HR, 16-02-2018, nr. 17/01664
ECLI:NL:HR:2018:201, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-02-2018
- Zaaknummer
17/01664
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:201, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑02‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:1406, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑05‑2017
- Vindplaatsen
NLF 2018/0514 met annotatie van Bas Jongmans
V-N 2018/13.22 met annotatie van Redactie
BNB 2018/72 met annotatie van M.M.W.D. Merkx
NTFR 2018/428 met annotatie van mr. M. Soltysik
Uitspraak 16‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letter l, Wet OB; art. 13, B, letter f, Zesde richtlijn; art. 135, lid 1, letter i, BTW-richtlijn 2006; art. 2, lid 1, letter a, Wet op de kansspelbelasting (tekst tot 30 juni 2008); het wettelijke onderscheid tussen speelautomaten en tafelspelen is niet in strijd met het neutraliteitsbeginsel; vervolg BNB 2016/165.
Partij(en)
16 februari 2018
nr. 17/01664
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2017, nr. 16/00405, betreffende door Fiscale eenheid [X1] B.V., [X2] B.V. c.s. te [Z] (hierna: belanghebbende) over de tijdvakken vanaf 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting alsmede ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake teruggaaf van omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 25 maart 2016, nr. 14/04113, ECLI:NL:HR:2016:476, BNB 2016/165, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch (nr. 12/00834), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2. Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende is een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). In de periode 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008 bood de tot belanghebbende behorende vennootschap [X2] B.V. (hierna: [X2]) in eigen casino’s, gokhallen en horecagelegenheden bezoekers de gelegenheid kansspelen te beoefenen door middel van mechanische en elektronische toestellen (hierna: de speelautomaten).
3.1.2.
Op grond van artikel 11, lid 1, letter l, van de Wet OB zijn de kansspelen in de zin van artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet op de kansspelbelasting (tekst tot en met 30 juni 2008; hierna: de Wet KSB) vrijgesteld van omzetbelasting. Omdat de door belanghebbende met behulp van de speelautomaten aangeboden spelen op grond van genoemde bepaling in de Wet KSB niet worden aangemerkt als een kansspel, is de hiervoor omschreven wettelijke vrijstelling van omzetbelasting niet van toepassing.
3.1.3.
In haar aangiften en teruggaafverzoeken is belanghebbende ervan uitgegaan dat de vrijstelling niet van toepassing is op de met de speelautomaten behaalde omzet. Tegen de op aangifte voldane bedragen en de teruggaafbeschikkingen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de heffing van omzetbelasting over haar omzet uit de speelautomaten tot 1 januari 2007 in strijd is met artikel 13, B, aanhef en letter f, van de Zesde richtlijn en vanaf die datum met artikel 135, aanhef en letter i, van BTW‑richtlijn 2006 vanwege schending van het aan die btw‑richtlijnen ten grondslag liggende neutraliteitsbeginsel. De Nederlandse wetgeving maakt volgens belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting een in het licht van dat beginsel ongeoorloofd onderscheid tussen met behulp van speelautomaten beoefende kansspelen en andere kansspelen, met name de kansspelen die aan een tafel onder leiding van een croupier worden beoefend (hierna: tafelspelen). Opbrengsten van tafelspelen – die zijn aan te merken als kansspelen in de zin van artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet KSB – zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, letter l, van de Wet OB. Naar de mening van belanghebbende zijn tafelspelen in wezen dezelfde spelen als de spelen die bij [X2] onder dezelfde naam op een speelautomaat kunnen worden beoefend.
3.1.4.
Alleen Holland Casino heeft een vergunning om in Nederland tafelspelen aan te bieden.
3.2.1.
