Hoge Raad 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2190
Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-10-2016, nr. 21-001298-15
ECLI:NL:GHARL:2016:8647, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-10-2016
- Zaaknummer
21-001298-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:8647, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑10‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:112, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHARL:2015:4465, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑06‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
EeR 2016, afl. 6, p. 280
Uitspraak 28‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, begaan tegen een zwakbegaafd kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, terwijl het feit de dood ten gevolge had, poging tot zware mishandeling en mishandelingen van hetzelfde slachtoffer. Verdachte heeft haar gedurende een aantal maanden in heftigheid toenemende mate mishandeld, waardoor zij uiteindelijk is komen te overlijden. Het hof verwerpt het scenario van verdachte dat de dood van het slachtoffer te wijten is geweest aan een val van de trap. Het hof stelt twee door de verdediging ingebrachte deskundigenrapportages terzijde. Het hof acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Anders dan de rechtbank spreekt het hof verdachte vrij van moord en pogingen tot doodslag. Gezien de ernst van de feiten komt het hof wel tot dezelfde strafoplegging als de rechtbank, namelijk een gevangenisstraf van 18 jaar en TBS met dwangverpleging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001298-15
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2015 met parketnummer 18-830452-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 april 2016, 29 september 2016 en 28 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair (moord) en 2 primair (poging tot doodslag, meermalen gepleegd) tenlastegelegde;
- oplegging van gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren met aftrek van voorarrest;
- oplegging van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. R.J. Mesland en mr. N. van Schaik, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor moord en het meermalen plegen van poging tot doodslag. Ze heeft verdachte een straf van achttien jaren gevangenisstraf opgelegd, gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Het hof komt tot andere beslissingen ten aanzien van het bewijs en de kwalificaties. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair.hij op of omstreeks 20 juli 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of (meermalen) (hardhandig) bij haar keel gepakt en/of (meermalen) haar keel dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond gegooid en/of met haar hoofd op de grond geslagen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair.hij op of omstreeks 20 juli 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel ((te weten een of meer hoofdwond(en) en/of een breuk van het neusbeen en/of een kneuzing van de schedel en/of een of meer gebroken rib(ben)), althans enig lichamelijk letsel, heeft toegebracht,
immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (al dan niet na kalm beraad en rustig overleg)
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- ( meermalen) (hardhandig) bij haar keel gepakt en/of (meermalen) haar keel dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond gegooid en/of met haar hoofd op de grond geslagen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2 primair.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 19 juli 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (al dan niet na kalm beraad en rustig overleg),
die [slachtoffer]
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam heeft geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- ( meermalen) (hardhandig) bij haar keel heeft gepakt en/of (meermalen) haar keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd heeft gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond heeft gegooid en/of met haar hoofd op de grond heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 19 juli 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer hoofdwond(en) en/of een breuk van het neusbeen en/of een kneuzing van de schedel en/of een (steek)wond in haar been en/of een of meer gebroken rib(ben)), heeft toegebracht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (al dan niet na kalm beraad en rustig overleg)
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- ( meermalen) (hardhandig) bij haar keel gepakt en/of (meermalen) haar keel dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond gegooid en/of met haar hoofd op de grond geslagen en/of
- ( meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar been gestoken en/of (vervolgens) dat mes, althans dat voorwerp, (rond)gedraaid en/of
- ( meermalen) een kopstoot gegeven;
2 meer subsidiair.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 19 juli 2013 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer]
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam heeft geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- ( meermalen) (hardhandig) bij haar keel heeft gepakt en/of (meermalen) haar keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd heeft gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond heeft gegooid en/of met haar hoofd op de grond heeft geslagen en/of
- ( meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar been heeft gestoken en/of (vervolgens) dat mes, althans dat voorwerp, heeft (rond)gedraaid en/of
- ( meermalen) een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 meest subsidiair.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 19 juli 2013 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( meermalen) met een (honkbal)knuppel en/of een stoelpoot, althans met een of meer (hard(e)) voorwerp(en) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of
- ( meermalen) op/tegen haar hoofd en/of in/op/tegen haar gezicht en/of op/tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- ( meermalen) (hardhandig) bij haar keel heeft gepakt en/of (meermalen) haar keel dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of
- ( meermalen) bij haar hoofd gepakt en/of (vervolgens) (met kracht) (op haar hoofd) op de grond gegooid en/of met haar hoofd op de grond geslagen en/of
- ( meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar been gestoken en/of (vervolgens) dat mes, althans dat voorwerp, (rond)gedraaid en/of
- ( meermalen) een kopstoot gegeven en/of
- ( meermalen) (hard) aan diens haren getrokken,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte]
Door de verdediging is aangevoerd dat van de verklaring van [medeverdachte] slechts gebruik kan worden gemaakt indien de relevante onderdelen van haar verklaringen onmiskenbaar steun vinden in andere bewijsmiddelen. Niet slechts voor de tenlastelegging als geheel maar voor ieder bestanddeel afzonderlijk - in wezen een omkering van het toetsingskader van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is van oordeel dat voor een omkering van het wettelijke toetsingskader in artikel 342 lid 2 niet anders is aangevoerd dan dat de verklaringen van [medeverdachte] niet betrouwbaar zouden zijn. Voor een dergelijke omkering is naar het oordeel van het hof geen steun te vinden in het recht en reeds om die reden moet het verweer verworpen worden.
Uit het door de verdediging in hoger beroep en in eerste aanleg aangevoerde met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] leidt het hof af dat het hof aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] bijzondere aandacht dient te schenken. De verdediging heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van rechtspsycholoog [deskundige 1] en in haar pleitnota naar dat rapport verwezen.
Het hof stelt voorop dat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van bewijs, waaronder de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen, als uitgangspunt heeft te gelden dat het hof acht dient te slaan op alle informatie uit het dossier en al het verhandelde ter terechtzitting.
Het door de verdediging ingebrachte rapport van [deskundige 1]
refereert in zijn rapport aan de toepasselijkheid van de (inmiddels per 1 mei 2016 vervallen) Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Nu er geen sprake was van verdenking van een zedendelict noch dat [medeverdachte] als slachtoffer daarvan kan worden beschouwd is die aanwijzing met de daaraan verbonden eisen die aan de opleiding en kwaliteit van de verhoorders zouden moeten worden gesteld naar het oordeel van het hof strikt genomen niet van toepassing. Wel heeft het hof acht geslagen op de per 1 januari 2013 geldende Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten.
Uit het dossier leidt het hof de navolgende gang van zaken over het verloop van [medeverdachte] ' verhoren af.
