Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 61-62.
Hof 's-Hertogenbosch, 13-07-2021, nr. 20-001359-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:3665, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
20-001359-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3665, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1721
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2019:3935, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-001359-19
Uitspraak : 13 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659365-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum verdachte] 1985,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van medeplegen van poging tot doodslag (feit 1A. primair en 1B. primair) en medeplegen van poging tot zware mishandeling (feit 1C. meer subsidiair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 5600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2013 tot de dag van de volledige voldoening en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is voorts veroordeeld in de kosten. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 7271,94 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2013 tot de dag van volledige voldoening en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de verdachte veroordeeld in de kosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onder 1A primair, 1B primair en 1C primair tenlastegelegde poging tot moord op respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:
- -
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 5.600,= (bestaande uit € 600,= aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk zal verklaren;
- -
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 7.271,94 (bestaande uit € 4.771,94 aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken.
Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat het hof deze dient af te wijzen in verband met de door de verdediging bepleite vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
In het licht bezien van het dossier, de gekozen woorden in het begin van de tenlastelegging en gelet op de tenlastelegging onder 1A en 1B, is het hof van oordeel dat het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om onder 1C primair de pogingsvariant ten laste te leggen en onder 1C subsidiair de voltooide variant. Het hof is aldus van oordeel dat het ontbreken van de zinssnede “terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid” in het onder 1C primair tenlastegelegde en de toevoeging van diezelfde zinssnede in het onder 1C subsidiair tenlastegelegde berust op een kennelijke verschrijving van de steller van de tenlastelegging. Het hof zal dit dan ook verbeterd lezen. De verdachte is door deze verbeterde lezing niet in zijn verdediging geschaad.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
1A.
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, te slaan;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
1B.
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, te slaan;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
1C.
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 3] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 3] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 3] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, te slaan;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer 3] (meermalen) met een honkbalknuppel, in elk geval een hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, alsmede de bewijsmiddelen die hierna in voetnoten worden vermeld.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het procesdossier van de Politie Limburg-Noord, Recherche Venlo, BVH-registratienummer 2013069299, opgemaakt door [verbalisant 1] , sluitingsdatum 2 maart 2014, met daarbij gevoegd het proces-verbaal van voorgeleiding, tevens einddossier van de Regiopolitie Limburg-Noord, Recherche Cluster Venlo/Vanray met dossiernummer 2013069299, opgemaakt door [verbalisant 2] , sluitingsdatum 4 maart 2014 (p. 129 e.v.) en het procesdossier van de Politie regio Limburg Noord, District Midden-Limburg, Basiseenheid Roermond, registratienummer PL233C-2013093147, opgemaakt door [verbalisant 3] , sluitingsdatum 29 oktober 2013, welk dossier in zijn totaliteit is doorgenummerd van pagina 1 tot en met 306.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2013, p. 11-13, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] , wonende te Venlo:
Ik werd vandaag (het hof begrijpt: 2 augustus 2013) wakker omstreeks 07.30 uur. Ik ben toen naar beneden gelopen. Mijn adres betreft [adres slachtoffers] (het hof begrijpt: te [woonplaats slachtoffers]). Ik woon hier met mijn moeder, [slachtoffer 3] , en mijn broertje [slachtoffer 2] . Toen ik naar het woonkamerraam aan de voorzijde van de woning liep, zag ik een vijftal mannen lopen. Twee mannen droegen een petje. Ik vond het opvallend om op dit tijdstip bij mij in de straat vijf jongens te zien lopen. Ik heb vervolgens mijn broertje geroepen, deze lag nog in bed.
Ik hoorde harde bonzen op de voordeur. Het leek erop alsof men met een stormram bezig was. Op hetzelfde tijdstip hoorde ik dat het grote raam aan diggelen ging. Mijn broertje en ik probeerden toen de tussendeur van de gang naar de woonkamer dicht te houden. Wij hadden snel door dat ons dat niet ging lukken om deze mannen tegen te houden. Ik riep tegen mijn moeder dat ze de woning aan de achterzijde moest verlaten. Mijn moeder was helemaal in paniek. Op een gegeven moment hebben mijn broertje en ik door dat we de tussendeur niet kunnen dichthouden en proberen wij ook via de keuken de achtertuin in te rennen. Ik zie voor mijn gevoel 3 mannen de woonkamer inkomen. Mijn moeder stond al in de tuin toen [slachtoffer 2] en ik er ook aankwamen. In de woonkamer kregen we ook al klappen, dit waren vuistslagen. Ik hoorde toen iemand roepen “Je hebt bij mij ingebroken”.
Ik herkende [medeverdachte 1] , hem ken ik al mijn hele leven, van de stad, van alles. Ik weet niet waar dit over ging.
Buiten in de achtertuin aangekomen, zie ik twee mannen door de houten tuinpoort de tuin binnenkomen.
Ik herkende [voornaam verdachte] [W.] , dit is een halfbroertje van [medeverdachte 1] . Ik zag dat hij een honkbalknuppel vast had. Wij weten ons dan toch de tuin uit te vechten en buiten de achtertuin op de oprit van de buren uit te komen. Hier zag en voelde ik dat we door drie mannen, die allemaal een knuppel vast hadden totaal in elkaar werden geslagen. Ik kan u zeggen dat wij allemaal zeker door elk persoon met een knuppel in de hand geraakt zijn. De mannen die de knuppel vast hadden zijn: de vader van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] zelf en [voornaam verdachte] [W.] . Ik heb zeker 10 klappen gehad. Mijn rechterarm is op 3 plaatsen gebroken. Ik voel 3 builen op mijn hoofd. Ik heb gevreesd voor mijn leven. Ik dacht dat mijn broertje dood was, zo stil lag hij. Mijn moeder had een flinke hoofdwond. Ik hoorde ook mensen roepen: “Laat die jongens met rust met die knuppels”. Als deze mensen niet waren gekomen waren ze gewoon doorgegaan. Toen zag ik dat de mannen wegrenden.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van
[slachtoffer 1] d.d. 9 augustus 2013, p. 26, voor zover inhoudende als verklaring van de arts
L. Hennen:
Waargenomen letsel:
Wondje op hoofd. Breuk onderarm en middenhandsbeentje.
Geschatte duur van de genezing:
3 maanden.
Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 augustus 2013, p. 14-17, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
De verwachtingen zijn zo dat ik op 11 augustus weer wordt geopereerd om mijn rechterarm met plaatjes te herstellen. Ik heb een gecompliceerde onderarmbreuk.
Ik kan zeggen dat ik van [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 1] en van [voornaam verdachte] allemaal klappen met de knuppel heb gehad. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte 1] mijn moeder recht in de ogen aankeek en haar sloeg met een knuppel. Ik zag dat hij vol uithaalde. Mijn moeder viel toen op de grond. Ik zag dit vanaf een afstand van 1 tot 1,5 meter afstand. Ik hoorde dat mijn moeder kort voor deze klap riep: “Schei uit met slaan, het is genoeg geweest”.