Het Hof heeft zich op basis van het verwijzingsarrest van 25 maart 2016, nr. 14/04113, ECLI:NL:HR:2016:476, BNB 2016/165 (hierna: het verwijzingsarrest) - tot taak gesteld te beoordelen of de categorieën kansspelen (tafelspelen en speelautomaten) verwisselbaar zijn vanuit het gezichtspunt van de consument, waarbij bepalend is welke invloed op de aantrekkelijkheid van de spelbeoefening voor de consument uitgaat van het al dan niet door de speler op een toestel in werking stellen van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces dat leidt tot het spelresultaat.
3.2.2.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de categorieën kansspelen in de onderhavige tijdvakken verwisselbaar waren in de zojuist bedoelde zin. Het Hof heeft deze conclusie gebaseerd op door belanghebbende overgelegde foto’s, waarop te zien is hoe de diverse kansspelen bij belanghebbende en bij Holland Casino worden gespeeld, en hetgeen partijen verder over de gang van zaken bij belanghebbende en Holland Casino hebben verklaard. Aan die conclusie heeft het Hof ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat voor de gemiddelde consument (zijnde de consument die een gezellige avond wil beleven en die bereid is een bepaald bedrag te vergokken) van het aanwezig zijn van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces dat leidt tot het spelresultaat – zoals het geval is bij speelautomaten – een bepaalde aantrekkelijkheid uitgaat die maakt dat speelautomaten niet verwisselbaar zouden zijn met andere kansspelen.
3.3.
Het middel is gericht tegen de hiervoor in 3.2.2 weergegeven conclusie van het Hof en de overwegingen die het Hof daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het middel voert aan dat het Hof de verwijzingsopdracht niet juist heeft uitgevoerd. Het middel betoogt daartoe onder meer dat aan een conclusie van de rechter dat de nationale wetgever in strijd is gekomen met het in acht te nemen neutraliteitsbeginsel, mede gezien de vrijheid die de lidstaten is gelaten in (thans) artikel 135, lid 1, letter i, van BTW-richtlijn 2006, hoge eisen moeten worden gesteld in die zin dat het een dwingende en onvoorwaardelijke conclusie moet zijn waaraan niet valt te ontkomen. Het middel voert aan dat het Hof op grond van hetgeen daartoe is aangevoerd niet een zodanige conclusie heeft kunnen trekken. In dit verband wordt met name erover geklaagd dat de aan het Hof overgelegde foto’s niet kunnen bijdragen aan het oordeel dat speelautomaten en tafelspelen verwisselbaar zijn omdat uit die foto’s niet blijkt dat dezelfde personen zowel op speelautomaten als op tafelspelen actief zijn. Voorts wijst het middel op één van de in het geding gebrachte onderzoeksrapporten waarin is geconcludeerd dat 19 percent (met een marge van 15 tot 23 percent) van de bezoekers van Holland Casino zowel speelautomatenspelen als tafelspelen speelt, hetgeen volgens het middel niet anders kan betekenen dan dat speelautomaten en tafelspelen voor slechts één op de vijf bezoekers van Holland Casino verwisselbaar zijn.
3.4.1.
Zoals in het verwijzingsarrest tot uitdrukking is gebracht, diende, om tot strijd met het neutraliteitsbeginsel te kunnen concluderen, in positieve zin te worden vastgesteld dat het voor de gemiddelde consument geen verschil maakt of hij een kansspel beoefent aan een tafel onder leiding van een croupier dan wel met gebruikmaking van een speelautomaat. Het Hof heeft echter niet deze toets aangelegd, doch heeft een negatieve benadering gehanteerd en heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat van het aanwezig zijn van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces een bepaalde aantrekkelijkheid uitgaat die ertoe leidt dat de categorieën kansspelen niet verwisselbaar zijn. De hiervoor in 3.2.2 weergegeven oordelen van het Hof geven daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt in zoverre.
3.4.2.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het middel voor het overige behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.5.