Tijdens het eerste verhoor van [medeverdachte] als getuige op 21 juli 2013 was nog niet bekend dat zij verstandelijk beperkt was en bestond er derhalve geen verplichting het verhoor te registreren. Het verhoor is wel auditief geregistreerd en in zoverre is controle van de betrouwbaarheid voor het hof mogelijk.
Tijdens het tweede verhoor, op 23 juli 2013, is [medeverdachte] nog als getuige gehoord. Volgens de toen verhorend verbalisant [verbalisant] is haar meegedeeld dat [medeverdachte] een laag IQ had. Op 23 juli 2013 is het verhoor volgens de teamleider [teamleider] audiovisueel geregistreerd omdat zich in de betreffende verhoorkamer een cameraopstelling bevond. Daarom vond de cameraregistratie plaats. Niet omdat dit volgens de aanwijzing verplicht was. Omdat er een schrijftolk zou worden ingeschakeld is in eerste instantie een summiere samenvatting van verhoor gemaakt door voornoemde [verbalisant] . Later, toen bleek dat er geen schrijftolk beschikbaar was, is een uitgebreidere samenvatting van dat verhoor gemaakt. Die laatste samenvatting is gemaakt aan de hand van de opnames van het verhoor. Hoewel die processen-verbaal beperkt zijn in de weergave van de door [medeverdachte] afgelegde verklaring, is controle van de wijze waarop dat verhoor is verlopen dus goed mogelijk. Dat staat namelijk geregistreerd op de beschikbaar gestelde audiovisuele banden.
Van de daaropvolgende verhoren van [medeverdachte] zijn slechts audioregistraties gemaakt. De beperktere wijze van deze registraties heeft zoals hieronder zal blijken, ook in het licht van het voorgaande, naar het oordeel van het hof niet zodanige gevolgen dat beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen van [medeverdachte] niet mogelijk zou zijn.
In die latere verhoren blijft [medeverdachte] in essentie bij haar eerder afgelegde verklaringen. Met [deskundige 1] constateert het hof dat zij soms uitvergroot wat er tussen [slachtoffer] en verdachte heeft plaatsgevonden. Maar dit gegeven noch het verloop van de latere verhoren is van zodanig belang dat zij de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar maken. Het hof heeft bij dit oordeel ook andere aspecten zoals hieronder beschreven betrokken.
[deskundige 1] bespreekt naast de betrouwbaarheid van [medeverdachte] ' verklaringen de validiteit van de verklaring van [medeverdachte] .
Het hof is van oordeel dat die validiteit van de verklaring, het overeenstemmen van de afgelegde verklaring met ander bewijsmateriaal bij uitstek de taak van de rechter is en aan hem voorbehouden is. Daarbij gaat het immers om de selectie en weging van het bewijs. Dat kan gaan om gehele verklaringen maar ook om delen daarvan hetgeen in de geselecteerde bewijsmiddelen zijn uiteindelijke vorm krijgt in het kader van het oordeel omtrent een bewezenverklaring.
Ten overvloede merkt het hof daarover op dat [deskundige 1] bij zijn beoordeling van de validiteit is uitgegaan van een onvolledig dossier. Gezien het overzicht van de hem ter beschikking gestelde stukken heeft hij het proces-verbaal van de zitting van het hof van 7 april 2016 niet in zijn onderzoek kunnen betrekken. Tijdens die zitting heeft verdachte een grotendeels bekennende verklaring afgelegd die in belangrijke mate overeenstemt met datgene wat [medeverdachte] en getuige [getuige1] hebben verklaard met betrekking tot het door verdachte toegepaste geweld op [slachtoffer] op 15 juli 2013. Daarnaast heeft de patholoog-anatoom [deskundige 2] een verduidelijkende verklaring afgelegd over de doodsoorzaak. Die verklaring sluit aan bij hetgeen [medeverdachte] heeft verklaard. De verklaring van de deskundige is daarnaast in strijd met het scenario van verdachte, namelijk dat [slachtoffer] 's dood is te wijten aan het louter van de trap vallen. Die informatie is wezenlijk voor de toetsing van de validiteit (zoals door [deskundige 1] zelf gedefinieerd) van [medeverdachte] ' verklaringen. Het onderzoek van [deskundige 1] is dan ook in zoverre niet volledig geweest.
De conclusie die [deskundige 1] vervolgens in het laatste onderdeel van het rapport trekt is voor meerdere uitleg vatbaar. Daarin staat dat het niet waarschijnlijk is dat [medeverdachte] gezien haar verstandelijke beperking dusdanig lang een consistente leugen kan vertellen. Verder wordt aangegeven dat er vele aanwijzingen zijn die de validiteit van haar verklaring teniet doen. Het tweede scenario lijkt daarmee meer ondersteuning te vinden in het dossier. De aanvang van de paragraaf waarin de conclusie is opgenomen begint met: Er zijn twee verhalen die [medeverdachte] vertelt: a) [slachtoffer] is van de trap gevallen en b) [verdachte] heeft [slachtoffer] mishandeld en uiteindelijk gedood. In het begin van het rapport worden die scenario’s evenwel in de omgekeerde volgorde weergegeven.
Gelet op voorgaande bemerkingen van het hof op het rapport van [deskundige 1] acht het hof diens conclusies in de gegeven omstandigheden niet navolgbaar. Het zal die niet overnemen en zal deze als zodanig niet betrekken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van [medeverdachte] ' verklaringen.
Het hof overweegt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] als volgt.
Het tweede verhoor van [medeverdachte] , op 23 juli 2013
In het tweede verhoor legt [medeverdachte] een geheel andere verklaring af dan in haar eerste.
Waar [medeverdachte] tijdens haar eerste verhoor om 1.19 uur op 21 juli 2013 nog aan de politie heeft verteld dat [slachtoffer] van de trap is gevallen, verklaart zij op 23 juli 2013 dat [slachtoffer] enkele weken daarvoor thuis was gekomen met het verhaal dat zij verkracht was, dat die gebeurtenis opgenomen was en op internet was geplaatst en dat verdachte wilde dat [slachtoffer] dit voor verdachte opzocht op de computer. Verdachte ging [slachtoffer] slaan toen zij dat beeldmateriaal steeds niet kon vinden. Op de avond van 20 juli 2013 heeft verdachte [medeverdachte] en haar zonen naar boven gestuurd waarna verdachte in de woonkamer met [slachtoffer] weer op de computer is gaan zoeken. [medeverdachte] hoorde toen zij boven was [slachtoffer] krijsen en gillen en zij hoorde tikken, donkere tikken. Verdachte had [slachtoffer] eerder met de knuppel geslagen en zij vermoedde dat verdachte dat die avond ook deed. Op een gegeven moment heeft verdachte [medeverdachte] , naar beneden gehaald omdat zij moest helpen. Zij zag [slachtoffer] toen gewond in de kamer liggen. Volgens verdachte konden ze [slachtoffer] beter helpen onder aan de trap en zij hebben haar toen versleept naar de trap. Uiteindelijk is toen 112 gebeld en is verdachte weggegaan. Van verdachte moest [medeverdachte] zeggen dat [slachtoffer] van de trap was gevallen. De knuppel was volgens [medeverdachte] die maandag ervoor ook gebruikt waar [getuige1] bij was. [getuige1] zou er ook op een donderdag bij zijn geweest. Verder heeft [medeverdachte] aangegeven dat verdachte [slachtoffer] ook tweemaal met een schilmesje had gestoken in haar been.
