Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.4:1.4 Onderzoeksopzet en hoofdstukindeling
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.4
1.4 Onderzoeksopzet en hoofdstukindeling
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587464:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voorstel van wet, TK, 2005-2006, 30 572 en MvT, TK, 2005-2006, 30 572.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De problematiek die in dit onderzoek aan de orde komt, vindt zijn oorsprong in het verschil in fiscale behandeling tussen de vergoeding voor eigen vermogen en de vergoeding voor vreemd vermogen. Daarom ga ik in hoofdstuk 2 allereerst in op de achtergrond van dit verschil in behandeling. In datzelfde hoofdstuk besteed ik vervolgens beknopt aandacht aan de civielrechtelijke kwalificatie van vermogen, omdat deze van belang is voor de fiscaalrechtelijke kwalificatie. Daarna ga ik in op het macro-economische onderscheid tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, enkele jaarverslaggevingtechnische onderwerpen, en bespreek ik het fiscaalrechtelijke onderscheid tussen deze twee vermogenssoorten. Hierbij besteed ik ook aandacht aan de fiscale kwalificatieproblematiek. Ten slotte worden in hoofdstuk 2 de bestaande renteaftrekbeperkingen gepresenteerd en onderverdeeld in een aantal categorieën. Deze categorisering is noodzakelijk om de behandeling van de diverse aftrekbeperkingen overzichtelijker te maken.
In dit onderzoek onderscheid en bespreek ik de volgende drie categorieën aftrek-beperkingen:
jurisprudentieel geherkwalificeerde leningen en hybride leningen;
anti-winstdrainagewetgeving; en
thin-capitalisationwetgeving.
Bij de presentatie van de diverse renteaftrekbeperkingen besteed ik volledigheidshalve ook kort aandacht aan de algemene kostenaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting. Deze aftrekbeperkingen kunnen immers ook gevolgen hebben voor de renteaftrek.
In de hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 7 staan deze drie categorieën renteaftrekbeperkingen centraal. In hoofdstuk 3, 4 en 5 bespreek ik de eerste categorie. In hoofdstuk 3 wordt een drietal aftrekbeperkingen op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad behandeld, te weten de schijnlening, de deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening. Vervolgens behandel ik in hoofdstuk 4 de per 1 januari 2002 ingevoerde wettelijke bepalingen betreffende hybride leningen. In hoofdstuk 5 vindt de secundaire toetsing plaats van de behandelde renteaftrekbeperkingen in de hoofdstukken 3 en 4.
De aftrekbeperkingen die centraal staan in hoofdstuk 6, komen voor een belangrijk deel voort uit de Wet tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het versterken van de fiscale infrastructuur. Deze wet heeft geleid tot de invoering per 1 januari 1997 van een aantal artikelen dat de renteaftrek temporiseert en soms zelfs uitsluit. De secundaire toetsing van deze bepalingen vindt eveneens plaats in hoofdstuk 6.
In hoofdstuk 7 wordt de thin-capitalisationwetgeving behandeld. Deze wetgeving is een van de reacties van de wetgever op de budgettaire strop die het arrest-Bosal meebracht. Dit arrest en de renteaftrekbeperking die in dit arrest in geding was, komen in dit hoofdstuk eveneens aan de orde. Voorts vindt ook in hoofdstuk 7 de secundaire toetsing van de thin-capitalisationwetgeving plaats.
De opbouw van de hoofdstukken 3, 4, 6 en 7 is nagenoeg identiek. Het onderzoek van de desbetreffende aftrekbeperking begint met het nagaan van de motivering en de argumentatie van de wetgever of de Hoge Raad om te komen tot de beperking. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de systematiek van die beperking op grond van de wettelijke regeling, of met de uitleg van de systematiek van die beperking op grond van een arrest (of een serie van arresten). Hierbij komt aan de orde in welke gevallen de renteaftrek wordt geweigerd en op welke wijze zo’n weigering wordt vormgegeven. Daarna onderwerp ik de bepaling aan de primaire en secundaire toets. Voor de hoofdstukken 3 en 4 is de secundaire toets in hoofdstuk 5 opgenomen.
Onlangs heeft de staatssecretaris het wetsvoorstel ‘Werken aan winst’ gepubliceerd.1 In dit wetsvoorstel is door de staatssecretaris getracht een zekere stroomlijning en een zekere vereenvoudiging aan te brengen in de huidige lappendeken van renteaftrekbeperkende maatregelen. Gelet op de relevantie van dit wetsvoorstel besteed ik in de hoofdstukken 2, 4, 5, 6 en 7 aandacht aan de hierin voorgestelde wijzigingen en ga ik na in hoeverre de momenteel bestaande problemen in dit wetsvoorstel worden opgelost.
Na de toetsing van de diverse renteaftrekbeperkende maatregelen wordt in hoofdstuk 8 het huidige systeem in zijn totaal bezien en beoordeeld. Indien en voor zover noodzakelijk worden in dit hoofdstuk tevens verbeteringen en/of alternatieven voorgesteld en getoetst.