Ik ken [medeverdachte 1] van Thaiboksen. Het klopt dat wij samen wedstrijden hebben gevochten. Ook mijn broertje [slachtoffer 2] heeft met hem gevochten.
[voornaam verdachte] en [medeverdachte 1] hadden een pet op.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [slachtoffer 1] :
In de tuin ben ik door [medeverdachte 1] en [voornaam verdachte] meerdere malen met een knuppel geslagen. Het was [medeverdachte 1] die het vaakste sloeg. Hij bleef slaan en sloeg onmenselijk hard. Ik heb bij het afweren van de slagen mijn arm op drie plaatsen gebroken. Ik ben ook gewond geraakt aan mijn hoofd door de klappen die ik niet kon afweren. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte 1] mijn moeder met een knuppel geslagen heeft. Ik heb ook gezien dat [medeverdachte 1] mijn broer met een knuppel geslagen heeft.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 4 augustus 2013, p. 27-30, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Op 2 augustus 2013 maakte mijn broer mij wakker. Hij zei dat er rare figuren buiten waren die raar bij ons naar binnen keken. Ik ben naar buiten gegaan om te kijken wat er aan de hand was. Ik keek samen met mijn broer. Ik zag een groep mannen. Ik dacht dat het vijf of zes mannen waren en ik zag dat ze een grote zwarte sporttas bij zich hadden. Ik zag dat ze op ons afkwamen. Ik en mijn broer zijn toen snel naar binnen gevlucht. Ik zag de mannen voorbij het raam komen en ik zag dat ze iets in de handen hadden. Ik had tijdens het rennen al gezien dat ze iets uit de tas hadden gehaald. Volgens mij hadden ze een ijzeren en een houten honkbalknuppel en nog iets van ijzer. Die mannen ramden de deur eruit. Ze waren op dat moment in het halletje. Ik probeerde uit alle macht de deur naar de woonkamer dicht te houden. Ik voelde dat die mannen met kracht de deur open probeerden te duwen. Ze kregen de deur dan ook niet open, maar ze sloegen vervolgens het raam van de woonkamer in. Toen de mannen het raam in sloegen ging ik naar mijn moeder want ik wilde haar beschermen. We zijn de achterdeur uitgerend. We waren toen achter onze woning op het binnenplaatsje. Ik zag dat er een man achter ons aan kwam en ik herkende deze man als iemand waarmee ik vroeger op Thaiboksen heb gezeten. Zijn naam is [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zei “Jullie hebben bij mij ingebroken”. Ik zei hem dat dat niet zo was. Toen gingen die mannen helemaal door het lint. Ik zag dat [medeverdachte 1] een honkbalknuppel had en ik zag dat hij met deze knuppel wilde slaan. Ik heb de slag afgeweerd met mijn arm. Ik zag dat achter [medeverdachte 1] nog twee personen stonden. Ik herkende daarvan nog een persoon. Dat was [voornaam verdachte] [W.] .
Op dat moment trapten twee mannen de poort van onze achtertuin in en ook zij kwamen het binnenplaatsje oprennen. Ik herkende van die twee mannen er een als de vader van [medeverdachte 1] . We werden toen van alle kanten belaagd. Ik zag dat [medeverdachte 1] op alles sloeg wat hij kon raken. Ik zag dat hij zoveel mogelijk schade toe wilde brengen. Ik zag dat aan zijn ogen en zijn woede. Hij heeft ook mijn moeder geslagen. Ik heb dat niet goed kunnen zien, maar ik zag wel dat het haar van moeder helemaal rood was van het bloed.
Ik zag de vader van [medeverdachte 1] . Ik wilde hem van mij wegtrappen, maar ik had overal bloed op mijn gezicht en ik kreeg ook van hem een klap met zijn rechtervuist tegen mijn hoofd. Dat ging denk ik met kracht, want ik moest er een stap van achteruit doen. Direct daarna kreeg ik weer een klap met een honkbalknuppel op mijn rechteroor. Die klap op mijn oor kreeg ik van [medeverdachte 1] , dat weet ik zeker. Ik heb daarna meerdere klappen gekregen. Ik merkte dat ik mijn arm niet meer kon bewegen. Ik zag dat ook mijn broer meerdere malen werd geslagen, zodat wij niets meer konden doen.
Ik hoorde dat er een buurman is gekomen die de boel heeft gesust. De mannen zijn daarna weggelopen.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van [slachtoffer 2] d.d. 9 augustus 2013, p. 38, voor zover inhoudende als verklaring van de arts
B. Groen:
Waargenomen letsel:
Bloeduitstorting schede + schedelbreuk en een bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies.
Wondje wenkbrauw.
Open botbreuk rechter onderarm.
Overige van belang zijnde informatie:
Operatie voor open breuk rechter onderarm.
Geschatte duur van de genezing:
3 maanden.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [slachtoffer 2] :
[medeverdachte 2] kwam door de poort de tuin in. Ik zag [medeverdachte 1] en [voornaam verdachte] uit onze woning komen. Er werd door [voornaam verdachte] gezegd dat wij aan het inbreken waren waar hun kinderen sliepen. Toen [medeverdachte 1] en [voornaam verdachte] uit de woning kwamen, zag ik dat ze allebei een knuppel in hun hand hadden. Ik heb gezegd dat ik niet had ingebroken, en meteen kreeg ik een klap van [voornaam verdachte] met een knuppel op mijn hoofd. [medeverdachte 1] en [voornaam verdachte] hebben mij beiden met hun knuppels op mijn hoofd en op mijn arm geslagen. Ik ben twee keer op mijn hoofd geraakt en ook twee of drie keer op mijn armen. Ik heb de slagen in de richting van mijn hoofd proberen af te weren met mijn armen. Als ik dat niet gedaan had, was ik op mijn hoofd geraakt. Ik ben door de klappen op de grond gevallen.
[medeverdachte 1] droeg een petje.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 augustus 2013, p. 39-42, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] :
Ik ben vanmorgen (het hof begrijpt: 2 augustus 2013) rond 07.00 uur op gestaan en [slachtoffer 1] was ook wakker. Wij waren beneden in de huiskamer. Op dat moment zag [slachtoffer 1] mannen buiten staan, die door onze woonkamerraam naar binnen stonden te kijken. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] naar boven riep naar zijn broer: “ [slachtoffer 2] , kom naar beneden, volgens mij zijn er inbrekers.” [slachtoffer 2] kwam toen ook naar beneden.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] maakten de voordeur open. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] riep: “Hee, die hebben honkbalknuppels!” Ik hoorde, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weer naar binnen kwamen en de voordeur dicht maakten. Ik stond toen nog in de huiskamer. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] riep: “Mam, achteruit eruit.” Ik hoorde dat er tegen het woonkamerraam geslagen werd met een hard voorwerp en ik hoorde direct daarop glasgerinkel. Ze hadden dus de ruit van de woonkamerraam ingeslagen in de tijd, dat wij probeerden achter uit onze woning naar buiten te vluchten. Wij zijn door de achterdeur naar buiten gegaan. Ik hoorde dat de mensen naar binnen kwamen en achter ons aan kwamen. Ik stond doodsangsten uit.