Het hof overweegt met betrekking tot de betrouwbaarheid van hetgeen [medeverdachte] tijdens haar tweede verhoor heeft verklaard het volgende.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze verklaring stelt het hof vast dat [medeverdachte] na thuiskomst van de politie op zondag 21 juli 2013 ('de avond na het gebeuren') voorafgaand aan het tweede verhoor op 23 juli 2013 reeds aan haar moeder spontaan heeft verteld dat zij op aangeven van verdachte [slachtoffer] naar de trap moest slepen zodat het leek dat [slachtoffer] van de trap was gevallen en dat verdachte [slachtoffer] behoorlijk afranselde. Niet blijkt dat er bij het afleggen van die verklaring sturing door de moeder van [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, noch dat aan [medeverdachte] informatie zou zijn verstrekt.
[medeverdachte] wordt tijdens het tweede verhoor weliswaar als getuige gehoord maar haar wordt ook de cautie gegeven en haar wordt verteld dat zij als verschoningsgerechtigde niet belastend hoeft te verklaren ten opzichte van verdachte.
De politie geeft voor deze handelwijze naar het oordeel van het hof een duidelijke en begrijpelijke verklaring. Het onderzoek bevindt zich dan immers nog steeds in een aanvangsfase, het sporenonderzoek (de grote hoeveelheid bloedsporen in de kamer en het sleepspoor in bloed van de kamer naar de hal), het dan nog ontbreken van de doodsoorzaak, de tegenstrijdige verklaringen van [medeverdachte] en haar [getuige2] over de verblijfplaats van [slachtoffer] in de woning die avond en de geluiden die zijn gehoord door de buurman, maken dat de politie zich nog geen duidelijk beeld heeft kunnen vormen van hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld en de betrokkenheid van [medeverdachte] daarin.
De wijze waarop [medeverdachte] reageert op de verschillende posities die zij heeft in het onderzoek, wordt daadwerkelijk weergegeven en uit de door het hof beluisterde/bekeken banden van dit verhoor valt naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat zij dat niet begrijpt. [medeverdachte] geeft duidelijk aan dat zij de waarheid gaat verklaren en openheid van zaken gaat geven.
Het gegeven dat, zoals [deskundige 1] stelt, in zijn visie verbalisanten zich bij de later door [medeverdachte] afgelegde verklaringen niet lijken te realiseren dat herhaald herinneren na zo’n lange periode gelegen tussen de gewelddadige gebeurtenissen en het verhoor de accuratesse van de verklaring kan beïnvloeden, brengt het hof tot de vaststelling dat het in die zin niet zozeer relevant is of verbalisanten zich hier van bewust zijn. Verbalisanten moeten immers onderzoek doen en hebben de plicht om datgene wat gedurende het onderzoek verder naar voren komt aan [medeverdachte] voor te leggen zodat zij daar op kan reageren. Het hof constateert dat verbalisanten aan die taak uitvoering hebben gegeven.
Het hof stelt vast dat tijdens de politieverhoren aandacht heeft bestaan voor de persoon van [medeverdachte] en dat het onderzoek door de latere keuze van de specifiek opgeleide verhoorders en de daarbij passende wijze van verhoren daarop is aangepast. In dat verband valt goed te plaatsen dat deskundige [deskundige 1] ook signaleert dat de verbalisanten over het algemeen tijdens die latere verhoren een open houding hebben en ze kritisch zijn als [medeverdachte] tegenstrijdigheden presenteert.
Het hof houdt bij zijn beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] naast tal van andere aspecten, ook het gesignaleerde aspect in het oog dat eigen herinneringen kunnen worden vervangen door nieuwe of andere informatie waar een te verhoren persoon in de tussenliggende tijd over is gaan beschikken.
Het hof heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid ook gekeken naar steunbewijs. Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] met betrekking tot de gebeurtenissen op 15 juli 2013 constateert het hof dat zij hiervan reeds melding maakt in het verhoor op 23 juli 2013, het verhoor waarin zij naar eigen zeggen opening van zaken zal geven. Die verklaring van haar vindt steun in de verklaring van getuige [getuige1] die bij die gebeurtenissen aanwezig was. Uiteindelijk heeft verdachte bij het hof op de zitting van 7 april 2016 ook een bekennende verklaring afgelegd.
Ook de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen met betrekking tot gebeurtenissen voorafgaand aan 15 juli 2013 vinden steun in ander bewijs, zoals het sectieverslag van de patholoog-anatoom, waarnemingen van de dagbesteding van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van de buren.
De verklaringen van [medeverdachte] met betrekking tot de gebeurtenissen op 20 juli 2013 vinden eveneens steun in ander bewijs. Het aangetroffen sleepspoor van de woonkamer naar de hal, de bloedsporen in de woonkamer waaronder die bij de computer, de aangetroffen delen van een knuppel en de daarop aangetroffen sporen. Daarnaast zijn er het sectierapport van [deskundige 2] en haar aanvullende verklaring op de zitting van het hof afgelegd op 7 april 2016 waaruit volgt dat de bij [slachtoffer] aangetroffen fatale verwondingen en het letsel niet passen bij een val van de trap. Verder zijn er de verklaring van [medeverdachte] ’ [getuige2] met betrekking tot de plaats waar [slachtoffer] zich die avond in de woning bevond, de verklaring van [getuige3] betreffende het geschreeuw dat hij die avond hoorde, de bevindingen van de ambulancebroeders met betrekking tot de wijze waarop [slachtoffer] is aangetroffen en de verklaring van verdachte dat hij die avond in de woning was en met [slachtoffer] op de computer aan het werk is geweest.
Conclusie
Het niet volledig opvolgen van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten en het beperktere IQ van [medeverdachte] , de omslag in de verklaringen en het verloop van de verhoren vormen voor het hof aanleiding de verklaringen van [medeverdachte] met behoedzaamheid te hanteren. Het hof heeft de verhoren kunnen toetsen aan de hand van het bekijken en/of beluisteren van de opnamen ten tijde van het verhoor en de inhoud van het volledige dossier.
