HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, r.o. 3.6.
HR, 12-12-2023, nr. 21/02944
ECLI:NL:HR:2023:1721
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
21/02944
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1721, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:3665
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:879
ECLI:NL:PHR:2023:879, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1721
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot doodslag door in 2013 in Venlo meermalen met honkbalknuppels tegen en in richting van hoofd van moeder en haar twee zoons te slaan (art. 287 Sr). 1. Bewijsklachten opzet. Heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op dood van slachtoffers? Heeft hof toereikend gemotiveerd dat verdachte naar ‘algemene ervaringsregels’ de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust heeft aanvaard? 2. Bewijsklacht medeplegen. Kan opzet op gronddelict (de door medeverdachte gepleegde poging tot doodslag) uit bewijsmiddelen worden afgeleid? 3. Schriftuur benadeelde partij. Beslissing hof op vordering b.p. m.b.t. immateriële schadevergoeding, art. 6:106.b BW. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02944
Datum 12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 juli 2021, nummer 20-001359-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadslieden van de verdachte hebben een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld en van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 29 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot doodslag [meermaals?]. Falende middelen over bewezenverklaring opzet en bewezenverklaring medeplegen. Middel benadeelde partij over ontoereikende vergoeding immateriële schade faalt eveneens. Slagend middel over overschrijding inzendtermijn. Ambtshalve cassatie in verband met redelijke termijn in cassatie. Conclusie strekt tot vermindering van opgelegde gevangenisstraf en verwerping van het cassatieberoep voor het overige (art. 81.1 RO).
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02944
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte
1. Inleiding
1.1
De verdachte is bij arrest van 13 juli 2021 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens onder 1A, 1B en 1C steeds “medeplegen van poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Het hof heeft daarbij beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat te Amsterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij [aangeefster] heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1A.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [aangever 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [aangever 2] meermalen met een honkbalknuppel tegen het hoofd en in de richting van het hoofd, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
1B.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [aangever 1] meermalen met een honkbalknuppel, tegen het hoofd en in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
1C.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [aangeefster] met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2013, p. 11-13, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] , wonende te [plaats] :
Ik werd vandaag (het hof begrijpt: 2 augustus 2013) wakker omstreeks 07.30 uur. Ik ben toen naar beneden gelopen. Mijn adres betreft [a-straat 1] (het hof begrijpt: te [plaats] ). Ik woon hier met mijn moeder, [aangeefster] , en mijn broertje [aangever 1] . Toen ik naar het woonkamerraam aan de voorzijde van de woning liep, zag ik een vijftal mannen lopen. Twee mannen droegen een petje. Ik vond het opvallend om op dit tijdstip bij mij in de straat vijf jongens te zien lopen. Ik heb vervolgens mijn broertje geroepen, deze lag nog in bed.
Ik hoorde harde bonzen op de voordeur. Het leek erop alsof men met een stormram bezig was. Op hetzelfde tijdstip hoorde ik dat het grote raam aan diggelen ging. Mijn broertje en ik probeerden toen de tussendeur van de gang naar de woonkamer dicht te houden. Wij hadden snel door dat ons dat niet ging lukken om deze mannen tegen te houden. Ik riep tegen mijn moeder dat ze de woning aan de achterzijde moest verlaten. Mijn moeder was helemaal in paniek. Op een gegeven moment hebben mijn broertje en ik door dat we de tussendeur niet kunnen dichthouden en proberen wij ook via de keuken de achtertuin in te rennen. Ik zie voor mijn gevoel 3 mannen de woonkamer inkomen. Mijn moeder stond al in de tuin toen [aangever 1] en ik er ook aankwamen. In de woonkamer kregen we ook al klappen, dit waren vuistslagen. Ik hoorde toen iemand roepen “Je hebt bij mij ingebroken”.
Ik herkende [betrokkene 2] , hem ken ik al mijn hele leven, van de stad, van alles. Ik weet niet waar dit over ging.
Buiten in de achtertuin aangekomen, zie ik twee mannen door de houten tuinpoort de tuin binnenkomen.
Ik herkende [betrokkene 3] , dit is een halfbroertje van [betrokkene 2] . Ik zag dat hij een honkbalknuppel vast had. Wij weten ons dan toch de tuin uit te vechten en buiten de achtertuin op de oprit van de buren uit te komen. Hier zag en voelde ik dat we door drie mannen, die allemaal een knuppel vast hadden totaal in elkaar werden geslagen. Ik kan u zeggen dat wij allemaal zeker door elk persoon met een knuppel in de hand geraakt zijn. De mannen die de knuppel vast hadden zijn: de vader van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] zelf en [betrokkene 3] . Ik heb zeker 10 klappen gehad. Mijn rechterarm is op 3 plaatsen gebroken. Ik voel 3 builen op mijn hoofd. Ik heb gevreesd voor mijn leven. Ik dacht dat mijn broertje dood was, zo stil lag hij. Mijn moeder had een flinke hoofdwond. Ik hoorde ook mensen roepen: “Laat die jongens met rust met die knuppels”. Als deze mensen niet waren gekomen waren ze gewoon doorgegaan. Toen zag ik dat de mannen wegrenden.