Wij stonden achter op de plaats. Ik zag toen dat er ook al 2 mensen achterom stonden. Die waren blijkbaar achterom gelopen. Dat waren 2 mannen. Ik kende ze wel van gezicht.
Ik zag dat die mannen honkbalknuppels bij zich hadden en ik zag dat ze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sloegen waar ze maar konden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] probeerden die klappen af te weren. Mij hadden ze toen nog niet gezien en ik was aan het schreeuwen: “Hou op, hou op!” Ik zag dat er vanuit de woning uit de keukendeur 3 mannen kwamen. Ik kende die mannen wel. Ik zag dat dat [medeverdachte 1] was. Ik weet de achternaam van die man niet. Ik ken [medeverdachte 1] ook, omdat hij op Thaiboksen heeft gezeten samen met mijn zoon [slachtoffer 1] . Ik herkende ook de vader van [medeverdachte 1] . Die man heet [medeverdachte 2] . De derde man is [voornaam verdachte] [W.] of zoiets.
Ik zag dat alle vijf de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sloegen. Ik zag, dat ze heel veel klappen kregen. Ik zag dat [medeverdachte 1] mij ook een klap met een honkbalknuppel gaf. Hij raakte mij links op mijn hoofd. Dat deed heel zeer. Ik zag dat hij mij ook aan keek. Ik heb een bloedende wond door die klap. Ik viel neer en wij lagen met zijn drieën op de grond. Ik zag dat ze met zijn vijven op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] neer bleven slaan. Vooral [voornaam verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bleven mijn zonen slaan. [slachtoffer 2] is bewusteloos geraakt, hij is even weggeweest.
Dit alles gebeurde in onze tuin, maar ook op de oprit van onze achterbuurman.
Ik zag dat de achterbuurman aan kwam lopen en riep: “Het is genoeg, het is genoeg. Stop ermee.” Als die man er niet geweest was, hadden ze ons dood geslagen. Daar ben ik van overtuigd. Ze hadden zeker 3 honkbalknuppels bij zich. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [voornaam verdachte] hadden in ieder geval elk een honkbalknuppel bij zich en sloegen daar ook mee. In het ziekenhuis bleek dat ik een gat in mijn hoofd heb aan de linkerkant. Dat is gehecht.
Een ander geschrift, zijnde een brief van de GGD inhoudende de medische informatie van [slachtoffer 3] d.d. 16 augustus 2013, p. 46, voor zover inhoudende als verklaring van de arts
B. Groen:
Waargenomen letsel:
Wond behaarde hoofdhuid links.
Geschatte duur van de genezing:
Niet langer dan 3 maanden.
Het proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 3 augustus 2013, p. 47-50, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] :
(pagina 48)
[medeverdachte 2] ken ik persoonlijk niet, maar [medeverdachte 1] riep tegen hem “Pap”. Die man, waarvan ik zei dat het [medeverdachte 2] is, zei dat het wel genoeg was. Toen zei [medeverdachte 1] : “Nee, het is nog helemaal niet genoeg, pap”. [medeverdachte 1] droeg een petje toen hij kwam en toen bij wegging had hij die niet meer op. [voornaam verdachte] droeg een pet, maar niet meer toen hij wegging.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris d.d. 10 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [slachtoffer 3] :
Ik heb [medeverdachte 1] , [voornaam verdachte] en [medeverdachte 2] met knuppels gezien. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden geslagen. [voornaam verdachte] deed het meeste bij [slachtoffer 1] . Hij sloeg vol door en ik heb niet geteld hoe vaak er werd geslagen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] geslagen, maar ook [slachtoffer 1] . Hij sloeg lukraak waar hij maar raken kon. Ik heb gezien dat [slachtoffer 1] de slagen heeft afgeweerd met zijn onderarm. Ik heb op enig moment toen ik zag dat [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] werd geslagen met de knuppel geroepen “Je slaat hem dood”. De vader van [medeverdachte 1] kende ik van gezicht. Ik wist dat hij [medeverdachte 2] heet. Ik heb tijdens het gebeuren [medeverdachte 1] wel “Pap” tegen [medeverdachte 2] horen zeggen.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 3-4, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 2 augustus 2013, omstreeks 07.45 uur, kwam ik op de [straatnaam] . Ik werd gewezen naar de oprit van perceel [nummer] . Ik zag dat twee mannen en een vrouw gewond op de oprit zaten. Deze vrouw was de mij ambtshalve bekende [slachtoffer 3] . De twee gewonde mannen herkende ik als haar zoons, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ik zag dat [slachtoffer 2] op de grond lag, met zijn hoofd in de richting van de weg. [slachtoffer 2] klaagde over hoofdletsel en letsel aan zijn rechter arm. Rechts naast [slachtoffer 2] zat met zijn rug tegen de houten afscheiding (het hof begrijpt: [voornaam slachtoffer 1] ) [achternaam slachtoffer 1] . Deze klaagde over duizeligheid en pijn aan zijn arm. [slachtoffer 3] zat met haar rug tegen de garage van perceel [straatnaam] [nummer] . [slachtoffer 3] had een hoofdwond. Door zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 1] werd aan mij medegedeeld dat in hun woning was binnengedrongen. Hierna hadden zij klappen gehad van een aantal mannen (5 of 6 personen). [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] deelden mij mede dat zij die personen kenden. Twee van de vijf personen kenden zij als [medeverdachte 1] en zijn vader.
Nadat de slachtoffers waren afgevoerd, heb ik een onderzoek ingesteld. Hierbij trof ik in de tuin van de [adres slachtoffers] twee petjes aan.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 2 augustus 2013, omstreeks 10.45 uur, sprak ik met [voornaam slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [achternaam slachtoffer 3] ). Deze deelde mij ongevraagd mede dat zij gehoord had dat de daders hadden geroepen dat ze niet hadden moeten inbreken waar kinderen bij waren. Het was haar bekend dat er was ingebroken bij [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] deelde mede dat naast [medeverdachte 1] , zijn vader ook nog een broertje genaamd [voornaam verdachte] bij de daders was. Op mijn vraag of de in hun achtertuin aangetroffen petjes van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] waren, deelden beiden mede dat deze petjes niet van hun waren.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 7, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Naar aanleiding van een mededeling van [slachtoffer 3] werd gezocht naar de personalia van [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] blijkt een halfbroer te zijn van [medeverdachte 1] . Hij is geadopteerd en zijn originele naam was [W.] . [voornaam verdachte] heeft een naamsverandering ondergaan en zijn personalia luiden: [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1985 te [geboorteplaats] .