Hetgeen in de procedure is aangevoerd, kan geen grond geven voor de vaststelling dat het voor de gemiddelde consument bij het maken van een keuze tussen de twee onderscheiden categorieën kansspelen geen verschil maakt of hij een kansspel beoefent aan een tafel onder leiding van een croupier dan wel met gebruikmaking van een speelautomaat. Daarom kan niet worden aangenomen dat het neutraliteitsbeginsel is geschonden en het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen de beide categorieën kansspelen daarom ongeoorloofd zou zijn. Dit betekent dat de uitspraak van de Rechtbank Breda moet worden bevestigd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
Beroepschrift 16‑05‑2017
Den Haag, [16 MEI 2017]
Kenmerk: 2017-0000096723
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 17/01664) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 februari 2017, nr. 16/00405, inzake Fiscale eenheid [X1] B.V., [X2] B.V. c.s. te [Z] betreffende de op aangifte voldane omzetbelasting over het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2008.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 7 april 2017 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het recht, met name van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel I, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) in samenhang met artikel 13, onder B, sub f, van de Zesde richtlijn en artikel 135, sub i, van de BTW-richtlijn juncto het in acht te nemen fiscale neutraliteitsbeginsel en artikel 8:77 van de Algemene wetbestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de heffing van omzetbelasting over kansspelautomatenspelen en de vrijstelling van omzetbelasting van andere kansspelen in de onderhavige tijdvakken een schending van het neutraliteitsbeginsel inhoudt, zulks in verband met het hiernavolgende ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
Inleiding
De uitspraak van het verwijzingshof is gedaan na het door uw Raad gewezen verwijzingsarrest, waarbij de beide ingediende cassatieberoepen gegrond zijn verklaard. Het Hof s‑Hertogenbosch had nagelaten een oordeel te geven op de vraag of het fiscale neutraliteitsbeginsel zich verzet tegen het algemene onderscheid dat de wetgever heeft gemaakt in twee categorieën, te weten kansspelen die worden beoefend met gebruikmaking van een speelautomaat en kansspelen die op andere wijze worden beoefend.
Het door de wetgever uitzonderen van speelautomaten van het begrip kansspelen is door middel van aansluiting bij artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet KSB gebaseerd op het afbakeningscriterium dat het betreft ‘toestellen, ingericht voor de beoefening een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan lelden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen’.
Verwijzingsopdracht
De kern van de verwijzingsopdracht, die is opgenomen in het verwijzingsarrest luidt als volgt:
‘Daartoe diende het Hof op basis van het criterium van het vergelijkbare gebruik te beoordelen of beide categorieën kansspelen in het algemeen soortgelijke eigenschappen hebben en aan dezelfde behoeften voldoen teneinde uit te maken of het door de wetgever tussen kansspelen gemaakte onderscheid in deze twee categorieën correspondeert met verschillen die de beslissing van de consument om te kiezen voor de ene of de andere categorie kansspelen aanzienlijk of aanmerkelijk beïnvloedt. Bij die beoordeling gaat het derhalve erom te beoordelen of de onderscheiden categorieën kansspelen als zodanig vanuit het gezichtspunt van de consument verwisselbaar zijn. De uitkomst van die beoordeling is niet afhankelijk van het type spel of van de wijze waarop binnen een van de hierboven bedoelde categorieën de spelbeoefening is ingericht, doch wordt bepaald door de invloed op de aantrekkelijkheid van de spelbeoefening voor de consument, die uitgaat van het al dan niet door de speler op een toestel in werking stellen van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces dat leidt tot het spelresultaat.’
Het woordgebruik ‘al dan niet’ in de laatste zin van r.o. 3.2.2 kan in dit kader vragen oproepen. Naar mijn mening heeft uw Raad met die formulering uitsluitend bedoeld om te onderzoeken of er (aanzienlijk) verschil bestaat wat betreft de invloed op de aantrekkelijkheid van de spelbeoefening voor de consument, doordat bij een speelautomaat — via een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces — de speler zelf het toestel in werking kan stellen dat leidt tot het spelresultaat, terwijl dat bij andere kansspelen niet het geval is.