Er bestaat, alles afwegende, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de vanaf 23 juli 2013 tegenover de politie afgelegde verklaringen te twijfelen. Naar het oordeel van het hof verklaart [medeverdachte] in haar tweede verhoor op 23 juli 2013 en in de volgende verhoren consistent en accuraat over de gebeurtenissen op 20 juli 2013 en daarvoor en ook over haar aandeel daarin. De wijze waarop zij geholpen wordt in het helpen herinneren is naar het oordeel van het hof niet op een zodanige wijze geschied dat daarmee informatie aan haar is verstrekt of sturing is gegeven waardoor zij iets anders zou hebben verklaard dan vanuit haar eigen herinnering. Zij heeft voorafgaand aan het tweede verhoor bovendien al tegen haar moeder spontaan in grote lijnen op soortgelijke wijze verklaard. Het hof gaat derhalve uit van betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] over het door verdachte jegens [slachtoffer] toegepaste geweld op 20 juli 2013 en op 15 juli 2013 en daaraan voorafgaand.
Het hof overweegt met betrekking tot de verklaring van verdachte
Het hof volgt verdachte niet in zijn verklaring dat [slachtoffer] op 20 juli 2013 als gevolg van een val van de trap is komen te overlijden. Weliswaar heeft [medeverdachte] aanvankelijk ook een dergelijke verklaring afgelegd, maar die verklaring waarin zij aangeeft dat [slachtoffer] de bewuste avond van de trap zou zijn gevallen is door haar later herroepen. Die nadere verklaring wordt door ander bewijs, zoals de sectiebevindingen van [deskundige 2] , haar verklaring ter zitting van het hof op 7 april 2016 en de bevindingen van [deskundige 4] ondersteund. Voor het afleggen van die aanvankelijke verklaring geeft [medeverdachte] een aannemelijke verklaring namelijk dat zij dit deed op aandrang van verdachte waarvan het hof vaststelt dat laatstgenoemde thans nog volhardt in diezelfde verklaring. Het hof acht de latere, andersluidende verklaringen van [medeverdachte] zoals hiervoor overwogen betrouwbaar en bruikbaar voor bewijs. Op grond van al het voorgaande acht het hof die verklaring van verdachte [verdachte] niet geloofwaardig en stelt die terzijde.
Vrijspraak feit 1 primair
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat verdachte op 20 juli 2013 [slachtoffer] met een knuppel en/of stoelpoot op diverse delen van haar lichaam heeft geslagen. Daarnaast heeft hij haar zonder gebruikmaking van een voorwerp geslagen, gestompt en/of geschopt. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte die bewuste dag toen zij met haar twee zoons naar boven ging, tegen [slachtoffer] heeft geroepen: "Je mag wel vast afscheid nemen van je moeder en je broertjes". Later, toen al langdurig mishandelingen van het slachtoffer hadden plaatsgevonden, kwam verdachte volgens [medeverdachte] boven en heeft hij in haar bijzijn gezegd: "Ik ben er zat van. Ik maak er een eind aan."
De advocaat-generaal en de rechtbank achten door het gebruik van deze woorden van verdachte wettig en ook overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] heeft gedood.
Het hof heeft die overtuiging niet.
Het motief van verdachte [slachtoffer] al dan niet met voorwerpen te slaan op 15 juli 2013 was om [slachtoffer] informatie te laten achterhalen van internet. Dat volgt uit de verklaringen van verdachte zelf, van medeverdachte [medeverdachte] en getuige [getuige1] . Gelet op de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte voordat [medeverdachte] op 20 juli 2013 naar boven ging heeft gezegd dat hij weer met [slachtoffer] aan de gang ging, gaat het hof er vanuit dat verdachte ook die dag om diezelfde reden [slachtoffer] weer is gaan slaan en dat hij toen om die reden weer geweld heeft gebruikt en zelfs zwaarder geweld dan in de periode ervoor. Dat geweld heeft tot ernstige verwondingen en uiteindelijk de dood van [slachtoffer] geleid.
De hierboven genoemde uitspraken van verdachte interpreteert het hof zo dat verdachte die heeft gebruikt om zijn bedoeling kracht bij te zetten dat [slachtoffer] informatie van internet zou halen. Gezien de voorgeschiedenis van de fatale geweldshandelingen en de omstandigheden waaronder die plaatsvonden, geeft het hof aan de door verdachte gebruikte bewoordingen niet de betekenis dat verdachte toen het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden.
Omdat het hof niet bewezen acht dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] te doden zal het hof hem vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde moord en doodslag.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van Bergen op 20 juli 2013 opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar met een slagvoorwerp op diverse delen van haar lichaam te slaan, en dat hij haar ook, zonder gebruikmaking van een voorwerp, meermalen heeft geslagen/gestompt en/of geschopt, welke handelingen uiteindelijk in de dood van het slachtoffer hebben geresulteerd.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorts mag er geen sprake zijn van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan zoals een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of het verstrijken van een korte tijd tussen de handelingen en het genomen besluit.
Verdachte heeft in hoger beroep bekend dat hij [slachtoffer] op 15 juli 2013 met een stok en met de hand 'aardig hard' heeft geslagen. Hij heeft gezien dat zij daarna bloedde en blauwe plekken had. Er kwam bloed uit haar neus en zij had blauwe plekken in het gezicht en op haar benen. Hij heeft verder gezien dat [medeverdachte] haar daarna tot 20 juli heeft behandeld aan haar wonden in het gezicht door daar zalf op te smeren.
Het hof leidt hier uit af dat verdachte wist dat hij door zijn handelen [slachtoffer] fors had verwond. Uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat verdachte op 20 juli 2013 opnieuw de knuppel heeft gepakt, dat hij [slachtoffer] heeft laten aankondigen afscheid te nemen en [medeverdachte] en de andere kinderen naar boven heeft gestuurd.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich in de periode gelegen tussen 15 juli 2013 en 20 juli 2013 heeft kunnen beraden op zijn besluit om opnieuw soortgelijke handelingen op [slachtoffer] uit te voeren wederom met als doel om informatie van haar te krijgen van internet. Naar het oordeel van het hof heeft hij gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Verder blijkt nergens uit dat hij bij aanvang van zijn handelingen uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en zijn er ook overigens geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. In tegendeel, de hiervoor al genoemde bewoordingen van verdachte zijn bewijs voor verdachtes voornemen om [slachtoffer] zwaar te mishandelen. Onder deze omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat hij handelde met voorbedachte raad.