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013, p. 54-55, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Naar aanleiding van een melding op 2 augustus 2013, omstreeks 07:45 uur, van een overval op een woning aan de [adres slachtoffers] te [woonplaats slachtoffers] , hoorde ik om 07:55 uur, die dag, op de [straatnaam] te [woonplaats slachtoffers] een mannelijke getuige. Deze deelde mij mede dat hij uit angst voor represailles zijn naam niet wilde geven maar wel anoniem wilde verklaren wat hij gezien had. Hij verklaarde vervolgens:
Op 2 augustus 2013, omstreeks 07:45 uur, werden wij wakker van geschreeuw op straat. Ik ben opgestaan en ben naar buiten gelopen de [straatnaam] op. Ongeveer 50 meter in de straat zag ik dat op de [straatnaam] op een oprit een man op de grond lag die onder het bloed zat. Deze lag op de aldaar gelegen oprit tussen een geparkeerde auto en een tuinschutting van de achtertuin van een woning van de [adres slachtoffers] . Hiernaast zat een man op de grond tegen de schutting aan. Ik zag dat ook deze man onder het bloed zat. Ik zag dat bij deze zittende man nog een andere man stond die de zittende man met kracht meerdere malen met een honkbalknuppel tegen het hoofd sloeg. Verder stonden er nog 3 of 4 andere mannen op de oprit waarvan ik achteraf vermoed dat die allemaal bij de dadergroep behoorden. Ik hoorde dat de man die met een honkbalknuppel aan het slaan was tijdens het slaan riep: “Bij mij inbreken waar mij kind bij is!” Ik zag dat de man maar door bleef slaan met de honkbalknuppel tegen het hoofd van die zittende man tegen de schutting. Terwijl ik de oprit opliep, riep ik dat hij moest stoppen daar hij de man anders dood zou slaan. Ik hoorde dat iemand uit de groep zei dat ik geen politie mocht bellen. Ik heb toen gezegd dat ik de ambulance zou bellen en dat de politie dan wel mee zou komen. Ik zag dat de groep van 4 of 5 mannen wegliep.
Er stond nog een oudere man bij de dadergroep van ongeveer 50 jaar oud.
Het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen d.d. 28 augustus 2013, p. 199-201, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] en de daarbij als bijlage gevoegde sporenbijlage:
In de achtertuin bevond zich een houten toegangspoort welke tijdens ons onderzoek op de oprit van de achterburen lag. Deze poort was met geweld vernield. Wij hebben tijdens ons sporenonderzoek twee petjes aangetroffen. Een petje lag in de achtertuin, vlakbij de vernielde toegangspoort. Het andere petje lag op de oprit van de achterburen, ook vlakbij de toegangspoort.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal een sporenbijlage gevoegd.
Object: pet
SIN: AAGM9756NL
Bijzonderheden: Binnenzijde tuinpoort [adres slachtoffers]
Object: pet
SIN: AAGM9755NL
Bijzonderheden: Buitenzijde achteromgang [adres slachtoffers]
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 4 september 2013, p. 196-198, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Onderzoek pet AAGM9755NL
Ik heb de binnenrand van de pet ter hoogte van het voorhoofd bemonsterd met behulp van een stub.
Ik heb de stub veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAFW3793NL en verzegeld.
Onderzoek pet AAGM9756NL
Ik heb de binnenrand van de pet ter hoogte van het voorhoofd bemonsterd met behulp van een stub.
Ik heb de stub veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AAFW3794NL en verzegeld.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 oktober 2013, p. 121-123, voor zover inhoudende als verklaring van rapporteur ing. H.M. van Beerendonk:
Het DNA-profiel van de verdachte [medeverdachte 1] [nummer DNA-profiel medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] 1988) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
SIN | Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van | Matchkans DNA-profiel |
AAFW3793NL#01 | Afgeleid DNA-profiel: Verdachte [medeverdachte 1] | Kleiner dan één op één miljard |
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van het celmateriaal in de bemonstering AAFW3793NL#1 is op 20 september 2013 opgenomen in de Nederlandse databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij zijn geen andere matches gevonden dan de hiervoor vermelde match met het DNA-profiel van de verdachte [medeverdachte 1] [nummer DNA-profiel medeverdachte 1] .
Een geschrift, zijnde een brief van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 oktober 2013 en de daarbij behorende bijlage, p. 206-207, geschreven door dr. ir. C.P. van der Beek, beheerder Nederlandse DNA-databank voor Strafzaken, voor zover inhoudende:
Er is een match gevonden tussen een DNA-profiel van een spoor uit Nederland en een DNA-profiel van een persoon uit Duitsland.
De matchkans van de bij de match betrokken DNA-kenmerken is één op 733 miljoen.
De code van het DNA-profiel uit Duitsland is: [nummer DNA-profiel verdachte] .
De code van het DNA-profiel uit Nederland is: AAFW3794NL#1.
(bijlage)
K-Nummer: [nummer DNA-profiel verdachte]
Treffer zu NL Datensatz Spur AAFW3794NL#1, 21-09-2013
Name: [W.]
Vorname: [voornamen verdachte]
Geburtsdatum: [geboortedatum verdachte] 1985
Geburtssort: [geboorteplaats]
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot moord op respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het bestanddeel “met voorbedachten rade” kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte en zijn mededaders richting de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 3] zijn gegaan, bewapend met honkbalknuppels in samenhang bezien met het feit dat toen zij niemand in de woning zagen zij zijn doorgelopen, omdat anders het verrassingseffect teniet zou worden gedaan. Ze keerden terug toen ze zagen dat ze wel thuis waren. De advocaat-generaal leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de verdachte en zijn mededaders van tevoren het plan hadden om de aangevers te doden.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel “met voorbedachten rade”, nu het wettig en overtuigend bewijs daartoe ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof is van oordeel dat uit het feit dat de verdachte en zijn mededaders naar de woning van aangevers zijn gegaan bewapend met honkbalknuppels, in onderhavig geval onvoldoende is om vast te stellen dat de verdachte en zijn mededaders het vooropgezette plan hadden de aangevers van het leven te beroven. Hoewel hieruit kan worden afgeleid dat verdachte zich daarmee voorbereidde op het plegen van geweld, kan hieruit niet zonder meer worden afgeleid dat dat geweld gericht was tegen de in de woning aanwezige personen. Ook uit de door de advocaat-generaal opgeworpen omstandigheid dat de verdachte en zijn mededaders, nadat zij kennelijk niemand in de woning hadden gezien zijn doorgelopen omdat zij anders het voordeel van de verrassing zouden kwijt zijn kan niet zonder meer worden afgeleid dat sprake was van een vooropgezet plan. Immers, uit het zich verwijderen van de woning zou, zoals de verdediging heeft gesteld, ook afgeleid kunnen worden dat sprake is van een contra-indicatie en dat de groep eerst werd getriggerd om aan te vallen toen de broers [achternaam slachtoffer 1 en slachtoffer 2] tegen hen begonnen te roepen.