Indien dat verschil er is, dan is geen sprake van verwisselbaarheid van de beide categorieën en dusdoende verzet het fiscale neutraliteitsbeginsel zich dan niet tegen de door de wetgever gemaakte keuze.
Het Hof neemt in r.o. 4.3 de verwijzingsopdracht op en als zodanig is de daarbij gebezigde formulering correct. In de wijze van beoordeling van deze vraag door het Hof blijkt uit het vervolg van de uitspraak echter dat het Hof hieraan een verkeerde uitwerking of invulling heeft gegeven. Zie daartoe de hiernavolgende beschouwingen.
Zo schrijft het Hof o.m. in r.o. 4.5:
‘Het Hof leidt uit het verwijzingsarrest of dat in dit verband beslissend is welke invloed uitgaat van het (al dan niet door de speler zelf) in werking stellen van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces.’
Het Hof lijkt hier naar mijn mening te zeggen dat het moet gaan om het in werking stellen van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces. Dit kan dan al dan niet door de speler gebeuren. Waar het Hof hier nu precies het oog op heeft, is mij niet duidelijk.
Beschouwingen uitspraak verwijzingshof
Het Hof stelt (r.o. 4.5) dat het verschil in behandeling voor de omzetbelasting tussen kansspelautomaten en overige kansspelen zijn oorsprong vindt in de mechanische, elektronische en elektrische verschillen tussen beide categorieën kansspelen.
Waar het Hof deze stelling aan ontleent, wordt niet vermeld. Dienaangaande heeft de Inspecteur o.m. in het verweerschrift (hoofdstuk 2) erop gewezen dat het in eerste instantie lastig was om onderscheid te maken tussen kansspelautomaten en behendigheidsautomaten. Omdat behendigheidsautomaten sowieso met omzetbelasting belast dienden te worden heeft de wetgever toen gekozen om ook de kansspelautomaten onder de omzetbelasting te laten vallen. Dit was uiteindelijk ook in lijn met hetgeen de Europese Commissie begin jaren 80 van mening was. Overigens zou vanuit de wetgever bezien het alternatief zijn geweest de onderworpenheid aan de (hogere) kansspelbelasting. De door belanghebbende in dezen nagestreefde situatie — kansspelbelasting, noch omzetbelasting — voor de kansspelautomaten is geen reëel scenario.
Het Hof komt (r.o. 4.6) aan de hand van de overgelegde foto's, waarop te zien is hoe de diverse kansspelen bij belanghebbende en bij Holland Casino worden gespeeld en hetgeen over de gang van zaken is verklaard, tot de conclusie dat tijdens de onderhavige tijdvakken al sprake was van verwisselbaarheid tussen beide categorieën kansspelen.
Het ontgaat mij op welke wijze de overgelegde foto's kunnen hebben bijgedragen aan de conclusie van het Hof. Daargelaten dat het de vraag is of de tot de processtukken behorende foto's wel dateren van de periode waarop de onderhavige heffing betrekking heeft.
Mijns inziens dient beoordeeld te worden of de consument voor zichzelf een verschil maakt tussen het spelen op een speelautomaat of het spelen van een ander kansspel, een en ander te beoordelen aan de hand van de objectieve kenmerken van het spel.
Voor zover de gemaakte foto's betrekking hebben op een ruimte van belanghebbende, zijn daarin slechts spelers die op speelautomaten actief zijn te zien. Over de verwisselbaarheid voor die spelers van het spelen op speelautomaten of bijvoorbeeld het spelen van tafelspelen kan dit geen licht laten schijnen, reeds omdat een dergelijke spelkeuze ontbreekt.
Voor zover de gemaakte foto's betrekking hebben op een ruimte van Holland Casino zijn daarin naast speelautomaten bijvoorbeeld wel tafelspelen aanwezig. Inzake de mate van verwisselbaarheid van de spelen is het dan noodzakelijk op de desbetreffende foto's te kunnen zien dat een groot aantal dezelfde personen zowel op de speelautomaten als de tafelspelen actief zijn. Dergelijke foto's dan wel die informatie ontbreken volledig. Daargelaten dat dit dan nog slechts de subjectieve keuze van die spelers betreft en niet zozeer de objectieve gelijksoortigheid van de verschillende kansspelen/producten raakt.