2.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van [aangever 2] d.d. 9 augustus 2013, p. 26, voor zover inhoudende als verklaring van de arts [betrokkene 5] :
Waargenomen letsel:
Wondje op hoofd. Breuk onderarm en middenhandsbeentje.
Geschatte duur van de genezing:
3 maanden.
3.
Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 augustus 2013, p. 14-17, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
De verwachtingen zijn zo dat ik op 11 augustus weer wordt geopereerd om mijn rechterarm met plaatjes te herstellen. Ik heb een gecompliceerde onderarmbreuk. Ik kan zeggen dat ik van [betrokkene 4] en van [betrokkene 2] en van [verdachte] allemaal klappen met de knuppel heb gehad. Ik heb ook gezien dat [betrokkene 2] mijn moeder recht in de ogen aankeek en haar sloeg met een knuppel. Ik zag dat hij vol uithaalde. Mijn moeder viel toen op de grond. Ik zag dit vanaf een afstand van 1 tot 1,5 meter afstand. Ik hoorde dat mijn moeder kort voor deze klap riep: “Schei uit met slaan, het is genoeg geweest”.
Ik ken [betrokkene 2] van Thaiboksen. Het klopt dat wij samen wedstrijden hebben gevochten. Ook mijn broertje [aangever 1] heeft met hem gevochten.
[verdachte] en [betrokkene 2] hadden een pet op.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [aangever 2] :
In de tuin ben ik door [betrokkene 2] en [verdachte] meerdere malen met een knuppel geslagen. Het was [betrokkene 2] die het vaakste sloeg. Hij bleef slaan en sloeg onmenselijk hard. Ik heb bij het afweren van de slagen mijn arm op drie plaatsen gebroken. Ik ben ook gewond geraakt aan mijn hoofd door de klappen die ik niet kon afweren. Ik heb ook gezien dat [betrokkene 2] mijn moeder met een knuppel geslagen heeft. Ik heb ook gezien dat [betrokkene 2] mijn broer met een knuppel geslagen heeft.
5.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 4 augustus 2013, p. 27-30, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 1] :
Op 2 augustus 2013 maakte mijn broer mij wakker. Hij zei dat er rare figuren buiten waren die raar bij ons naar binnen keken. Ik ben naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. Ik keek samen met mijn broer. Ik zag een groep mannen. Ik dacht dat het vijf of zes mannen waren en ik zag dat ze een grote zwarte sporttas bij zich hadden. Ik zag dat ze op ons afkwamen. Ik en mijn broer zijn toen snel naar binnen gevlucht. Ik zag de mannen voorbij het raam komen en ik zag dat ze iets in de handen hadden. Ik had tijdens het rennen al gezien dat ze iets uit de tas hadden gehaald. Volgens mij hadden ze een ijzeren en een houten honkbalknuppel en nog iets van ijzer. Die mannen ramden de deur eruit. Ze waren op dat moment in het halletje. Ik probeerde uit alle macht de deur naar de woonkamer dicht te houden. Ik voelde dat die mannen met kracht de deur open probeerden te duwen. Ze kregen de deur dan ook niet open, maar ze sloegen vervolgens het raam van de woonkamer in. Toen de mannen het raam in sloegen ging ik naar mijn moeder want ik wilde haar beschermen. We zijn de achterdeur uitgerend. We waren toen achter onze woning op het binnenplaatsje. Ik zag dat er een man achter ons aan kwam en ik herkende deze man als iemand waarmee ik vroeger op Thaiboksen heb gezeten. Zijn naam is [betrokkene 2] . [betrokkene 2] zei “Jullie hebben bij mij ingebroken”. Ik zei hem dat dat niet zo was. Toen gingen die mannen helemaal door het lint. Ik zag dat [betrokkene 2] een honkbalknuppel had en ik zag dat hij met deze knuppel wilde slaan. Ik heb de slag afgeweerd met mijn arm. Ik zag dat achter [betrokkene 2] nog twee personen stonden. Ik herkende daarvan nog een persoon. Dat was [betrokkene 3] .