Ook overigens is het hof op grond van het voorhanden zijnde dossier niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan afgeleid kan worden dat dit vooropgezette plan op de dood van de in de woning aanwezige personen aanwezig was. Bovendien is het hof van oordeel dat het dossier wel een duidelijke contra-indicatie hiervoor bevat. Immers, uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] (p. 48) blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] op een gegeven moment heeft gezegd “dat het wel genoeg was”.
Gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen het geweld van de in de woning aanwezige personen heeft plaatsgevonden, is het hof voorts van oordeel dat voorafgaand aan dat gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen door geen tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden over het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij dan ook van dat onderdeel moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de verdediging – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar zijn, omdat ze wisselvallig, inconsistent en op elkaar afgestemd zijn of op zijn minst door elkaar beïnvloed. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de herkenning van de verdachte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat een DNA-match is gevonden moet worden uitgesloten van het bewijs nu op geen enkele manier vastgesteld kan worden wanneer en hoe het DNA-profiel van de verdachte in de pet is gekomen. De verdediging komt tot de conclusie dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de aanwezigen was op 2 augustus 2013 te Venlo, bij de woning van mevrouw [slachtoffer 3] .
Het hof overweegt als volgt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
Het hof stelt voorop dat het geen verbazing mag wekken dat de verklaringen van de aangevers op detailniveau van elkaar verschillen, gelet op de omstandigheden waaronder de waarnemingen hebben plaatsgevonden: een zeer hectische en levensbedreigende situatie dat zich geheel onverwachts en in een kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Hetzelfde heeft te gelden voor de verklaringen van de getuigen. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat verklaringen op detailniveau verschillen van elkaar, dan wel op een later moment worden aangepast, niet de conclusie rechtvaardigt dat deze verklaringen reeds om die reden onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs zijn.
Ook is het voorstelbaar dat verklaringen door tijdsverloop enigszins verschillen van elkaar. Het hof heeft hiervoor niet de ogen gesloten en is bij de selectie van de bewijsmiddelen met name uit gegaan van de eerste verklaring die is afgelegd door de aangevers.
Tot slot merkt het hof nog op dat het bij de waardering van de bewijsmiddelen zich bewust is geweest van het feit dat de aangevers met elkaar hebben gesproken over het incident en elkaar daarbij mogelijk onbewust hebben beïnvloed.
Ten aanzien van de aanvang en het verloop van het incident hebben de aangevers in de kern het navolgende verklaard.
Op 2 augustus 2013 ziet [slachtoffer 1] een vijftal personen bij hem in de straat lopen. Omdat hij het niet vertrouwt, roept hij zijn broertje [slachtoffer 2] erbij en lopen zij de woning uit. Nadat zij iets richting de groep mannen hebben geroepen, komen deze mannen hun kant uitgerend. [slachtoffer 2] ziet dan nog dat de mannen een grote zwarte tas bij zich hebben. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vluchten hun woning binnen. Op het moment dat deze mannen voorbij het raam van de woning lopen, ziet [slachtoffer 2] dat zij een honkbalknuppel vast hebben. Ze horen dat de mannen met geweld de deur van de woning proberen te forceren en dat zij het raam aan de voorzijde van de woning inslaan. De mannen dringen vervolgens de woning binnen, waarna de broers [achternaam slachtoffer 1 en slachtoffer 2] en hun moeder [slachtoffer 3] de tuin in vluchten. In deze tuin en op het naastgelegen oprit worden zij vervolgens met knuppels op onder andere hun hoofd geslagen. Tijdens deze geweldpleging wordt er vanuit de groep mannen gezegd dat ze bij hen hebben ingebroken, terwijl er kinderen lagen te slapen.
Allereerst stelt het hof vast dat de verklaringen van de aangevers met betrekking tot de aanvang van het incident steun vinden in de verklaringen van de getuigen [getuige 1]1., [getuige 2]2.en [getuige 3]3.. Deze getuigen verklaren allen in de kern dat ze geschreeuw op straat hoorde, personen de woning gelegen aan de [adres slachtoffers] zagen invluchten, dat vervolgens een groep van een vijftal mannen de woning probeerden binnen te dringen en dat er met een honkbalknuppel het raam aan de voorzijde is ingeslagen door één van deze mannen. Daarnaast vinden de verklaringen van de aangevers steun in de zich in het dossier (het niet doorgenummerde dossier A) bevindende foto’s van de woning van aangevers (BVH 2013069377). Op deze foto’s neemt het hof waar dat de ramen aan de voorzijde van de woning zijn ingeslagen, er schade zichtbaar is op de voordeur van de woning en dat een deel van het tuinhek beschadigd op de grond ligt.
Dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 3] met kracht zijn geslagen met honkbalknuppels tegen onder andere hun hoofd, vindt steun in het letsel dat bij hen is geconstateerd. Zij allen hebben letsel aan hun hoofd en de broers [achternaam slachtoffer 1 en slachtoffer 2] hebben daarnaast ook gebroken armen. Dit letsel, de gebroken armen, past bij het afweren van geweld dat wordt toegepast door middel van een hard voorwerp, zoals een honkbalknuppel. Ook worden de verklaringen over het gepleegde geweld ondersteund door getuigenverklaringen. Zo heeft de getuige [getuige 4]4.verklaard dat hij heeft waargenomen dat een houten witte stok diverse malen boven de schutting uitkwam en dat hiermee neerwaartse bewegingen werden gemaakt. Tot slot blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de verklaring van een anonieme getuige is opgenomen5.dat deze getuige heeft gezien dat een man een andere man die op de grond zat meerdere maken met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Ook heeft hij gehoord dat gezegd werd “Bij mij inbreken waar mijn kind bij is!”.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de verklaringen van de aangevers met betrekking tot de aanvang en het verloop van het incident en het mogelijk motief voor de geweldpleging (een inbraak bij een medeverdachte), betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van de herkenningen van de daders door de aangevers overweegt het hof het volgende.