De omstandigheid dat uit de foto's een gezellige bedrijvigheid blijkt met het nodige aanbod aan type spellen is niet relevant voor de te beoordelen vraag na verwijzing. Immers uw Raad heeft in r.o. 3.2.2 nog eens uitdrukkelijk aangegeven, dat ‘de uitkomst van die beoordeling is niet afhankelijk van het type spel of van de wijze waarop binnen een van de hierboven bedoelde categorieën de spelbeoefening is ingericht’.
De door het Hof in r.o. 4.7 aangehaalde voorbeelden overtuigen evenmin, nu deze ook langs de vraag heengaan.
Zo wordt bij roulette door het Hof aan de orde gesteld een onderscheid tussen de bal in het spel brengen door een mechanische kracht of door een elektrische kracht. Beide gevallen zijn echter voorbeelden van het spelen op een speelautomaat en zeggen dan ook niets over de te maken vergelijking tussen speelautomaten en bijvoorbeeld tafelspelen.
Ten aanzien van de kaartspelen maakt het Hof ook een irrelevante vergelijking door onderzoek te doen naar een mogelijk verschil in aantrekkelijkheid tussen de mechanische variant en de elektronische variant. Ook in dit geval betreft het beide voorbeelden van dezelfde categorie, t.w. speelautomaten. Het aspect dat bij Holland Casino gebruikt wordt gemaakt van een schudmachine maakt niet dat daardoor geen sprake meer is van een tafelspel, nu immers de speler niet degene is die een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces in werking zet dat leidt tot het spelresultaat. De hele gang van zaken wordt bepaald door de croupier die de ‘lead’ heeft.
Het Hof lijkt meer te kijken naar de vanuit technische kwalificaties of kenmerken eventueel nog te maken verschillen tussen speelautomaten en bijvoorbeeld tafelspelen, maar daarmee wordt een verkeerd kader gehanteerd voor de juiste beantwoording van de voorliggende verwijzingsvraag.
De door het Hof in r.o. 4.8 geïntroduceerde ‘consument die een gezellige avond wil beleven en die bereid is om een bepaald bedrag te vergokken’ roept bij mij ook niet het beeld op, dat het Hof de te beantwoorden vraag in het juiste rechtskader plaatst.
De relevante vraagstelling onder bezoekers van belanghebbende en bijvoorbeeld Holland Casino is veeleer of en waarom bewust gekozen wordt voor het spelen op een speelautomaat of het spelen van een tafelspel dan wel dat het niet uitmaakt. Dienaangaande ligt er een duidelijk antwoord, althans een aanwijzing, in de processtukken. Zoals o.m. is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting voor het verwijzingshof, blad 4, komt uit het rapport Blauw naar voren dat 19% (met een marge van 15–23%) van de bezoekers van Holland Casino zowel automatenspelen als tafelspelen speelt.
Dat percentage illustreert naar mijn mening dat slechts voor een op de vijf consumenten deze beide categorieën inwisselbaar zijn en dus voor 80% van de consumenten dat verschil er wel toe doet.
Hieruit kan in mijn optiek slechts de conclusie worden verbonden, althans ligt deze zeer in de rede, dat het verschil tussen het spelen op speelautomaten en het spelen van tafelspelen voor de meeste consumenten reden is om te kiezen voor de ene of de andere categorie kansspelen. In deze mate kan ook zonder meer worden gesteld dat deze van aanzienlijke of aanmerkelijke aard is. In dit verband verwijs ik ook naar het door de Inspecteur gestelde in zijn pleitnota voor het verwijzinghof, hetgeen door het Hof overigens onbesproken wordt gelaten.