Causaliteit
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, met de dood als gevolg, omdat het causale verband tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer een dag later niet kan worden bewezen.
De vraag die door het hof moet worden beantwoord, is of het overlijden van het slachtoffer op 21 juli 2013 redelijkerwijs kan worden toegerekend als het gevolg van het gewelddadige handelen van verdachte op 20 juli 2013.
Het hof slaat bij de beoordeling of sprake is van een strafrechtelijk relevant causaal verband acht op de volgende rapportages en verklaringen van deskundigen.
[deskundige 2] , arts en patholoog bij het NFI, heeft in haar rapport van 17 januari 2014 verslag gedaan van de door haar verrichte sectie. Die sectie vond plaats op 23 juli 2013. Zakelijk weergegeven houdt dit rapport onder meer het volgende in.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , 20 jaren oud, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door functiestoornissen van organen, waaronder hersenfunctie-stoornissen door herseninklemming, ontregeling van de stofwisseling door spierafbraak. De orgaanfunctiestoornissen waren ontstaan als verwikkeling van:
- meervoudig ingewerkt (heftig) uitwendig mechanisch stomp geweld op het lichaam.
- belemmering van de luchtwegen (verstikking) door doorgemaakt geweld op de mond-neusregio, al of niet in combinatie met die op de hals. Mechanische belemmering van de ademhaling door druk op de borstkas is ook een mogelijkheid, gezien de letsels aan de borstkas.
Uiteraard kunnen deze elk afzonderlijk dan wel in combinatie hebben plaatsgevonden.
Een toxicologische bijdrage aan of verklaring voor het overlijden van [slachtoffer] kan op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek niet worden geconcludeerd.
Er waren macroscopisch en lichtmicroscopisch geen ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Forensisch arts bij het KNMG, [deskundige 3] heeft een vergelijkend onderzoek betreffende voorwerpen en letsels verricht. Zijn rapport van 28 december 2013 houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.
Ad vraag 1: Zouden bepaalde letsels veroorzaakt kunnen zijn met de ingezonden voorwerpen (stukken hout, vermoedelijk een honkbalknuppel en een kapotte stoel)?
De waargenomen letsels kunnen zonder meer veroorzaakt zijn door één of meerdere van de ingezonden voorwerpen, aangezien de voorwerpen morfologische kenmerken bezitten waarmee door uitoefening van geweld op een lichaam kneuzingen (bloeduitstortingen, botbreuken), huidscheurwonden en ontvellingen kunnen worden opgeleverd.
Aan de voorwerpen zijn geen kenmerken waargenomen waarmee de scherprandige huidperforatie aan het linker bovenbeen kan worden verklaard; meest waarschijnlijk betreft het een steekwond opgeleverd met een scherprandig en scherppuntig voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes.
Ad vraag 2: Is er een verschil in waarschijnlijkheid tussen onderstaande hypothesen?
Hypothese 1: De recente letsels van het slachtoffer zijn veroorzaakt door uitwendige inwerking van geweld, zoals bijvoorbeeld door schoppen of slaan, al dan niet met een voorwerp zoals bijvoorbeeld een honkbalknuppel of stoelpoot.
Hypothese 2: De recente letsels van het slachtoffer zijn veroorzaakt door uitwendige inwerking van geweld, zoals bijvoorbeeld door vallen of (zich) stoten in het kader van een val van een trap.
De bevonden letsels zijn zeer veel waarschijnlijker onder hypothese 1 dan onder hypothese 2, hetgeen impliceert dat zij zeer veel waarschijnlijker het gevolg zijn van schoppen en/of slaan, al dan niet met een voorwerp. Daarnaast is sprake van een steekverwonding aan het linker bovenbeen. Alhoewel het mogelijk is dat een deel van de letsels is ontstaan door een val van een trap, moet het vrijwel onmogelijk worden geacht dat alle c.q. een merendeel van de letsels uitsluitend daarvan het gevolg zouden kunnen zijn.
[deskundige 4] , arts en patholoog, heeft aanvullend onderzoek gedaan en concludeert in zijn rapport van 29 september 2014 - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende.
Van [slachtoffer] werden verschillende letsels voor aanvullende datering uitgenomen. De letsels zijn niet allemaal even oud. Een deel van de letsels (aan het been en mogelijk ook een deel van de letsels in het gelaat) lijkt reeds meerdere dagen oud te zijn. Het grootste deel van de letsels echter is recent en gegeven de klinische omstandigheden beduidend beter in te passen bij een ouderdom van circa 1 dag dan een langere periode.
Een scenario van herhaaldelijk slaan, al dan niet met een voorwerp, is dermate waarschijnlijker dat feitelijk de veronderstelde val van een trap kan worden genegeerd.
Bij [slachtoffer] , oud 20 jaren, was het intreden van de dood het gevolg van extreme geweldinwerking te omschrijven als herhaaldelijk botsend mechanisch geweld waarbij een scenario van herhaaldelijk slaan, schoppen, etc., al dan niet in combinatie met slaan met een voorwerp zondermeer als reële mogelijkheid voor het ontstaan kan worden aangedragen. Gezien het beloop van het geheel zijn de letsels bij leven opgelopen.
Verschillende letsels lijken veel ouder te zijn dan twee dagen. Indien er sprake zou zijn van eerdere geweldsinwerkingen dan zouden deze bevindingen een dergelijke veronderstelling zonder meer ondersteunen.
Behoudens kleine verschillen in nuance of formulering ondersteun ik de conclusies van de rapporteurs van het NFI.
Ter terechtzitting in hoger beroep is [deskundige 2] op 7 april 2016 als deskundige gehoord. [deskundige 2] heeft zakelijk weergegeven onder meer het volgende verklaard.
Het rapport dat door [deskundige 4] is opgemaakt, ondersteunt zij volledig.
[deskundige 2] heeft zich in haar sectierapport niet uitgelaten over een mogelijke val van de trap. Ter zitting van het hof heeft zij hier echter over verklaard dat zij de letsels niet kan verklaren door een val van de trap, gezien de uitgebreidheid maar ook de plekken waar de letsels zitten. Zij sluit die mogelijkheid uit. Bovendien hadden de letsels een specifiek patroon, welke goed kunnen worden verklaard door het slaan met een of meerdere voorwerpen. De essentiële letsels die verspreid over het lichaam zaten, zijn niet door een val van de trap te verklaren.
Er is een trauma geweest en daarna een cascade van factoren. Dat oude hematoom is er misschien wel geweest, maar is absoluut niet relevant geweest voor de cascade die uiteindelijk tot de dood heeft geleid.