Het hof geeft de verdediging toe dat het niet onaannemelijk is dat de aangevers elkaar mogelijk hebben beïnvloed bij de herkenning van de daders in die zin dat zij de namen van de verdachten van elkaar hebben gehoord. Dit komt ook naar voren in de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] ten aanzien van de herkenning van verdachte. Dit neemt echter niet weg dat het hof geloof hecht aan de herkenningen om na te noemen redenen. Wel heeft het hof de nodige voorzichtigheid betracht bij de waardering van deze herkenningen door de aangevers.
Het hof stelt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 3] bij het eerste politiecontact direct na het incident hebben verklaard dat [medeverdachte 1] en zijn vader twee van de daders waren. Overigens houdt het hof hierbij wel rekening mee dat het niet onaannemelijk is dat deze verklaring in elkaars aanwezigheid is afgelegd. Ook bij zijn eerste verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [medeverdachte 1] en zijn vader twee van de daders waren. Ook geven ze alle drie een duidelijke reden hoe zij [medeverdachte 1] kennen: te weten van het Thaiboksen. Deze herkenning van medeverdachte [medeverdachte 1] als één van de daders vindt steun in het feit dat aan het DNA-profiel dat is verkregen van de binnenrand ter hoogte van het voorhoofd van het petje dat direct na het incident door verbalisanten aan de buitenzijde achteromgang bij de [adres slachtoffers] is aangetroffen, matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 1] . Hierbij neemt het hof ook in ogenschouw dat, voordat deze match bekend was, door aangevers al verklaard is dat [medeverdachte 1] een petje droeg. Gelet op het vorenstaande acht het hof de herkenning van de medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verdachte heeft ervoor gekozen om, ondanks geconfronteerd met dit belastende bewijs tegen hem, zich zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep te beroepen op zijn zwijgrecht dan wel het te laten bij de enkele stelling dat hij er niet bij was.
Gelet op het bovenstaande en het niet geven van een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring – waar dat naar het oordeel van het hof wel van hem mocht worden verwacht – kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [medeverdachte 1] één van de vijf daders is geweest.
Ook de herkenning van de vader van [medeverdachte 1] , zijnde [medeverdachte 2] , wordt door met name aangeefster [slachtoffer 3] nader onderbouwd. Zij heeft immers verklaard dat zij tijdens het incident de man waarvan ze zegt dat het [medeverdachte 2] is, zei dat het wel genoeg was. Waarop [medeverdachte 1] heeft geantwoord: “Nee, het is nog helemaal niet genoeg, pap”.
Gelet op het vorenstaande alsmede de verklaring van de getuige [getuige 1]6.dat de personen van de groep rond de 25 jaar oud waren en één persoon was volgens hem rond de 40 jaar oud, acht het hof de herkenning van de verdachte [medeverdachte 2] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het door de medeverdachte [medeverdachte 2] opgeworpen alibi dat hij op 2 augustus 2013 om circa 08:00 uur in Tilburg was om twee auto’s te verkopen en twee auto’s te kopen, wordt door het hof verworpen nu deze zijn weerlegging vindt in het vorenstaande. Bij dit oordeel heeft het hof tevens betrokken dat het door de medeverdachte [medeverdachte 2] opgegeven alibi niet waterdicht is gebleken, nu de getuige [getuige 5] (p. 163 van het politiedossier) heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat de Audi die [voornaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt:) [achternaam medeverdachte 2] heeft gekocht meteen die morgen op naam is gezet. Blijkens het door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg op 15 april 2019 overgelegde uittreksel van het RDW d.d. 15 april 2019 blijkt dat alle auto’s en dus ook de Audi pas op 5 augustus 2013 zijn overgeschreven.
Daarnaast hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaard dat zij [voornaam verdachte] (het hof begrijpt op grond van de voormelde bewijsmiddelen:) [achternaam verdachte] herkenden. Deze herkenning vindt ook steun in het feit dat aan het DNA-profiel dat is verkregen van de binnenrand ter hoogte van het voorhoofd van het petje dat direct na het incident door aan de binnenzijde van de tuinpoort van [adres slachtoffers] is aangetroffen, matcht met het DNA-profiel van verdachte. Hierbij neemt het hof tevens in ogenschouw dat, voordat deze match bekend was, door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] al verklaard is dat verdachte een petje droeg. Gelet op het vorenstaande acht het hof de herkenning van de verdachte [verdachte] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Hierbij overweegt het hof nog dat, anders dan gesteld door de verdediging, het niet vermag in te zien waarom voornoemde DNA-match niet bruikbaar is voor het bewijs. Er heeft een DNA-match plaatsgevonden tussen het op het petje aangetroffen DNA-profiel en het DNA-profiel van de verdachte. De verdachte heeft er vervolgens voor gekozen om, ondanks geconfronteerd met dit belastende bewijs tegen hem, zich bij de politie en in eerste instantie ter terechtzitting in eerste aanleg te beroepen op zijn zwijgrecht en nadien enkel te volstaan met een blote ontkenning.
Gelet op het bovenstaande en het niet geven van een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring – waar dat naar het oordeel van het hof wel van hem mocht worden verwacht – kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [verdachte] één van de vijf daders is geweest.
De verdachte, noch de medeverdachten, hebben een verklaring kunnen geven waarom de aangevers, in hun ogen, vals zouden hebben verklaard.
Gelet op de betrouwbaarheid van de verklaringen ten aanzien van alle andere aspecten zoals hiervoor omschreven, heeft het hof ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers ten aanzien van de hoeveelheid knuppels en wie hiermee hebben geslagen. Daarbij neemt het hof nog in ogenschouw dat alle drie de aangevers verwondingen hebben die passen bij het slaan met een honkbalknuppel en ook alle drie verwondingen aan het hoofd hebben. Daarnaast is een andere indicatie dat er sprake was van meerdere knuppels het feit er verschillende kleuren knuppels zijn waargenomen. Zo spreekt aangever [slachtoffer 2] over een houten honkbalknuppel en heeft de getuige [getuige 4]7.verklaard gezien te hebben dat er een witte stok diverse malen boven de schutting uitkwam waarmee neerwaartse bewegingen werden gemaakt. Het hof begrijpt hieruit dat er slaande bewegingen werden gemaakt met een witte stok/knuppel. Tot slot heeft de getuige
[getuige 1] waargenomen dat met een zwartachtige honkbalknuppel het raam aan de voorzijde van de woning werd ingeslagen.
Gelet op al het vorenstaande heeft het hof geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Al hetgeen door de verdediging overigens ter zake is aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenstaande is voor het hof komen vast te staan dat de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 3] het slachtoffer zijn geworden van geweld dat tegen hen gericht was. Zij zijn aangevallen in hun woning, tuin en naastgelegen oprit door een vijftal mannen, onder wie verdachte. Deze mannen hadden honkbalknuppels bij zich en hebben hiermee hard geslagen in de richting van en tegen de hoofden van alle drie de aangevers.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de woorden “tezamen en in vereniging met een of meer anderen” – vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het enkele zich niet distantiëren is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplegen.