Op dat moment trapten twee mannen de poort van onze achtertuin in en ook zij kwamen het binnenplaatsje oprennen. Ik herkende van die twee mannen er een als de vader van [betrokkene 2] . We werden toen van alle kanten belaagd. Ik zag dat [betrokkene 2] op alles sloeg wat hij kon raken. Ik zag dat hij zoveel mogelijk schade toe wilde brengen. Ik zag dat aan zijn ogen en zijn woede. Hij heeft ook mijn moeder geslagen. Ik heb dat niet goed kunnen zien, maar ik zag wel dat het haar van moeder helemaal rood was van het bloed.
Ik zag de vader van [betrokkene 2] . Ik wilde hem van mij wegtrappen, maar ik had overal bloed op mijn gezicht en ik kreeg ook van hem een klap met zijn rechtervuist tegen mijn hoofd. Dat ging denk ik met kracht, want ik moest er een stap van achteruit doen. Direct daarna kreeg ik weer een klap met een honkbalknuppel op mijn rechteroor. Die klap op mijn oor kreeg ik van [betrokkene 2] , dat weet ik zeker. Ik heb daarna meerdere klappen gekregen. Ik merkte dat ik mijn arm niet meer kon bewegen. Ik zag dat ook mijn broer meerdere malen werd geslagen, zodat wij niets meer konden doen.
Ik hoorde dat er een buurman is gekomen die de boel heeft gesust. De mannen zijn daarna weggelopen.
6.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van [aangever 1] d.d. 9 augustus 2013, p. 38, voor zover inhoudende als verklaring van de arts [betrokkene 6] :
Waargenomen letsel:
• Bloeduitstorting schede + schedelbreuk en een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies.
• Wondje wenkbrauw.
• Open botbreuk rechter onderarm.
Overige van belang zijnde informatie:
Operatie voor open breuk rechter onderarm.
Geschatte duur van de genezing:
3 maanden.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [aangever 1] :
[betrokkene 4] kwam door de poort de tuin in. Ik zag [betrokkene 2] en [verdachte] uit onze woning komen. Er werd door [verdachte] gezegd dat wij aan het inbreken waren waar hun kinderen sliepen. Toen [betrokkene 2] en [verdachte] uit de woning kwamen, zag ik dat ze allebei een knuppel in hun hand hadden. Ik heb gezegd dat ik niet had ingebroken, en meteen kreeg ik een klap van [verdachte] met een knuppel op mijn hoofd. [betrokkene 2] en [verdachte] hebben mij beiden met hun knuppels op mijn hoofd en op mijn arm geslagen. Ik ben twee keer op mijn hoofd geraakt en ook twee of drie keer op mijn armen. Ik heb de slagen in de richting van mijn hoofd proberen af te weren met mijn armen. Als ik dat niet gedaan had, was ik op mijn hoofd geraakt. Ik ben door de klappen op de grond gevallen.
[betrokkene 2] droeg een petje.
8.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2013, p. 39-42, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
Ik ben vanmorgen (het hof begrijpt: 2 augustus 2013) rond 07.00 uur op gestaan en [aangever 2] was ook wakker. Wij waren beneden in de huiskamer. Op dat moment zag [aangever 2] mannen buiten staan, die door onze woonkamerraam naar binnen stonden te kijken. Ik hoorde dat [aangever 2] naar boven riep naar zijn broer: “ [aangever 1] , kom naar beneden, volgens mij zijn er inbrekers.” [aangever 1] kwam toen ook naar beneden. [aangever 2] en [aangever 1] maakten de voordeur open. Ik hoorde dat [aangever 2] riep: “Hee, die hebben honkbalknuppels!” Ik hoorde, dat [aangever 2] en [aangever 1] weer naar binnen kwamen en de voordeur dicht maakten. Ik stond toen nog in de huiskamer. Ik hoorde dat [aangever 2] riep: “Mam, achteruit eruit.” Ik hoorde dat er tegen het woonkamerraam geslagen werd met een hard voorwerp en ik hoorde direct daarop glasgerinkel. Ze hadden dus de ruit van de woonkamerraam ingeslagen in de tijd, dat wij probeerden achter uit onze woning naar buiten te vluchten. Wij zijn door de achterdeur naar buiten gegaan. Ik hoorde dat de mensen naar binnen kwamen en achter ons aan kwamen. Ik stond doodsangsten uit.
Wij stonden achter op de plaats. Ik zag toen dat er ook al 2 mensen achterom stonden. Die waren blijkbaar achterom gelopen. Dat waren 2 mannen. Ik kende ze wel van gezicht.