De verdediging heeft in hoger beroep een rapport d.d. 12 mei 2014 overgelegd van [deskundige 5] . [deskundige 6] . Daarnaast is [deskundige 6] op 7 april 2016 ter zitting van het hof gehoord. Het hof heeft de bevindingen en conclusies van [deskundige 6] niet voor de bewijsbeslissingen gebruikt omdat ter zitting bleek dat de verdediging [deskundige 6] onvoldoende van stukken had voorzien. [deskundige 6] heeft dat ter zitting bevestigd. Verder is op die zitting gebleken dat [deskundige 6] een aantal van de hem wel ter beschikking gestelde stukken onvoldoende had bestudeerd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de dood van [slachtoffer] op 21 juli 2013 redelijkerwijze kan worden toegerekend aan en het gevolg is van het zeer gewelddadige handelen van verdachte op 20 juli 2013.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen bewijs is voor het causaal verband tussen de handelingen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
Vrijspraak feit 2 primair en subsidiair
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde, poging tot moord dan wel doodslag, heeft begaan. Uit de afgelegde verklaringen, noch uit het technisch bewijs kan het (voorwaardelijk) opzet op de dood worden afgeleid. Daarom zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ook zware mishandeling, als subsidiair feit tenlastegelegd, is niet wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de voorhanden zijnde getuigenverklaringen en de rapportages van deskundigen kan namelijk niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] door de hierna bewezen geachte handelingen van verdachte op 15 juli 2013 of in de periode voorafgaand aan 20 juli 2013 daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Bewezenverklaring feit 2 meer subsidiair en meest subsidiair
Mede op grond van verdachtes ter zitting van het hof afgelegde bekennende verklaring, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 15 juli 2013 meermalen met een knuppel of een stoelpoot tegen haar lichaam heeft geslagen, haar meermalen tegen haar hoofd/gezicht en lichaam heeft geslagen, haar bij haar hoofd heeft gepakt en op de grond heeft gegooid en haar een kopstoot heeft gegeven. Deze onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] acht het hof voor de datum van 15 juli 2013 bewezen. Voor de overige ten laste gelegde periode kan het hof uit het dossier niet opmaken wat de aard en de ernst van de mishandelingen en de daarbij opgelopen verwondingen waren. Het hof acht daarom voor deze periode niet bewezen dat er is gepoogd zwaar te mishandelen door [verdachte] .
Uit het dossier komt niet naar voren dat [verdachte] de geweldshandelingen met voorbedachte raad heeft gepleegd maar dat zijn gewelddadige gedrag op die avond na aanvankelijk begonnen te zijn met slaan zich heeft ontwikkeld tot verdergaand gewelddadig gedrag onder meer door het slaan met een knuppel. Onder die omstandigheden is van voorbedachte raad naar het oordeel van het hof op deze datum geen sprake.
Daarnaast acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 februari tot en met 14 juli 2013 meermalen schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, zoals is tenlastegelegd onder 2 meest subsidiair.1.Het hof volgt de verdediging niet in het verweer dat er geen steunbewijs is voor andere mishandelingen dan de poging tot zware mishandeling op 15 juli 2013 die door verdachte is erkend. Dat steunbewijs bij de verklaringen van [medeverdachte] kan onder meer worden gevonden in het sectieverslag, hetgeen [deskundige 2] daarover aanvullend heeft verklaard ter zitting van het hof, de waarnemingen van de dagbesteding en de getuigenverklaringen van de buren, zoals blijkt uit het nader op te maken opgave van bewijsmiddelen bij dit arrest.
Vrijspraak medeplegen feiten 1 en 2
Met de rechtbank en de advocaat-generaal stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die de tenlastegelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer] heeft verricht. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] op enig moment geweld op [slachtoffer] heeft toegepast. Ook doet zich hier niet de situatie voor dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van [medeverdachte] van zodanig gewicht is dat van medeplegen sprake is. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van de feiten 1 en 2 in de respectievelijke onderdelen waarin dit is ten laste gelegd.
De bewijsmiddelen die het hof bezigt zullen in een eventueel nog nader op te maken aanvulling op dit arrest als bedoeld in artikel 365a Sv worden opgenomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair.hij op 20 juli 2013 te [plaats] , aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdwond(en) en een breuk van het neusbeen en een kneuzing van de schedel, heeft toegebracht, immers heeft hij verdachte die [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg
- met een knuppel en/of een stoelpoot, tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en
- meermalen tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
2 meer subsidiair.hij op 15 juli 2013 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen met een knuppel of een stoelpoot tegen haar lichaam heeft geslagen en
- meermalen tegen haar hoofd en in haar gezicht en tegen haar lichaam heeft geslagen en
- bij haar hoofd heeft gepakt en op de grond heeft gegooid en
- een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 meest subsidiair.
hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 14 juli 2013 te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer] , zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte
- ( meermalen) tegen haar hoofd en/of in haar gezicht en/of tegen haar lichaam geslagen en/of gestompt en geschopt en
- met een mes in haar been gestoken en dat mes (rond)gedraaid,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder 2 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Het onder 2 meest subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof heeft acht geslagen op het in de fase van hoger beroep omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapport van [deskundige 7] , psychiater, en [deskundige 8] , GZ-psycholoog, van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 8 december 2015, waarin zakelijk weergegeven onder meer het volgende wordt beschreven.
Verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Op alle terreinen wordt een zeer zwakke capaciteit waargenomen. Het vermogen om informatie te verwerken is bij verdachte nog meer beperkt dan de andere cognitieve domeinen. De angstproblematiek die daarnaast is geconstateerd, is secundair aan andere psychische problematiek, maar is wel dusdanig aanwezig en hinderlijk dat deze wel de classificatie angststoornis rechtvaardigt. Er is voorts sprake van alcoholafhankelijkheid, thans in remissie, en misbruik van cocaïne. Als de situatie waarin verdachte zich bevindt zijn mogelijkheden overstijgt, maakt hij gebuikt van bier om zijn frustratie te dempen. Zowel het excessieve gebruik als de frequentie, de duur en de gevolgen daarvan, rechtvaardigen de classificatie alcoholafhankelijkheid. Vermoedelijk was er geen sprake van dagelijks gebruik van cocaïne, terwijl de mogelijkheid van incidenteel gebruik met gevolg voor het gedrag niet uitgesloten kan worden. De sterke afhankelijkheid wordt ook benoemd als onderstreping van de afhankelijkheid van verdachte van middelen die een rustgevend effect geven.