Deze conclusie is ook niet vreemd, omdat nu eenmaal veel mensen de overtuiging hebben dat met de wijze van in werking stellen in combinatie met het vervolg geven aan het spel op de automaat, het spelresultaat kan worden beïnvloed (in voor hun voordelige zin). Anders gezegd, daarmee wordt verondersteld zelf de regie te kunnen houden. Het is jij als speler tegen de automaat, waar bij de speler het initiatief ligt.
Bij bijvoorbeeld het spelen van een zogenoemd tafelspel ligt dat geheel anders. De regie wordt bepaald door de croupier — wanneer en hoe snel brengt hij het balletje in het spel en welke snelheid geeft hij mee aan de rouletteschijf of bij het spelen van blackjack zal de croupier/bankspeler o.m. besluiten kaarten uit dezelfde slof te nemen of niet en daarnaast kunnen de spelers bij de tafelvariant elkaar ook onderling beïnvloeden door de inzetten en de gevolgde speelwijze — en als speler ben je daaraan ‘overgeleverd’ dan wel moet je daarmee ‘dealen’. Het is in die situatie meer het spelen tegen de croupier annex bank, waar bij de croupier het initiatief ligt.
Daarnaast is het spelen op een automaat een relatief ‘veilige’ omgeving vanuit psychologisch oogpunt, doordat jouw speelwijze — doordacht of niet — niet door anderen wordt opgemerkt. Het blijft als het ware anoniemer. Bij deelname aan een tafelspel is het onmogelijk om onder te dompelen in de anonimiteit, doordat jouw speelwijze wordt gezien. Al met al een wezenlijk ander soort interactie en een aanzienlijk verschil in formats.
De door het Hof geconstateerde schending van het neutraliteitsbeginsel door de nationale wetgever in de onderhavige tijdvakken met het bepaalde in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel I, Wet OB doet zich naar mijn mening dan ook niet voor. Zo nodig zou het stellen van prejudiciële vragen in de rede liggen. Vgl. ook HvJ 5 mei 1994, C-38/93 (Glawe).
Wellicht ten overvloede wijs ik er in dit kader nog op dat moet worden bedacht dat we hier van doen hebben met een in de BTW-richtlijn (artikel 135, sub i) voorziene invulling door de lidstaten — ‘met inachtneming van de door elke lidstaat gestelde voorwaarden en beperkingen’— die uiteraard niet onbeperkt is, maar wel ruim. Gegeven de ruime beoordelingsmarge van de lidstaten is het naar vaste jurisprudentie van het HvJ toegestaan de btw-vrijstelling te beperken tot bepaalde vormen van kansspelen (zie arrest HvJ 10 november 20ll, C-259/l0 en C-260/10 (The Rank Group), punt 53). Hieruit volgt reeds dat in beginsel het fiscale neutraliteitsbeginsel niet wordt geschonden wanneer een lidstaat door middel van speelautomaten verrichte prestaties aan btw onderwerpt, maar bijvoorbeeld tafelspelen van die belasting vrijstelt (arrest The Rank Group, punt 54).
In dit kader kan ook worden verwezen naar de conclusie van Advocaat-Generaal Bot in de zaak C-58/09 (Leo-Libera), punten 33, 37 en 38:
- ‘33.
Wat de draagwijdte van het beginsel van fiscale neutraliteit betreft, verzet dit beginsel zich ertegen — zoals reeds is uiteengezet — dat verrichters van soortgelijke diensten, die dus met elkaar in concurrentie staan, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld. Wat geldspelen betreft, kan uit voornoemde arresten Fischer alsmede Linneweber en Akritidis worden afgeleid dat de verschillende categorieën geldspelen die in een lidstaat kunnen worden toegestaan, zoals loterijen, weddenschappen, casinospelen, gokautomaten, enzovoort, niet moeten worden beschouwd als spelen die met elkaar in concurrentie staan. (…)
- 37.
