HR, 18-12-2015, nr. 15/04345
ECLI:NL:HR:2015:3614
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2015
- Zaaknummer
15/04345
- Roepnaam
Tünc
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3614, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2292, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2292, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3614, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑09‑2015
- Vindplaatsen
JBPr 2016/19 met annotatie van Redactie
TvPP 2016, afl. 2, p. 36
JBPr 2016/19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 18‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Ontvankelijkheid. Indiening cassatierekest per e-mail? Art. 33 Rv, art. 10.1 Reglement rekestzaken Hoge Raad.
Partij(en)
18 december 2015
Eerste Kamer
15/04345
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking en het vonnis in de zaak R/14/58 van de rechtbank Overijssel van 16 juni 2015 en 8 september 2015.
De beschikking en het vonnis zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank van 8 september 2015 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld.Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkverklaring.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 20 oktober 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
Het cassatieberoep is ingesteld door toezending van een cassatierekest per e-mail.
Ingevolge art. 33 Rv kunnen processtukken elektronisch worden ingediend indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement.Het Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden voorziet niet in de mogelijkheid van toezending per e-mail: art. 10.1 bepaalt dat processtukken per post of door middel van faxapparatuur kunnen worden ingediend. Dat niet wordt voorzien in de mogelijkheid processtukken per e-mail in te dienen is bovendien aan de advocaten bij de Hoge Raad bevestigd in een brief van de voorzitter van de civiele kamer van 26 juni 2014.
Anders dan de advocaat van [verzoeker] in zijn reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal betoogt, is de toegang tot de Hoge Raad niet in het geding.Het cassatieberoep kan immers worden ingesteld door indiening van een cassatierekest door overhandiging ter griffie, per post of per fax, waarbij voor de laatste wijze van indiening geldt dat stukken die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn per fax zijn ingekomen, gelden als binnen de termijn ingediend (art. 10.3).
[verzoeker] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 18 december 2015.
Conclusie 16‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Ontvankelijkheid. Indiening cassatierekest per e-mail? Art. 33 Rv, art. 10.1 Reglement rekestzaken Hoge Raad.
15/04345 | Mr. L. Timmerman |
Zitting, 16 oktober 2015 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoeker] verzoeker tot cassatie, | |
(hierna: [verzoeker]). | |
In de onderhavige zaak is cassatieberoep ingesteld door middel van een als attachment aan een emailbericht gehecht cassatierekest in Pdf-formaat. De vraag is of zulks mogelijk is. In een brief van de voorzitter van de Civiele Kamer, Mr. E.J. Numann, van 26 juni 2014 aan advocaten bij de Hoge Raad wordt deze vraag ontkennend beantwoord: processtukken kunnen niet per email worden ingediend. In art. 3.1 jo art. 10.1 van het Reglement rekestzaken van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden (per 1 juli 2012) wordt bepaald, dat onverminderd het bepaalde in art. 426b Rv., cassatierekesten per post of per fax ter griffie van de Hoge Raad kunnen worden ingediend. In een begeleidende brief bij het procesdossier merkt de cassatie-advocaat van [verzoeker], mr. M.A.R. Schucking Kool, op dat naar zijn mening de indiening van een cassatierekest ook door middel van email mogelijk dient te zijn, aangezien - kort gezegd - deze wijze van indiening betrouwbaarder is dan via de fax, waarvan de goede werking niet altijd vaststaat. Nog afgezien van het feit, dat op grond van het Reglement rekestzaken en bovengenoemde bief van de voorzitter van de Civiele Kamer van 26 juni 2014 indiening van cassatierekesten per email niet is toegestaan, moet - anders dan door mr. M.A.R. Schuckink Kool kennelijk wordt verondersteld - worden aangenomen dat laatstgenoemde wijze van indiening niet is toegestaan, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is. Een belangrijke indicatie hiervoor vormt ook de omstandigheid, dat in het nieuwe, in ontwikkeling zijnde onderdeel van het project Kwaliteit en Innovatie, Dic@s, uitsluitend digitaal procestukken kunnen worden ingediend door daartoe gerechtigden, wanneer deze eerst zijn ingelogd.
Conclusie
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Beroepschrift 18‑09‑2015
VERZOEKSCHRIFT in cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geven eerbiedig te kennen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag aan het adres Hoge Zand 21 (2512EK) ten kantore van de advocaat Mr. M.A.R. Schuckink Kool die als zodanig voor verzoeker optreedt en namens hem dit verzoekschrift ondertekent.
Verzoeker stelt hierbij beroep in cassatie in tegen een vonnis op 8 september 2015 gewezen onder nummer R/14/58 door de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Een kopie van het vonnis waartegen dit cassatieberoep zich richt is aan dit verzoekschrift gehecht (productie 1). Daarbij is door de rechtbank een beschikking, gewezen door de RC van dezelfde rechtbank dd. 16 juni 2015 bekrachtigd. Laatstgenoemde beschikking betrof een beschikking waarbij verzoeker zijn verzoek tot verkorting van de looptijd van diens schuldsaneringsregeling is afgewezen. Op grond van art. 315 Fw jo art. 402 lid 2 Rv is de cassatietermijn tegen dit vonnis 10 dagen, zodat het tijdig is ingesteld.
