Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.5:1.5 Afbakening en beperkingen onderzoek
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/1.5
1.5 Afbakening en beperkingen onderzoek
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592200:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Het betreft art. 14a, lid 8 en 9 en art. 14b, lid 6 en 7.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In hoofdstuk 2 ga ik beknopt in op de kwalificatiemethodiek voor eigen vermogen en vreemd vermogen die in het jaarrekeningenrecht wordt gehanteerd. Omdat noch de wetgever noch de Hoge Raad vooralsnog in de fiscaliteit (op dit punt) aansluiting zoeken bij het jaarrekeningenrecht, ga ik in dit onderzoek alleen op hoofdlijnen in op de mogelijkheden die het jaarrekeningenrecht op dit punt voor de fiscaliteit eventueel zou kunnen hebben. Voorts valt een internationale rechtsvergelijking buiten het bestek van dit onderzoek.
De renteaftrekbeperkingen die voortkomen uit de algemene beperkingen van kostenaftrek, zoals de niet-zakelijk gefundeerde rente, worden niet behandeld als aparte renteaftrekbeperkingen. Wel worden deze beperkingen globaal behandeld in hoofdstuk 2. De reden voor deze keuze is dat deze bepalingen niet specifiek betrekking hebben op renteaftrek, maar op kostenaftrek in het algemeen. Ook de renteaftrekbeperkingen die voor een groot gedeelte samenhangen met de behandeling van de renteontvangsten in de inkomstenbelasting (HR 8 juli 1986, BNB 1986/295 en HR 19 juni 1996, BNB 1996/299-300 en art. 10b) worden behandeld in hoofdstuk 2. De reden hiervoor is ten eerste dat de voornoemde jurisprudentie al voor een belangrijk deel zijn belang heeft verloren. Ten tweede zullen deze aftrekbeperkingen in concernrelaties veelal geen opgeld doen, terwijl ik mij in dit onderzoek met name richt op financieringsverhoudingen in concernverband.
Zoals uit het onderwerp van deze studie volgt, staat de positie van de rentebetaler centraal in dit onderzoek. De positie van de renteontvanger komt alleen dan aan de orde, indien dit dienstbaar is aan de behandeling van de positie van de rentebetaler. Naast de temposeringsbepaling art. 15ad zijn in de wet op de Vennootschapsbelasting 1969 nog een tweetal andere temporiseringsregelingen opgenomen, welke specifiek gelden voor de juridische splitsing en fusie.1 Vanwege de grote overeenkomsten van deze bepalingen met art. 15ad, ga ik in hoofdstuk 6 slechts nader in op deze laatste bepaling. Art. 14a, lid 8 en 9 en art. 14b, lid 6 en 7 komen slechts beknopt aan de orde in hoofdstuk 2.
Voor zover van belang wordt in dit onderzoek de invloed getoetst van de onderscheidenlijke renteaftrekbeperkingen op de internationale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Omwille van de omvang van dit onderzoek beperk ik mij hierbij tot het OESO-Modelverdrag. Voorts vormen leenverhoudingen waarbij vaste inrichtingen zijn betrokken geen onderwerp van studie, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.
De kopy is afgesloten per 3 oktober 2006. Alleen in bijzondere gevallen heb ik met ontwikkelingen nadien rekening gehouden.