Hoewel er geen impulscontroleprobleem wordt gezien binnen de context van het onderzoek, leidt een combinatie van beperkte cognitieve mogelijkheden, overvragende omstandigheden en excessief alcoholgebruik tot episodes van gripverlies, terwijl deze episoden juist door de verstoorde wijze van omgaan met andere, samenhangend met de scheefgroei in de persoonlijkheid door betrokkene niet als problematisch worden ervaren. De scheefgroei van de persoonlijkheid wordt geclassificeerd als persoonlijkheidsstoornis, niet anderszins omschreven met narcistische, vermijdende en antisociale kenmerken, terwijl daarnaast enkele afhankelijke kenmerken - deels samenhangend met daadwerkelijke beperkingen - worden gezien.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een voor verdachte stressvolle situatie, leidend tot toegenomen alcoholgebruik. De beschrijving van de intellectuele mogelijkheden en persoonlijkheid heeft een duurzaam karakter en is dan ook van toepassing op het functioneren van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, kan in de fysieke agressie in de periode voorafgaand aan het overlijden van zijn stiefdochter (feit 2), een uiting worden gezien van een zich dominant opstellende, dwingende en rigide man, die gewend is binnen de gezinscontext bepalend maar ook grensoverschrijdend op te treden. Overschatting van de eigen mogelijkheden maar ook de positie binnen het gezin - mede veroorzaakt door een zeer verstoorde achtergrond waarin verdachte opgroeide, terwijl hij onvoldoende cognitieve en emotionele vaardigheden bezit om hierin een andere wending te nemen - leiden ertoe dat verdachte minder remmingen ervaart als hij fysiek (en mogelijk seksueel) grensoverschrijdend optreedt binnen de familiesfeer. Voor het feit 1 geldt eenzelfde redenering, indien dit feit bewezen wordt geacht. De eerder beschreven beperkte remming door alcoholgebruik, het door achtergrond en verankerd in de persoonlijkheid makkelijker gebruik van geweld en grensoverschrijding als 'baas in het gezin', de spanning die zijn draagkracht ver te boven ging, bijdragend aan het forse gebruik van alcohol, dragen ook die dag bij aan het (dis) functioneren van verdachte binnen het gezin.
Deze beperkingen als onderdeel van de geconstateerde stoornissen droegen dermate bij aan de totstandkoming en het niet kunnen voorkomen van het tenlastegelegde, dat geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de beide tenlastegelegde feiten.
Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het hof rekent hem de feiten in verminderde mate toe.
Daarnaast overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft meermalen over een periode van ruim vijf maanden geweld uitgeoefend op de aan zijn zorg toevertrouwde, [slachtoffer] . Het slachtoffer woonde bij haar moeder en verdachte in huis omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking niet zelfstandig kon wonen en was van hun zorg afhankelijk. De door verdachte gepleegde mishandelingen zijn in ernst toegenomen. Verdachte heeft herhaaldelijk zodanig grof en heftig geweld toegepast, waaronder het slaan met een knuppel, dat dit vele bloeduitstortingen tot gevolg heeft gehad en verschillende breuken, onder meer in het gelaat. Fors letsel heeft uiteindelijk geleid tot de dood van het slachtoffer op 21 juli 2013. In de laatste weken van haar leven en met name op 15 juli en 20 juli 2013 moet zij veel pijn, angst en verdriet hebben gehad en in grote eenzaamheid hebben geleefd. De buren hebben het slachtoffer horen gillen. Zij was volkomen weerloos tegenover verdachte, die haar als stiefvader juist behoorde te verzorgen en te beschermen. Dergelijke ernstige mishandelingen leveren in het algemeen hevige gevoelens van afkeer op. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat deze mishandelingen de dood van een jonge en erg kwetsbare vrouw hebben veroorzaakt.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 31 augustus 2016 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. Zo is verdachte in 2011 ter zake van mishandelingen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. De door het hof bewezenverklaarde feiten heeft verdachte gepleegd terwijl de proeftijd van deze veroordeling nog liep. Daarnaast heeft dit gerechtshof verdachte in 2007 ter zake van seksueel misbruik van de minderjarige kinderen van een eerdere partner veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en nabestaanden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de op te leggen straf - naast het voorgaande en het wettelijke strafmaximum - ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking die van een dergelijke straf uitgaat.
Het hof komt tot een andere beoordeling van het bewijs van het door verdachte gepleegde geweld en tot een andere juridische kwalificatie daarvan. Het hof beseft dat dit oordeel - afgaande op de schets van de gang van zaken - voor niet strafrechtelijk geschoolden moeizaam te bevatten is. In de volksmond zal deze te berechten levensberoving ‘moord’ heten en niet worden ervaren als (slechts) ‘zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend’. Voor de nabestaanden heeft verdachte hun naaste vermoord. Zo voelt dat. En naar dagelijks spraakgebruik is dat ook zo.
De andere kwalificatie die het hof aan de bewezenverklaarde feiten geeft, heeft echter geen invloed op de straf die het hof verdachte zal opleggen. De duur en de mate van het geweld dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gebruikt is zo lang en zo ernstig geweest - en haar uiteindelijk fataal geworden- dat het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf ook passend en geboden acht.
Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren opleggen, met aftrek van voorarrest. De door de raadsman geopperde strafduur van negen jaren acht het hof gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, niet aan de orde.
Maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja, of dat terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege dient te zijn.
In het PBC-rapport overwegen de deskundigen met betrekking tot het gevaar op herhaling zakelijk weergegeven het volgende.
Er is een groot aantal risicofactoren dat bijdraagt aan een hoog risico op gewelddadige recidive. De belangrijkste hiervan is dat verdachte, met zijn beperkte intellectuele beperkingen, de persoonlijkheidsproblematiek, problemen met alcohol en de ontkenning van problemen met geweld, waarschijnlijk spoedig in stressvolle gebeurtenissen terecht zal komen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het risico op ernstige gewelddadige recidive op middellange termijn groot is.
Niet alleen het risico erop is groot, maar ook de ernst van een mogelijk toekomstig strafbaar feit wordt als groot ingeschat. Om het recidivegevaar te beïnvloeden is een behandeling nodig, gericht op de beïnvloeding van de persoonlijkheidsstoornis en de verslavingstendenties, waarbinnen rekening wordt gehouden met de intellectuele beperkingen en de samenhang hiervan met de overige problematiek. Gezien de chronische aard van de problematiek van verdachte is langdurige behandeling en begeleiding noodzakelijk. Geadviseerd wordt een dergelijke behandeling binnen het kader van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Minder ingrijpende interventies, al dan niet in een voorwaardelijke vorm, komen niet tegemoet aan de ernst van de beperkingen van verdachte in combinatie met het grote recidiverisico.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat het gevaar bestaat dat verdachte wederom feiten zoals thans bewezenverklaard zal plegen of andere feiten waarbij de veiligheid van personen in het geding is.
