Daarnaast heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij brief van 5 februari 2019 een aan het hof gerichte brief van 31 januari 2019 - die blijkens de daarop geplaatste datumstempel op 4 februari 2019 door de griffie van het hof is ontvangen - en e-mailbericht van 1 februari 2019 van de man doorgestuurd, waarin de man aan het hof te kennen heeft gegeven dat hij beroep instelt tegen de uitspraak van 1 november 2018.
HR, 14-06-2019, nr. 19/01226
ECLI:NL:HR:2019:936
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2019
- Zaaknummer
19/01226
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:936, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:634, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:634, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:936, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/01226
Datum 14 juni 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
De man heeft tegen de beschikking in de zaak 200.232.061/01 van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 1 november 2018 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 426 lid 1 Rv kon tegen de onder 1 vermelde beschikking beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn verstreek in het onderhavige geval op 1 februari 2019. Het verzoekschrift is op 4 februari 2019 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. De man zal daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het op 4 februari 2019 ingekomen verzoekschrift is ingediend door de man zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim is niet tijdig hersteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 14 juni 2019.
Conclusie 12‑04‑2019
Zaaknr: 19/01226 mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 12 april 2019 Conclusie (art. 80a RO) inzake:
[de man]
tegen
[de vrouw]
1. Deze zaak betreft een echtscheidingsprocedure tussen verzoeker tot cassatie (hierna: de man) en verweerster in cassatie (hierna: de vrouw).
2. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft bij beschikking van 31 oktober 2017 - voor zover van belang - de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Bij beschikking van 1 november 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - voor zover thans van belang - die beschikking bekrachtigd.
3. Bij brief met bijlage van 31 januari 2019, die op 4 februari 2019 door de griffie van de Hoge Raad is ontvangen, heeft de man te kennen gegeven beroep in cassatie te willen instellen tegen de beschikking van het hof. Bij e-mailbericht aan de Hoge Raad van 1 februari 2019 heeft de man een gelijkluidende mededeling gedaan1..
4. Bij aangetekende brief van 5 februari 2019 heeft de griffie van de Hoge Raad allereerst de ontvangst van de onder 3 genoemde brief en genoemd e-mailbericht bevestigd. Verder is de man erop gewezen dat zijn verzoek tot cassatie niet is ingediend op de wijze zoals voorgeschreven in art. 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te weten door tijdige indiening onder aanwijzing van een advocaat bij de Hoge Raad die hem in het geding zal vertegenwoordigen, alsmede dat het cassatieverzoek geen middelen behelst waarop het beroep steunt. Ook is de man er in deze brief op gewezen dat hij, indien hij het cassatieverzoek voortzet, een gerede kans loopt door de Hoge Raad niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep en dat hij bij het voortzetten van zijn cassatieberoep griffierecht (€ 336,--) verschuldigd is. Tot slot is de man verzocht om binnen twee weken na verzending van deze brief mede te delen of hij zijn zaak bij de Hoge Raad wil voortzetten.
5. Bij e-mailbericht aan de Hoge Raad van 12 februari 2019 heeft de man om een bevestiging verzocht, omdat hij nog geen reactie had ontvangen. Bij e-mailbericht van 13 februari 2019 heeft de griffie van de Hoge Raad geantwoord dat de brief van 31 januari 2019 is beantwoord bij aangetekende brief van 5 februari 2019. Bij e-mailbericht aan de Hoge Raad van 13 februari 2019 (13:42 uur) heeft de man medegedeeld dat hij de brief inmiddels heeft ontvangen en gevraagd of er een mogelijkheid zou zijn voor langer uitstel om alsnog een cassatieadvocaat te zoeken voor een cassatieadvies.
6. Bij e-mailbericht van 26 februari 2016 heeft de griffie van de Hoge Raad, zakelijk weergegeven, de man verzocht per omgaande mede te delen of hij zijn zaak bij de Hoge Raad wil doorzetten of intrekken en er andermaal op gewezen dat hij bij het doorzetten van de zaak een gerede kans loopt om niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep en dat hij bij het doorzetten van de zaak griffierecht verschuldigd is.
Daarop heeft de man bij e-mailbericht van 4 maart 2019, kort weergegeven, gevraagd om ‘het verzoekschrift in de wachtstand te zetten’ tot hij meer weet van de zaak en medegedeeld dat deze zaak voor hem te belangrijk is om op voorhand in te trekken.
Bij aangetekende brief van 7 maart 2019 heeft de griffie van de Hoge Raad, kort weergegeven, medegedeeld dat het niet mogelijk is om de zaak in de wachtstand te plaatsen en dat de zaak wordt doorgestuurd aan het Parket voor het nemen van een conclusie.
7. In deze zaak is in de eerste plaats niet tijdig cassatieberoep ingesteld.
De termijn waarbinnen beroep in cassatie kan worden ingesteld is ingevolge art. 426 lid 1 Rv drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Bij beantwoording van de vraag of het cassatieberoep tijdig is ingesteld, gaat het niet om de dag waarop het verzoekschrift is verzonden, maar om de dag waarop het op de griffie is binnengekomen. Een verzoekschrift tot cassatie kan niet door middel van toezending per e-mail worden ingediend2.; het huidige Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden3.voorziet niet in die mogelijkheid.
De laatste dag waarop beroep in cassatie kon worden ingesteld, was vrijdag 1 februari 2019. De op 31 januari 2019 gedagtekende brief van de man is op 4 februari 2019, en dus buiten de termijn van art. 426 lid 1 Rv, op de griffie van de Hoge Raad ingekomen4..
8. Overigens wijs ik op het volgende.
In art. 426a lid 1 Rv is bepaald dat het beroep in cassatie tegen een beschikking wordt aangebracht bij een verzoekschrift, dat wordt getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad5.. In art. 426a lid 2 Rv is vervolgens bepaald dat het verzoekschrift de omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt, behelst.
Het op 4 februari 2019 ingekomen ‘verzoekschrift’ is ondertekend en ingediend door de man zelf en voldoet daarom niet aan deze eis van art. 426a lid 1 Rv. Een dergelijk verzuim kan volgens vaste rechtspraak worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad6.. Zelfs al zou de man hiertoe zijn overgegaan, dan geldt nog dat het ‘verzoekschrift’ geen omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt, bevat, en daarom ook niet voldoet aan de eis van art. 426a lid 2 Rv.
9. Het voorgaande brengt mee dat de man in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De conclusie strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2019
Vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3614, NJ 2016/36.
Dit procesreglement is te raadplegen op https://www.hogeraad.nl/Reglementen/procesreglement-hoge-raad-der-nederlanden.
Ook de aan het gerechtshof gerichte brief van de man van 31 januari 2019 is, blijkens de daarop geplaatste datumstempel op 4 februari 2019, na afloop van de cassatietermijn door de griffie van het hof is ontvangen. Er is dan ook geen sprake van een geval als bedoeld in HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2416, NJ 2012/198 m.nt. H.B. Krans.
Zie o.m. HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212 m.nt. H.J. Snijders en HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2311, NJ 2019/22.