Op grond van hiervoor vermelde bewijsmiddelen is het hof het navolgende gebleken.
De verdachte is met een viertal anderen personen naar de woning van de aangevers gegaan kennelijk met de bedoeling om wraak te nemen voor een inbraak waarvan ze meenden dat de aangevers deze hadden gepleegd. Zij hebben zich van tevoren bewapend met honkbalknuppels. Vervolgens zijn er niet alleen goederen aan en in de woning van aangevers vernield met de honkbalknuppels maar hebben drie van de vijf mannen, waaronder de verdachte, geslagen op de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun moeder aangeefster [slachtoffer 3] .
De verdachte en zijn mededaders hebben deze geweldpleging van het begin tot het einde gezamenlijk uitgevoerd. De verdachte was bij de uitvoering aanwezig, trok samen op met zijn mededaders en heeft zich op geen enkel moment teruggetrokken. Integendeel, de verdachte heeft tijdens de gehele uitvoering van het feit aan de uitvoering daarvan wezenlijk bijgedragen. Het hof acht op basis daarvan bewezen dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest en dat hij met zijn mededaders voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt om van medeplegen te kunnen spreken. Het hof acht medeplegen dan ook bewezen.
Opzet op de dood
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat de verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte met een viertal anderen met honkbalknuppels naar de woning van aangevers is gegaan en met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met kracht met de honkbalknuppels hebben ingeslagen op de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en aangeefster [slachtoffer 3] , waarbij zij ook richting en tegen het hoofd van de aangevers hebben geslagen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de algemene ervaringsregels en de kwetsbaarheid van de hersenen in het hoofd, de kans op de dood aanmerkelijk is.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het gedrag van de verdachte en zijn mededaders naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van de broers [achternaam slachtoffer 1 en slachtoffer 2] en hun moeder [slachtoffer 3] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn mededaders – op zijn minst genomen – de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot doodslag van respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zoals hierna is bewezenverklaard.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al haar onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1A primair, 1B primair, 1C primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1A.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een honkbalknuppel tegen het hoofd en in de richting van het hoofd, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
1B.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
[slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met een honkbalknuppel, tegen het hoofd en in de richting van het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
1C.
hij op 2 augustus 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
[slachtoffer 3] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet die [slachtoffer 3] met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1A, 1B en 1C bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor een kortere duur dan is opgelegd door de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag van respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door met honkbalknuppels tegen en in de richting van hun hoofd te slaan. Doodslag wordt algemeen beschouwd als één van de ernstigste commune delicten, nu het opzettelijk benemen van iemands leven dan wel de poging daartoe, de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of kan zijn. Het hof houdt er evenwel bij de straftoemeting rekening mee dat er sprake is van één geweldsexplosie waarbinnen de verdachte de onder 1A, 1B en 1C bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Het hof ziet hierin aanleiding om aan de feiten afzonderlijk minder gewicht toekennen bij het bepalen van de hoogte van de straf dan wanneer deze geheel los van elkaar hadden plaatsgehad.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft het hof gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door dit hof. In de regel legt het hof voor een voltooide doodslag geen andere of lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Omdat in deze zaak sprake is van een poging, acht het hof, met inachtneming van vorenstaande, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.
In de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie, waarbij gevangenisstraffen voor minder lange duur dan wel een andere soort straffen zijn opgelegd, ziet het hof geen aanleiding tot een andere strafoplegging te komen. De feiten, omstandigheden en achtergronden in de door de verdediging aangehaalde zaken zijn anders dan in deze zaak, waarbij de ernst van de door verdachte gepleegde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met de persoon van verdachte en diens persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte een hulpbehoevende partner heeft, hij kinderen heeft waarvoor hij een groot deel van de zorg draagt en hij een eigen bedrijf heeft.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Het hof overweegt nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 16 maanden voor preventief gehechten en 2 jaren voor niet preventief gehechten nadat de termijn een aanvang heeft genomen – in casu de datum van de inverzekeringstelling van verdachte op 23 september 2013 – vonnis wijst. De rechtbank heeft eerst op 29 april 2019 vonnis gewezen. In de tussenliggende periode is de verdachte circa 3 maanden preventief gehecht geweest.
Voorts heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden 16 maanden voor preventief gehechten en 2 jaren voor niet preventief gehechten na het instellen van appel. Namens de verdachte is op 30 april 2019 appel ingesteld. Het hof doet op 13 juli 2021 uitspraak. In de tussenliggende periode is de verdachte circa 6 maanden preventief gehecht geweest.
Gelet op vorenstaande is de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden, waarbij deze in eerste aanleg zeer fors is overschreden. De overgrote deel van de vertraging van de behandeling van de zaak is te wijten aan het openbaar ministerie, ondanks dat zij door de verdediging zijn aangespoord tot een voortvarende behandeling van het proces. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het maatschappelijk, zeker ook naar de slachtoffers toe, niet te verantwoorden is dat deze zaak met zoveel vertraging van de zijde van het openbaar ministerie is opgepakt en behandeld. Het openbaar ministerie treft dan ook blaam voor de gang van zaken. Bij een meer maatschappelijk verantwoorde opstelling van het openbaar ministerie had gepast dat aan deze zaak hogere prioriteit was gegeven.
De vraag waar het hof nu voor staat is welke strafkorting in dit geval passend is vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft het hof mede gelet op het feit dat, als de zaak wel voortvarend was opgepakt en de procedure in eerste aanleg en hoger beroep was afgerond zonder schending van de redelijke termijn, er een einduitspraak van het hof had moeten liggen om en de nabij (circa 4 jaren na inverzekeringstelling) 23 september 2017.
Bij het bepalen van de strafkorting is het hof uitgegaan van een schending van de redelijke termijn van 4 jaren. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als een redelijke strafkorting voor een schending van 6 tot 12 maanden een korting van 10%. Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak een strafkorting van 40% op zijn plaats is. Het hof zal in het voordeel van de verdachte afronden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Gelet op vooroverwogene zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof overweegt hierbij nog dat de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 13.100,=, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering bestaat uit de navolgende posten:
eigen risico ad € 350,=;
reis- en telefoonkosten ad € 150,=;
kledingschade ad € 100,=;
immateriële schade ad € 12.500,=.
Voorts heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten gevorderd.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.600,= (bestaande uit € 600,= aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2013, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank aan proceskosten € 360,= toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft:
- -
primair bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak;
- -
subsidiair bepleit dat de gevorderde immateriële schade matiging behoeft.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar is, nu uit onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1B bewezenverklaarde handelen rechtstreeks deze schade heeft geleden.