Met inachtneming van de conclusies van de deskundigen is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
Het hof zal de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, nu de bewezen verklaarde feiten behoren tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven die gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.
Advies ex artikel 37b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht
De verdediging heeft om toepassing van artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzocht met het oog op het potentieel schadelijke gevolgen van detentie en het belang van een spoedige behandeling van verdachte.
Anders dan verzocht, zal het hof bedoeld advies niet geven, nu een dergelijk advies niet door de deskundigen wordt gegeven en het hof evenmin thans andere gronden ziet die daartoe aanleiding zouden kunnen geven. Uit de nadere rapportage van het NIFP ingekomen bij het hof op 30 maart 2016 welke in hoger beroep is opgesteld naar aanleiding van vragen van de verdediging blijkt niet dat een langdurige detentie voor verdachte schadelijker is dan gemiddeld met name omdat de behandeling van verdachte om structurering zal gaan.
Het hof wijst op de mogelijkheid op grond van artikel 42 van de Penitentiaire Maatregel te zijner tijd en indien daartoe aanleiding bestaat de minister te verzoeken de plaatsing in het kader van deze maatregel eerder te doen aanvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair en 2 meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 2 meest subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 28 oktober 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.M. Fondse is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑10‑2016
Uitspraak 25‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof beslist naar aanleiding van de regiezitting d.d. 11 juni 2015 bij tussenarrest op de onderzoekswensen van de zijde van de verdediging.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001298-15
Uitspraak d.d.: 25 juni 2015
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2015 met parketnummer 18-830452-13 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven staand te [woonplaats], [woonadres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juni 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal, door verdachte en door zijn raadsman, mr. R.J. Mesland, naar voren is gebracht.
Beslissingen op onderzoekswensen
De verdediging heeft aanvankelijk – per appelschriftuur en aanvullend per e-mailbericht d.d. 3 juni 2015 – zes onderzoekswensen geformuleerd. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat één onderzoekswens – het horen van Prof. Dr. J.W.M. Niessen – niet door de verdediging wordt gehandhaafd. Voorts is gebleken dat één andere onderzoekswens – het toevoegen van het proces-verbaal in de geseponeerde zaak tegen verdachte met nummer 18/048623-15 aan het onderhavige strafdossier – reeds is ingewilligd door het openbaar ministerie. Derhalve zal het hof op deze voormalige onderzoekswensen geen beslissing meer nemen. Aangaande de overige vier onderzoekswensen overweegt het hof het navolgende.
1. Horen medeverdachte [medeverdachte]
De verdediging heeft aangegeven medeverdachte [medeverdachte] te willen horen als getuige in de strafzaak tegen verdachte, teneinde – kort gezegd – haar verklaringen op hun betrouwbaarheid te kunnen toetsen. [medeverdachte] is in eerste aanleg reeds door de rechter-commissaris gehoord, maar heeft zich ten overstaande van de rechter-commissaris (grotendeels) op haar verschoningsrecht beroepen.
Het hof wijst dit verzoek van de verdediging toe en bepaalt dat medeverdachte [medeverdachte] door de raadsheer-commissaris opnieuw zal worden gehoord.
2. Benoemen gedragsdeskundige om te rapporteren omtrent betrouwbaarheid verklaringen medeverdachte [medeverdachte]
Voorts heeft de verdediging het verzoek gedaan om een gedragsdeskundige te benoemen die dient te rapporteren omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen die zijn afgelegd door medeverdachte [medeverdachte]. De raadsman heeft daartoe ter terechtzitting van het hof voorgesteld dat dit onderzoek zou kunnen worden verricht door rechtspsycholoogdr. R. Horselenberg. De gedragsdeskundige zou dan ook de beschikking dienen te krijgen over de videobeelden van de politieverhoren, aldus de raadsman.
Het hof wijst dit verzoek van de verdediging, toetsend aan het noodzakelijkheidscriterium, af. De beoordeling van de betrouwbaarheid van een getuige is bij uitstek een taak die toekomt aan de rechter. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen omstandigheden die aanleiding geven om omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] een deskundigenadvies in te winnen en acht zich in staat om de verklaringen van [medeverdachte] op hun betrouwbaarheid te toetsen. Gelet hierop is de verzochte aanvullende rapportage niet noodzakelijk.
3. Laten uitvoeren contra-expertise door dr. D. Spendlove
De verdediging heeft verzocht om dr. D. Spendlove een contra-expertise te laten uitvoeren naar de mogelijke oorzaken van het overlijden van [slachtoffer].
Het hof wijst dit verzoek van de verdediging, toetsend aan het noodzakelijkheidscriterium, af. In dit verband acht het hof het relevant dat verdachte ter terechtzitting van het hof weliswaar heeft aangegeven dat hij bereid is om – anders dan in eerste aanleg – in hoger beroep een verklaring af te leggen over zijn gedragingen, maar dat verdachte hierbij tevens heeft aangegeven dat hij vasthoudt aan zijn verklaring (het scenario) dat [slachtoffer] van de trap is gevallen. Dit scenario is in eerste aanleg reeds onderworpen geweest aan een contra-expertise door de deskundige F.R.W. van de Goot. Het hof is de noodzaak voor nog een contra-expertise, welke uitgevoerd zou moeten worden door dr. D. Spendlove, niet gebleken
4. Observatie verdachte in het Pieter Baan Centrum
De verdachte heeft aangegeven thans wel bereid te zijn mee te werken aan een observatie in het Pieter Baan Centrum en de verdediging heeft het verzoek gedaan om verdachte opnieuw in het Pieter Baan Centrum te laten observeren.
Het hof wijst dit verzoek van de verdediging toe. Weliswaar is de verdachte in een eerder stadium reeds door het PBC geobserveerd, maar doordat verdachte niet zijn medewerking heeft verleend aan dit onderzoek, hebben de onderzoekers niet alle onderzoeksvragen (volledig) kunnen beantwoorden. Verdachte heeft toegezegd thans aan alle onderzoeken mee te willen werken en heeft geen bezwaren meer tegen het benaderen van referenten door de onderzoekers. Gelet op de gewijzigde opstelling van verdachte zal het (aanvullend) rapporteren omtrent verdachte zijn meerwaarde hebben.
Het hof verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris teneinde verdachte (opnieuw) te laten observeren in het PBC teneinde aanvullend te rapporteren omtrent verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen en teneinde verdachte ter observatie te doen opnemen in het Pieter Baan Centrum, ter fine als voormeld.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting. Om de klemmende redenen dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat en de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de verdachte.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 25 juni 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.