Men kan aannemen dat de betrokken regeling aan deze voorwaarde voldoet, aangezien de vrijgestelde spelen en de niet-vrijgestelde spelen per categorie worden omschreven.
- 38.
Wat vervolgens de noodzaak van een juiste, eenvoudige en eenvormige toepassing van de voorziene vrijstellingen betreft, lijkt mij ook aan deze noodzaak te worden tegemoetgekomen door de betrokken regeling. Wanneer de werkingssfeer van de vrijstelling wordt omschreven naar de categorie van spelen, wordt een criterium gebruikt dat mij a priori duidelijk en nauwkeurig voor de marktdeelnemers lijkt te zijn.’
De norm (uitzondering kansspelautomaten) is duidelijk en de omschrijving van deze groep naar de categorie van spelen is in de praktijk goed af te bakenen van de overige kansspelen. Geen enkel ander kansspel bezit immers de kenmerken ‘in werking stellen van een proces dat leidt tot het spelresultaat op een toestel’.
Meer in algemene zin kan er nog op worden gewezen dat het verwijzingshof zich steeds beperkt tot een vergelijking tussen belanghebbende en Holland Casino, waarmee echter niet alle kansspelen worden betrokken in de volgens uw Raad noodzakelijke vergelijking die immers ziet op speelautomaten versus de overige kansspelen.
Aan een conclusie dat de nationale wetgever in strijd is gekomen met het in acht te nemen neutraliteitsbeginsel, waardoor wettelijke bepalingen uit de Wet OB onverbindend worden, dienen mijns inziens hoge eisen te worden gesteld in die zin dat het een dwingende en onvoorwaardelijke conclusie moet zijn waaraan niet valt te ontkomen. De onderhavige situatie blijft daar naar mijn mening ver van verwijderd en ik acht de conclusie van het Hof dan ook mede vanuit juridisch oogpunt rechtens onjuist en zeker vanuit de vereiste onontkoombaarheid van die conclusie absoluut onvoldoende gemotiveerd in het licht van de vaststaande feiten en gebezigde bewijsmiddelen.
Daaraan doet de keuze die de wetgever per 1 juli 2008 — het wetsontwerp Belastingplan 2008, waarbij de kansspelautomaten met ingang van 1 juli 2008 niet langer zijn uitgezonderd van het begrip ‘kansspel’ als bedoeld in artikel 2 van de Wet KSB — heeft gemaakt niet af, nu deze valt binnen de beoordelingsvrijheid van de wetgever in samenhang met de voortschrijdende ontwikkelingen, vooral op technisch en/of internetgebied, alsmede de praktische uitvoering (elke speelautomaat heeft inmiddels een sticker waaraan te zien is of het een kansspelautomaat of een behendigheidsautomaat is), die maken dat op enig moment — waarin altijd een enigszins arbitrair element schuilt — wel de keuze wordt gemaakt om uiteindelijk ook de speelautomaten in de kansspelbelasting te betrekken en niet langer in de omzetbelasting. Daargelaten of die keuze per 1 juli 2008 vanuit het oogpunt van het fiscale neutraliteitsbeginsel noodzakelijk was.
Conclusie
Mitsdien doet de conclusie van het Hof dat in de onderhavige tijdvakken (1 maart 2005 tot en met 30 juni 2008) de heffing van omzetbelasting over kansspelautomaten en de vrijstelling van omzetbelasting van andere kansspelen een schending van het neutraliteitsbeginsel inhoudt, geen recht aan de feiten en voorliggende bewijsmiddelen en is deze conclusie onbegrijpelijk, terwijl dit oordeel voorts blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting over de wijze van beoordeling of sprake is van schending van het neutraliteitsbeginsel dan wel geeft het Hof een verkeerde uitwerking aan de door uw Raad gegeven verwijzingsopdracht.
Hiermee komt dan ook de grond onder de door het Hof (r.o. 4.9) uitgesproken passende rentevergoeding op de voet van het arrest Mariana Irimie te ontvallen.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,