Ik zag dat die mannen honkbalknuppels bij zich hadden en ik zag dat ze [aangever 2] en [aangever 1] sloegen waar ze maar konden. [aangever 2] en [aangever 1] probeerden die klappen af te weren. Mij hadden ze toen nog niet gezien en ik was aan het schreeuwen: "Hou op, hou op!” Ik zag dat er vanuit de woning uit de keukendeur 3 mannen kwamen. Ik kende die mannen wel. Ik zag dat dat [betrokkene 2] was. Ik weet de achternaam van die man niet. Ik ken [betrokkene 2] ook, omdat hij op Thaiboksen heeft gezeten samen met mijn zoon [aangever 2] . Ik herkende ook de vader van [betrokkene 2] . Die man heet [betrokkene 4] . De derde man is [betrokkene 3] of zoiets.
Ik zag dat alle vijf de mannen [aangever 2] en [aangever 1] sloegen. Ik zag, dat ze heel veel klappen kregen. Ik zag dat [betrokkene 2] mij ook een klap met een honkbalknuppel gaf. Hij raakte mij links op mijn hoofd. Dat deed heel zeer. Ik zag dat hij mij ook aan keek. Ik heb een bloedende wond door die klap. Ik viel neer en wij lagen met zijn drieën op de grond. Ik zag dat ze met zijn vijven op [aangever 1] en [aangever 2] neer bleven slaan. Vooral [verdachte] , [betrokkene 4] en [betrokkene 2] bleven mijn zonen slaan. [aangever 1] is bewusteloos geraakt, hij is even weggeweest.
Dit alles gebeurde in onze tuin, maar ook op de oprit van onze achterbuurman. Ik zag dat de achterbuurman aan kwam lopen en riep: “Het is genoeg, het is genoeg. Stop ermee.” Als die man er niet geweest was, hadden ze ons dood geslagen. Daar ben ik van overtuigd. Ze hadden zeker 3 honkbalknuppels bij zich. [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verdachte] hadden in ieder geval elk een honkbalknuppel bij zich en sloegen daar ook mee. In het ziekenhuis bleek dat ik een gat in mijn hoofd heb aan de linkerkant. Dat is gehecht.
9.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van [aangeefster] d.d. 16 augustus 2013, p. 46, voor zover inhoudende als verklaring van de arts [betrokkene 6] :
Waargenomen letsel:
Wond behaarde hoofdhuid links.
Geschatte duur van de genezing:
Niet langer dan 3 maanden.
10.
Het proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 3 augustus 2013, p. 47-50, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster] :
(pagina 48)
[betrokkene 4] ken ik persoonlijk niet, maar [betrokkene 2] riep tegen hem “Pap”. Die man, waarvan ik zei dat het [betrokkene 4] is, zei dat het wel genoeg was. Toen zei [betrokkene 2] : “Nee, het is nog helemaal niet genoeg, pap”. [betrokkene 2] droeg een petje toen hij kwam en toen bij wegging had hij die niet meer op. [verdachte] droeg een pet, maar niet meer toen hij wegging.
11.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [aangeefster] :
Ik heb [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 4] met knuppels gezien. Ik heb gezien dat [aangever 2] en [aangever 1] werden geslagen. [verdachte] deed het meeste bij [aangever 2] . Hij sloeg vol door en ik heb niet geteld hoe vaak er werd geslagen. [betrokkene 2] heeft [aangever 1] geslagen, maar ook [aangever 2] . Hij sloeg lukraak waar hij maar raken kon. Ik heb gezien dat [aangever 2] de slagen heeft afgeweerd met zijn onderarm. Ik heb op enig moment toen ik zag dat [aangever 1] door [betrokkene 2] werd geslagen met de knuppel geroepen “Je slaat hem dood”. De vader van [betrokkene 2] kende ik van gezicht. Ik wist dat hij [betrokkene 4] heet. Ik heb tijdens het gebeuren [betrokkene 2] wel “Pap” tegen [betrokkene 4] horen zeggen.
12.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 3-4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 2 augustus 2013, omstreeks 07.45 uur, kwam ik op de [b-straat] . Ik werd gewezen naar de oprit van perceel [001] . Ik zag dat twee mannen en een vrouw gewond op de oprit zaten. Deze vrouw was de mij ambtshalve bekende [aangeefster] . De twee gewonde mannen herkende ik als haar zoons, [aangever 2] en [aangever 1] . Ik zag dat [aangever 1] op de grond lag, met zijn hoofd in de richting van de weg. [aangever 1] klaagde over hoofdletsel en letsel aan zijn rechter arm. Rechts naast [aangever 1] zat met zijn rug tegen de houten afscheiding (het hof begrijpt: [aangever 2] ) [aangever 2] . Deze klaagde over duizeligheid en pijn aan zijn arm. [aangeefster] zat met haar rug tegen de garage van perceel [b-straat 1] . [aangeefster] had een hoofdwond. Door zowel [aangeefster] als [aangever 2] werd aan mij medegedeeld dat in hun woning was binnengedrongen. Hierna hadden zij klappen gehad van een aantal mannen (5 of 6 personen). [aangeefster] en [aangever 2] deelden mij mede dat zij die personen kenden. Twee van de vijf personen kenden zij als [betrokkene 2] en zijn vader.