Verzoeker voert tegen voormeld vonnis de volgende in onderlinge samenhang te lezen en te beoordelen middelen van cassatie aan.
- I.
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen omdat de rechtbank heeft overwogen en op grond daarvan heeft beschikt als in voormeld vonnis is omschreven, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
De rechtbank komt op de —in het licht van door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onbegrijpelijke— beoordeling dat op grond van de overgelegde medische stukken door hem onvoldoende aannemelijk zou zijn gemaakt dat hij ten gevolge van zijn psychische beperkingen ondervindt waardoor hij niet dan wel beperkt arbeidsongeschikt moet worden geacht. In het licht van het door verzoeker aangevoerde is ook de voor dat oordeel gegeven motivering, dat weliswaar uit die stukken blijkt dat verzoeker thans beperkingen heeft, maar dat deze stukken onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat verzoeker nog gedurende de nog resterende duur van de schuldsaneringsregeling in het geheel niet in staat zal zijn een inkomen te verwerven waardoor het boedelsaldo kan toenemen, onbegrijpelijk, dan wel duidt deze motivering erop dat de rechtbank een te streng, en daardoor met het recht strijdig criterium heeft toegepast voor de beantwoording van de vraag of de vordering van verzoeker toewijsbaar is.
Door aldus te overwegen, handelt de rechtbank in strijd met de motiveringsplicht, dan wel —voor zover hij een te strenge toets heeft toegepast— in strijd met art. 349a lid 2 Fw
In het met het oog op het indienen van dit verzoek door een daartoe bij uitstek bevoegd verklaarde medisch deskundige (productie 2 bij het verzoekschrift) wordt immers met zo veel woorden gesteld dat afloscapaciteit voorlopig niet aan de orde is. Deze bevinding, waarop verzoeker zich heeft beroepen en welke hij aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, is in de procedure niet betwist en wordt ondersteund door de ook door verzoeker in het geding gebrachte en aan zijn verzoek ten grondslag gelegde verklaring van de psycholoog (productie 1 bij het verzoekschrift) dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat (ook in de toekomst) onmogelijk afloscapaciteit aanwezig zal zijn bij verzoeker. Wie de rc en de rechtbank dan wel zijn om een volstrekt daarvan afwijkende conclusie te trekken op het punt van de belastbaarheid van verzoeker, mag God weten.
Voor zover Rc en rechtbank hun oordeel erop hebben gebaseerd dat met name in het oordeel van de bedrijfsarts niet met zo veel woorden gesteld wordt dat verzoeker nog gedurende de volledige verdere duur van zijn traject niet in staat zal zijn een verdere afloscapaciteit te verkrijgen, getuigt een dergelijke wijze van beoordeling van een gebrek aan gevoel voor understatement. Het hoeft er niet met zo veel woorden te staan om toch daaruit in redelijkheid te kunnen begrijpen dat bedoeld is aan te geven dat verzoeker gedurende de verdere duur van het traject niet tot verdere aflossingen in staat zal zijn.
Voor zover de rechtbank het criterium heeft betrokken dat toewijzing van een verzoek als het onderhavige slechts aan de orde is indien uit de medische rapportage letterlijk te herleiden is dat gedurende de gehele verdere duur van het traject geen aflossingscapaciteit zal zijn, dan wordt daarbij een onredelijk, want in de praktijk in de regel niet haalbaar, maar bovenal ook niet noodzakelijk streng criterium aangelegd waardoor de wettelijke mogelijkheid tot het indienen van dergelijke verzoeken de facto tot een dode letter wordt Dat is dan ook strijdig met de (doelstelling van de) wet, aangezien een wet die een burger rechten verschaft nooit zo kan zijn bedoeld dat, ten gevolge van het stellen van overdreven strenge vereisten, daarop nooit een effectief beroep kan worden gedaan.
Noch het feit dat verzoeker zich voor een dag ‘beter’ heeft gemeld in verband met een werkbezoek van de minister waarbij hij perse aanwezig wilde zijn, noch het feit dat de huisarts van verzoeker geen verklaring wilde geven dat verzoeker niet kon werken (dat zou tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn), noch het feit dat de psycholoog de behandeling van verzoeker heeft gestaakt (de aanpak van andere probleemvelden is eerst aan de orde, intussen voert verzoeker geregeld gesprekken met zijn broer, die huisarts is), rechtvaardigen de van de rapportage van de bedrijfsarts en de psychiater afwijkende beoordeling.
Het is op deze gronden dat verzoeker cassatie van het vonnis van de rechtbank verlangt.
Er is nog geen proces-verbaal ontvangen van de behandeling bij de rechtbank, welk inmiddels is opgevraagd. Verzoeker wenst zo nodig in staat te worden gesteld naar aanleiding daarvan eventueel dit verzoekschrift nader aan te vullen.
REDEN WAAROM verzoeker zich wendt tot uw Raad met het eerbiedig verzoek het vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 8 september 2015 waartegen bovenstaande middelen van cassatie zijn gericht te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als naar het oordeel van uw Raad behoort te worden gegeven, kosten rechtens
Den Haag, 18 september 2015
advocaat
Mr. M.A.R. Schuckink Kool