische beroepen / Algemeen
1.
De bezoldiging der leden van en rechterlijke ambtenaren bij de Bijzondere Gerechtshoven is gelijk aan die van leden van en rechterlijke ambtenaren bij het Gerechtshof te Arnhem in overeenkomstige functie, met dien verstande, dat op deze bezoldiging in mindering wordt gebracht twee derde gedeelte van hetgeen, waarop zij uit enigen anderen hoofde als bezoldiging, wachtgeld of pensioen ten laste van het Rijk, een provincie of ander openbaar lichaam of wel ten laste van een der overzeese gebiedsdelen aanspraak mochten hebben.
2.
Betreft de aanspraak evenwel een bezoldiging, genoten ter zake van een ambt, hetwelk het lid van of de rechterlijke ambtenaar bij een Bijzonder Gerechtshof, tijdens zijn werkzaamheid bij zodanig Hof in het geheel niet heeft uitgeoefend, dan wordt die bezoldiging voor het geheel in mindering gebracht.
3.
In geen geval wordt een hoger bedrag in mindering gebracht dan twee derde gedeelte of, wanneer het bepaalde in het tweede lid van toepassing is, het volle bedrag van de in de aanhef van het eerste lid bedoelde bezoldiging.
4.
De raadsheren-plaatsvervangers genieten als zodanig geen bezoldiging.