Nadat de slachtoffers waren afgevoerd, heb ik een onderzoek ingesteld. Hierbij trof ik in de tuin van de [a-straat 1] twee petjes aan.
13.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 2 augustus 2013, omstreeks 10.45 uur, sprak ik met [aangeefster] (het hof begrijpt: [aangeefster] ). Deze deelde mij ongevraagd mede dat zij gehoord had dat de daders hadden geroepen dat ze niet hadden moeten inbreken waar kinderen bij waren. Het was haar bekend dat er was ingebroken bij [betrokkene 2] . [aangeefster] deelde mede dat naast [betrokkene 2] , zijn vader ook nog een broertje genaamd [verdachte] bij de daders was. Op mijn vraag of de in hun achtertuin aangetroffen petjes van [aangever 2] of [aangever 1] waren, deelden beiden mede dat deze petjes niet van hun waren.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 7, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Naar aanleiding van een mededeling van [aangeefster] werd gezocht naar de personalia van [betrokkene 3] . [betrokkene 3] blijkt een halfbroer te zijn van [betrokkene 2] . Hij is geadopteerd en zijn originele naam was [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft een naamsverandering ondergaan en zijn personalia luiden: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [plaats] .
15.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 54-55, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van een melding op 2 augustus 2013, omstreeks 07:45 uur, van een overval op een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , hoorde ik om 07:55 uur, die dag, op de [b-straat] te [plaats] een mannelijke getuige. Deze deelde mij mede dat hij uit angst voor represailles zijn naam niet wilde geven maar wel anoniem wilde verklaren wat hij gezien had. Hij verklaarde vervolgens:
Op 2 augustus 2013, omstreeks 07:45 uur, werden wij wakker van geschreeuw op straat. Ik ben opgestaan en ben naar buiten gelopen de [b-straat] op. Ongeveer 50 meter in de straat zag ik dat op de [b-straat] op een oprit een man op de grond lag die onder het bloed zat. Deze lag op de aldaar gelegen oprit tussen een geparkeerde auto en een tuinschutting van de achtertuin van een woning van de [a-staat] . Hiernaast zat een man op de grond tegen de schutting aan. Ik zag dat ook deze man onder het bloed zat. Ik zag dat bij deze zittende man nog een andere man stond die de zittende man met kracht meerdere malen met een honkbalknuppel tegen het hoofd sloeg. Verder stonden er nog 3 of 4 andere mannen op de oprit waarvan ik achteraf vermoed dat die allemaal bij de dadergroep behoorden. Ik hoorde dat de man die met een honkbalknuppel aan het slaan was tijdens het slaan riep: “Bij mij inbreken waar mij kind bij is!” Ik zag dat de man maar door bleef slaan met de honkbalknuppel tegen het hoofd van die zittende man tegen de schutting. Terwijl ik de oprit opliep, riep ik dat hij moest stoppen daar hij de man anders dood zou slaan. Ik hoorde dat iemand uit de groep zei dat ik geen politie mocht bellen. Ik heb toen gezegd dat ik de ambulance zou bellen en dat de politie dan wel mee zou komen. Ik zag dat de groep van 4 of 5 mannen wegliep.
Er stond nog een oudere man bij de dadergroep van ongeveer 50 jaar oud.
16.
Het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen d.d. 28 augustus 2013, p. 199-201, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en de daarbij als bijlage gevoegde sporenbijlage:
In de achtertuin bevond zich een houten toegangspoort welke tijdens ons onderzoek op de oprit van de achterburen lag. Deze poort was met geweld vernield. Wij hebben tijdens ons sporenonderzoek twee petjes aangetroffen. Een petje lag in de achtertuin, vlakbij de vernielde toegangspoort. Het andere petje lag op de oprit van de achterburen, ook vlakbij de toegangspoort.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal een sporenbijlage gevoegd.
Object: pet
SIN: AAGM9756NL
Bijzonderheden: Binnenzijde tuinpoort [a-straat 1]
Object: pet
SIN: AAGM9755NL
Bijzonderheden: Buitenzijde achteromgang [a-straat 1]
17.
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 4 september 2013, p. 196-198, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Onderzoek pet AAGM9755NL
Ik heb de binnenrand van de pet ter hoogte van het voorhoofd bemonsterd met behulp van een stub.
Ik heb de stub veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAFW3793NL en verzegeld.
Onderzoek pet AAGM9756NL
Ik heb de binnenrand van de pet ter hoogte van het voorhoofd bemonsterd met behulp van een stub.
