Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.2.2
1.2.2 Dividend versus rente
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS586284:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Bij een beursgenoteerde nv is de economische zelfstandigheid doorgaans veel beter te verdedigen dan bij een bv met één directeur-grootaandeelhouder (hierna aangeduid als dga). In het eerste geval zijn de aandeelhouders weinig meer dan achtergestelde crediteuren die een winstafhankelijke beloning ontvangen, terwijl de dga in wezen beslist voor de bv (vergelijk Cnossen, S.; The role of the corporation Tax in OECD Member Countries, in Head, J. and Krever, R. (red.); Company Tax Systems, Fiscal publications, Melbourne, 1996, pagina 49-84).
Dit klassieke stelsel bestond, afgezien van de dividendvrijstelling, in ieder geval tot 1 januari 2001. Voor a.b.-houders wordt de dubbele heffing overigens aanzienlijk gemitigeerd. In hoofdstuk 2 ga ik nader in op de dubbele heffing van het klassieke stelsel.
Op grond van art. 10, lid 1, onderdeel a juncto art. 9 Wet Vpb 1969 zijn winstuitdelingen zoals dividend namelijk niet aftrekbaar van de winst. Waar ik in dit onderzoek verwijs naar een wetsartikel verwijs ik naar de Wet Vpb 1969, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.
Voor een nadere analyse verwijs ik naar hoofdstuk 2. Vergelijk ook Cnossen, S.; Om de toekomst van de vennootschapsbelasting in de Europese Unie, WFR 1996/871 en Cnossen, S.; Het verrekeningsstelsel in opmars, wat doet Nederland; Sociaal-economische aspecten van de vennootschapsbelasting, Kluwer, Deventer, 1979, blz. 52-55.
Dit is het geval indien de belastingdruk (inkomstenbelasting plus vennootschapsbelasting) op uitgedeelde winst hoger is dan de belastingdruk op ingehouden winst. Dit zal in de regel het geval zijn. Vergelijk echter box 3, waarin de belegger vanuit fiscaal perspectief indifferent is jegens de dividendpolitiek.
Rente mag namelijk in beginsel ten laste worden gebracht van de fiscale winst, terwijl dit niet geldt voor dividend. De netto kosten van vreemd vermogen zijn vanwege het belastingvoordeel in beginsel lager dan de netto kosten van eigen vermogen.
Sinds het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 kent Nederland het klassieke stelsel. In dit stelsel wordt een vennootschap (bv/nv) gezien als een zelfstandige entiteit, die losstaat van haar aandeelhouder(s) en die zelfstandig deelneemt aan het economische verkeer. Deze visie houdt in dat een vennootschap zelfstandig wordt belast met vennootschapsbelasting over de door haar behaalde winst. Hierbij is het antwoord op de vraag of een vennootschap ook daadwerkelijk als economisch zelfstandig kan worden beschouwd, niet relevant.1 Evenmin is het van belang of de winsten worden uitgedeeld dan wel gereserveerd.
Karakteristiek voor het klassieke stelsel is dat dubbele heffing plaatsvindt over de uitgekeerde winsten. Over deze winsten wordt namelijk eerst vennootschapsbelasting geheven op het niveau van de vennootschap en vervolgens worden de uitgekeerde winsten op het niveau van de aandeelhouder belast met inkomstenbelasting.2 De vergoeding die een geldnemer betaalt aan de verstrekker van eigen vermogen kwalificeert als een winstbestemmende uitkering en valt als zodanig niet onder de categorie bedrijfskosten en is dus niet aftrekbaar.3 Rentebetalingen zijn daarentegen in beginsel wel aftrekbaar. De zelfstandigheidsgedachte is in het klassieke stelsel dus niet zover doorgetrokken dat een vennootschap de vergoedingen die zij betaalt voor het ter beschikking stellen van eigen vermogen ook ten laste mag brengen van haar fiscale winst.
Voornoemd verschil in fiscale behandeling tussen eigen vermogen en vreemd vermogen brengt de volgende twee verstoringen van de kapitaalmarkt mee4:
winstinhouding5;
financiering met vreemd vermogen in plaats van financiering met eigen vermogen.6
Het eerste punt beïnvloedt de investeringsbeslissing, zodat de optimale allocatie van het schaarse, alternatief aanwendbare kapitaal in het gedrang komt. De fiscale stimulering met vreemd vermogen brengt het risico mee van ‘ongezonde’ financieringsverhoudingen. Voorts brengt de aftrekbaarheid van rente het risico mee van grondslagerosie, wat nadelige consequenties kan hebben voor de belastingopbrengst. Het eerste punt komt met name voort uit de relatie tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting, zie hiervoor hoofdstuk 2 en hoofdstuk 8. Het onderscheid in de fiscale behandeling van de vergoeding voor vreemd vermogen en de vergoeding voor eigen vermogen komt vooral tot uitdrukking in de vennootschapsbelasting. Dit laatste onderscheid staat in dit onderzoek centraal.