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade het volgende.
Het hof stelt voorop dat in geval van poging tot doodslag vergoeding van immateriële schade mogelijk is als het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dat [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1B bewezenverklaarde handelen van de verdachte is evident en blijkt bovendien uit de beschikbare medische informatie. De immateriële schade geleden komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer [slachtoffer 2] , alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks door het onder 1B bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste
€ 5.000,=. De benadeelde partij kan voor het overige niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Zoals gevorderd, zal het hof het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 augustus 2013 tot aan de dag der voldoening.
Daarnaast is de verdachte voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk met zijn mededaders.
De verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Het hof ziet aanleiding om, zowel ten aanzien van de kosten in eerste aanleg als in hoger beroep, aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief in kantonzaken, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de € 10.000,-- en € 20.000,-- in de hoofdsom en rente.
Vanaf 1 januari 2019 geldt in dit tarief dat ieder punt wordt gewaardeerd op € 300,= en alle zaken waarin vanaf 1 februari 2021 (in casu) arrest wordt gewezen op € 311,=.
In deze zaak kunnen voor de procedure in eerste aanleg twee punten worden toegekend, te weten één punt voor het door de raadsvrouw opstellen en indienen van de onderbouwing op het voegingsformulier van de benadeelde partij en één punt voor het door de raadsvrouw bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de procedure in hoger beroep kan één punt voor het bijwonen van de zitting door de raadsvrouw worden toegekend.
Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van (2x € 300,= en 1x € 311,=) € 911,= in beginsel toewijsbaar. Doch nu de raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ook de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft bijgestaan op de terechtzitting in eerste en in hoger beroep, zal het hof slechts de helft van het bedrag voor die punten toekennen.
Het hof acht derhalve een bedrag van (€ 300,= + € 150,= + € 155,50) € 605,50 toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 5.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast als verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.271,94, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering bestaat uit de navolgende posten:
medische kosten ad € 360,=;
reis- en telefoonkosten ad € 150,=;
huishoudelijke hulp ad € 2.184,=;
kledingschade ad € 100,=;
vloer woning ad € 1.977,94,=;
immateriële schade ad € 7.500,=.
Voorts heeft de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten gevorderd.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 7.271,94 (bestaande uit € 4.771,94 aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2013, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank aan proceskosten € 360,= toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof conform de rechtbank zal beslissen op de vordering van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de verdediging:
- -
primair bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak;
- -
subsidiair gepersisteerd bij de betwisting van de vordering in eerste aanleg zijnde;
bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de gevorderde posten “huishoudelijke hulp” en “vloer” nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd;
bepleit om de gevorderde immateriële schade te matigen.
Het hof is van oordeel dat gevorderde materiële schade, met uitzondering van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp, voor toewijzing vatbaar is, nu uit onderzoek ter terechtzitting het hof voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1C bewezenverklaarde handelen rechtstreeks deze schade heeft geleden. Anders dan gesteld voor de verdediging is het hof van oordeel dat ook de schadepost “vloer woning” voldoende is onderbouwd. Gelet op de geweldpleging tegen goederen in de woning en het feit dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2013 verbalisant [verbalisant 9] zag dat in de gang en de gehele woonkamer glasscherven op de vloer zag liggen (pagina 1 van het politiedossier) acht het hof het zeer aannemelijk dat de vloer onherstelbaar is beschadigd.
Het hof stelt voorop dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan en dat vorderingen van benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding mogen opleveren. Het hof is met de verdediging van oordeel dat schadepost “huishoudelijke hulp” niet nader onderbouwd is. Zo blijkt uit de vordering niet dat het nodig was dat de benadeelde partij huishoudelijke hulp ontving. Het hof is van oordeel dat het nader uitzoeken van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan om die reden voor deze schadepost niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade het volgende.
Het hof stelt voorop dat in geval van poging tot doodslag vergoeding van immateriële schade mogelijk is als het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dat [slachtoffer 3] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1C bewezenverklaarde handelen van de verdachte is evident en blijkt bovendien uit de beschikbare medische informatie. De immateriële schade geleden komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer [slachtoffer 3] , alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij [slachtoffer 3] rechtstreeks door het onder 1C bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van ten minste € 2.100,=. De benadeelde partij kan voor het overige niet in de vordering worden ontvangen; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Zoals gevorderd, zal het hof het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 augustus 2013 tot aan de dag der voldoening.
Daarnaast is de verdachte voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk met zijn mededaders.
De verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Het hof ziet aanleiding om, zowel ten aanzien van de kosten in eerste aanleg als in hoger beroep, aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief in kantonzaken, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de € 10.000,-- en € 20.000,-- in de hoofdsom en rente.
Vanaf 1 januari 2019 geldt in dit tarief dat ieder punt wordt gewaardeerd op € 300,= en alle zaken waarin vanaf 1 februari 2021 (in casu) arrest wordt gewezen op € 311,=.
In de onderhavige zaak kunnen voor de procedure in eerste aanleg twee punten worden toegekend, te weten één punt voor het door de raadsvrouw opstellen en indienen van de onderbouwing op het voegingsformulier van de benadeelde partij en één punt voor het door de raadsvrouw bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de procedure in hoger beroep kan één punt voor het bijwonen van de zitting door de raadsvrouw worden toegekend.
Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van (2x € 300,= en 1x € 311,=) € 911,= in beginsel toewijsbaar. Doch nu de raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer 3] eveneens de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft bijgestaan op de terechtzitting in eerste en in hoger beroep, zal het hof slechts de helft van het bedrag voor die punten toekennen.
Het hof acht derhalve een bedrag van (€ 300,= + € 150,= + € 155,50) € 605,50 toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 4.687,94, vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Spreekt de verdachte vrij van de onder 1A primair, 1B primair en 1C primair impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord op respectievelijk [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A primair, 1B primair en 1C primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1A primair, 1B primair en 1C primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1B primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.600,00 (vijfduizend zeshonderd euro) bestaande uit € 600,00 (zeshonderd euro) materiële schade en
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 605,50 (zeshonderdenvijf euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1B primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.600,00 (vijfduizend zeshonderd euro) bestaande uit € 600,00 (zeshonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 augustus 2013.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1C primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.687,94 (vierduizend zeshonderdzevenentachtig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 2.587,94 (tweeduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 605,50 (zeshonderdenvijf euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 1C primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.687,94 (vierduizend zeshonderdzevenentachtig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 2.587,94 (tweeduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 augustus 2013.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 13 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑07‑2021
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 63-64.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 65-66.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 57-58.
Het proces-verbaal van bevindingen, p. 54-55.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 61-62.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 57-58.