Ik heb de stub veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAFW3794NL en verzegeld.
18.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 oktober 2013, p. 121-123, voor zover inhoudende als verklaring van rapporteur ing. H.M. van Beerendonk:
Het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 2] REV974 (geboren op [geboortedatum] 1988) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
SIN | Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van | Matchkans DNA-profiel |
AAFW3793NL#01 | Afgeleid DNA-profiel: Verdachte [betrokkene 2] | Kleiner dan één op één miljard |
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van het celmateriaal in de bemonstering AAFW3793NL#1 is op 20 september 2013 opgenomen in de Nederlandse databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij zijn geen andere matches gevonden dan de hiervoor vermelde match met het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 2] REV974.
19.
Een geschrift, zijnde een brief van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 oktober 2013 en de daarbij behorende bijlage, p. 206-207, geschreven door dr. ir. C.P. van der Beek, beheerder Nederlandse DNA-databank voor Strafzaken, voor zover inhoudende:
Er is een match gevonden tussen een DNA-profiel van een spoor uit Nederland en een DNA-profiel van een persoon uit Duitsland.
De matchkans van de bij de match betrokken DNA-kenmerken is één op 733 miljoen.
De code van het DNA-profiel uit Duitsland is: K050943274629.
De code van het DNA-profiel uit Nederland is: AAFW3794NL# 1.
(bijlage)
K-Nummer: K0509432 74629
Treffer zu NL Datensatz Spur AAFW3794NL#1, 21-09-2013
Name: [verdachte]
Vorname: [verdachte]
Geburtsdatum: [geboortedatum] 1985
Geburtssort: [plaats] ”.
2.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring van opzet het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte met een viertal anderen met honkbalknuppels naar de woning van aangevers is gegaan en met zijn medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 2] met kracht met de honkbalknuppels hebben ingeslagen op de aangevers [aangever 2] en [aangever 1] en aangeefster [aangeefster] , waarbij zij ook richting en tegen het hoofd van de aangevers hebben geslagen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de algemene ervaringsregels en de kwetsbaarheid van de hersenen in het hoofd, de kans op de dood aanmerkelijk is.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het gedrag van de verdachte en zijn mededaders naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van de broers [aangever 2] en hun moeder [aangeefster] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn mededaders – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.”
2.5
Het middel bestaat uit drie klachten. In de kern betreffen de klachten alle drie het oordeel van het hof dat de verdachte naar ‘algemene ervaringsregels’ de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bewust heeft aanvaard. Dat oordeel zou ontoereikend zijn gemotiveerd, omdat (i) de concrete omstandigheden van het geval niet zijn meegewogen, (ii) het oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers bewust heeft aanvaard onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is en (iii) het oordeel van het hof omtrent de ‘algemene ervaringsregels’ blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of onvoldoende is gemotiveerd.
2.6
Voor de beoordeling van de klachten is het volgende van belang. De beantwoording van de vraag of de gedraging de ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.1.Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.2.Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg; het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is.3.Een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans is een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.4.Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.5.
2.7
De onder (i) weergegeven klacht houdt in dat het hof bij zijn oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood niet de concrete omstandigheden van het geval heeft betrokken.
2.8
Het hof heeft in zijn bewijsoverweging vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachten hebben geslagen (i) met kracht, (ii) met honkbalknuppels en (iii) richting en tegen het hoofd van de slachtoffers. Deze omstandigheden zijn bovendien terug te voeren op de in de bewijsmiddelen 1, 3, 4, 5, 7, 8, 11 en 15 opgenomen getuigenverklaringen. Het hof heeft op basis van deze omstandigheden geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is geweest. Het hof heeft aldus de concrete omstandigheden waarop de aanmerkelijke kans is gebaseerd wel degelijk opgenomen in zijn bewijsoverweging, zodat de klacht ongegrond is.
2.9
De onder (ii) en (iii) weergegeven klachten houden in dat het bewijsoordeel van het hof omtrent het voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers onvoldoende is gemotiveerd en dat niet duidelijk is wat in deze context de algemene ervaringsregels inhouden. In de toelichting op het middel wordt in dat kader gesignaleerd dat er een risico is dat de rechter te snel op basis van algemene ervaringsregels aanneemt dat geweldshandelingen tegen het hoofd tot dodelijk letsel kunnen leiden, nu niet altijd duidelijk is wat deze algemene ervaringsregels inhouden en of ze wetenschappelijk kunnen worden onderbouwd.
2.10
Op zichzelf bezien snijdt de schriftuur in de toelichting een interessant punt aan over geweldshandelingen tegen het hoofd, die inderdaad lang niet altijd tot dodelijk letsel kunnen leiden. Anders dan de stellers van het middel, meen ik dat in de onderhavige zaak redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld of de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten naar algemene ervaringsregels tot een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel leiden. Het hof heeft immers vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten meermaals met kracht met honkbalknuppels op de slachtoffers in hebben geslagen en dat daarbij ook de hoofden van de slachtoffers zijn geraakt. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat deze gedragingen hebben geleid tot onder meer een schedelbreuk, bloedingen in de schedel en uitwendige bloedingen. Het lijkt mij daarom zonder meer duidelijk dat er door de geweldshandelingen in deze zaak een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is geweest, waarbij die handelingen – het slaan met honkbalknuppels op onder meer het hoofd – naar hun uiterlijke verschijningsvorm door het hof konden worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Daarmee falen ook deze klachten.
2.11
Het middel faalt in alle onderdelen.
3. Het tweede middel dat namens de verdachte is voorgesteld
3.1
Het middel klaagt over het onder 1C primair bewezenverklaarde medeplegen. Het daarvoor vereiste opzet op het gronddelict (de door de medeverdachte gepleegde poging tot doodslag) zou niet uit de bewijsvoering volgen.
3.2
Ten laste van de verdachte is onder 1C bewezenverklaard dat:
“hij op 2 augustus 2013 in de gemeente [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [aangeefster] met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven.
3.4
Het hof heeft over de bewezenverklaring van medeplegen het volgende overwogen:
“Het hof stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de woorden “tezamen en in vereniging met een of meer anderen” – vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het enkele zich niet distantiëren is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Op grond van hiervoor vermelde bewijsmiddelen is het hof het navolgende gebleken. De verdachte is met een viertal anderen personen naar de woning van de aangevers gegaan kennelijk met de bedoeling om wraak te nemen voor een inbraak waarvan ze meenden dat de aangevers deze hadden gepleegd. Zij hebben zich van tevoren bewapend met honkbalknuppels. Vervolgens zijn er niet alleen goederen aan en in de woning van aangevers vernield met de honkbalknuppels maar hebben drie van de vijf mannen, waaronder de verdachte, geslagen op de aangevers [aangever 2] en [aangever 1] en hun moeder aangeefster [aangeefster] .
De verdachte en zijn mededaders hebben deze geweldpleging van het begin tot het einde gezamenlijk uitgevoerd. De verdachte was bij de uitvoering aanwezig, trok samen op met zijn mededaders en heeft zich op geen enkel moment teruggetrokken. Integendeel, de verdachte heeft tijdens de gehele uitvoering van het feit aan de uitvoering daarvan wezenlijk bijgedragen. Het hof acht op basis daarvan bewezen dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest en dat hij met zijn mededaders voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt om van medeplegen te kunnen spreken. Het hof acht medeplegen dan ook bewezen.”
3.5
Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang.6.Voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
3.6
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en vier andere personen (i) naar de woning van de aangevers zijn gegaan kennelijk om wraak te nemen voor een inbraak waarvan ze meenden dat de aangevers deze hadden gepleegd, (ii) zich van tevoren hebben bewapend met honkbalknuppels, (iii) zij goederen aan en in de woning van de aangevers hebben vernield met de honkbalknuppels, (iv) drie van de vijf mannen waaronder de verdachte hebben geslagen op aangevers [aangever 2] en [aangever 1] en hun moeder aangeefster [aangeefster] en (v) deze geweldpleging van het begin tot het einde gezamenlijk hebben uitgevoerd. Het hof heeft verder specifiek over de rol van verdachte vastgesteld dat de verdachte (i) bij de uitvoering aanwezig was, (ii) optrok met zijn mededaders, (iii) zich op geen enkel moment heeft teruggetrokken en (iv) tijdens de gehele uitvoering van het feit aan de uitvoering daarvan wezenlijk heeft bijgedragen.
3.7
Naar mijn oordeel faalt het middel. In het licht van de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen door het hof is de bewezenverklaring van medeplegen niet onbegrijpelijk. Die bewezenverklaring is ook voor wat betreft het voor medeplegen vereiste opzet op het gronddelict toereikend gemotiveerd, nu uit de door het hof genoemde omstandigheden in de kern bezien blijkt dat de verdachte en de medeverdachten de delicten als geheel van begin tot einde samen hebben gepleegd. Uit de vaststellingen van het hof kan daarom worden afgeleid dat de verdachte ook op het onder 1C bewezenverklaarde gronddelict voorwaardelijk opzet moet hebben gehad.
3.8
Het middel faalt.
4. Het derde middel dat namens de verdachte is voorgesteld
4.1
Het middel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Namens de verdachte is op 14 juli 2021 cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de stukken op 21 december 2022 ontvangen. De stukken zijn daarmee pas 17 maanden na het instellen van het beroep ontvangen door de Hoge Raad.
4.3
De verdachte bevond zich – anders dan bij de aanvang van het hoger beroep – ten tijde van de uitspraak van het hof niet meer in voorlopige hechtenis. De inzendtermijn bedraagt in dat geval acht maanden.7.Die termijn is in deze zaak met ruim negen maanden overschreden. Dat moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
4.4
Het middel slaagt.
5. Het middel dat namens de benadeelde partij [aangeefster] is voorgesteld
5.1
Het middel klaagt over de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] tot vergoeding van immateriële schade.
5.2
Het hof heeft over de vordering het volgende overwogen:
“Deze vordering bestaat uit de navolgende posten:
(…)
- immateriële schade ad € 7.500,=.
(…)
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade het volgende.
Het hof stelt voorop dat in geval van poging tot doodslag vergoeding van immateriële schade mogelijk is als het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dat [aangeefster] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1C bewezenverklaarde handelen van de verdachte is evident en blijkt bovendien uit de beschikbare medische informatie. De immateriële schade geleden komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer [aangeefster] , alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij [aangeefster] rechtstreeks door het onder IC bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 2.100,=. De benadeelde partij kan voor het overige niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
5.3
Het middel bevat twee klachten, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking. Ten eerste zou het hof ten onrechte hebben aangenomen dat bij een poging tot doodslag het recht bestaat op vergoeding van immateriële schade (uitsluitend) vanwege ‘lichamelijk letsel’ en niet ook vanwege een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Ten tweede zou het hof ofwel in het midden hebben gelaten of de begroting van de immateriële schade mede is gebaseerd op de aantasting in persoon ‘op andere wijze’ terwijl dat gelet op het gestelde niet in het midden kon blijven, ofwel de begroting van de immateriële schade alleen hebben gebaseerd op het lichamelijke letsel terwijl ook is gesteld dat er psychisch letsel is en daarmee een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
5.4
Art. 6:106 aanhef en onder b BW luidt:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
(...).”
5.5
Naar mijn oordeel getuigen de klachten van een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Daarbij speelt vermoed ik een begripsmatige verwarring een rol. Gesteld wordt in het middel dat bij de benadeelde partij ook psychische schade is ontstaan en dat het hof, door enkel te verwijzen naar het lichamelijke letsel, dat in zijn begroting van de immateriële schade “kennelijk” niet heeft meegenomen. De gelijkstelling van psychische schade met aantasting in de persoon op andere wijze is echter niet correct, zo meen ik. Bij de aansprakelijkheidsgrondslag van art. 6:106 BW gaat het steeds om aantasting in de persoon, die zich op drie verschillende wijzen kan manifesteren. Bij al die gronden kan immateriële schade ontstaan, die door het strafbare feit is veroorzaakt. Op de door de benadeelde partij gestelde, door aantasting in de persoon veroorzaakte immateriële schade heeft het hof ook beslist. Het hof heeft vooropgesteld dat in deze zaak vergoeding van immateriële schade mogelijk is omdat evident is dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen door de poging tot doodslag. Het oordeel van het hof dat alleen al daarom vergoeding van immateriële schade mogelijk is, lijkt mij juist. Dat het hof vervolgens de gestelde psychische schade over het hoofd zou hebben gezien, zoals het middel veronderstelt, blijkt nergens uit. Dat niet het gehele gevorderde bedrag is toegewezen vormt – anders dan het middel kennelijk wil – ook geen aanleiding om dat aan te nemen. Het begroten van immateriële schade is voor de strafrechter over het algemeen lastig binnen de grenzen van het strafproces. Daarom staat het hof het volgens vaste rechtspraak vrij een gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals het hof heeft gedaan.8.Het hof was dus ook niet gehouden de verschillende mogelijke categorieën van art. 6:106 BW in zijn arrest allemaal te behandelen.
5.6
Het middel faalt in alle onderdelen.
6. Slotsom
6.1
Het derde middel dat namens de verdachte is voorgesteld slaagt. De overige middelen die namens de verdachte en namens de benadeelde partij [aangeefster] zijn voorgesteld falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6.2
Ambtshalve merk ik nog op dat het cassatieberoep namens de verdachte is ingesteld op 14 juli 2021. Nu de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep, wordt de redelijke termijn in cassatie overschreden.9.Ook deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
6.3
Verder heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.4
Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf;
- verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, r.o. 3.6.
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, r.o. 3.6.
HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, r.o. 5.3.2.
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, r.o. 3.6.
HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:72, r.o. 3.2. Daar wordt verwezen naar HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.3.
HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.8.4.
Vgl. HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1304, r.o. 3.5.