A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 313. Vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805.
HR, 27-09-2016, nr. 15/04455
ECLI:NL:HR:2016:2190
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2016
- Zaaknummer
15/04455
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2190, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:808, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:808, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2190, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0378
Uitspraak 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs vaststellingen dat verdachte "ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk" en dat verdachte "niet [heeft] kunnen aangeven waarom hij ondanks deze gunstige omstandigheden deze feiten heeft begaan en hoe herhaling kan worden voorkomen", zijn niet z.m. begrijpelijk aangezien noch het p-v van de tz. in h.b. noch de overige stukken waarvan de HR kennisneemt daarvoor steun bieden. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/04455
KD/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 september 2015, nummer 21/000720-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K. Kok, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2.1.
De verdachte is ter zake van - kort gezegd - drie diefstallen, gepleegd in de maanden oktober en november 2013, veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van twee maanden respectievelijk drie maanden. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. Hij heeft drie keer ingebroken in het restaurant dat gelegen is tegenover de woning waar hij met zijn oma woonde. Bij één van deze inbraken heeft hij onder meer een autosleutel meegenomen en korte tijd later de bij de sleutel horende auto gestolen. Met deze auto heeft hij getankt en heeft zonder te betalen het tankstation verlaten. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van financieel gewin en zich van de gevolgen voor de slachtoffers geen rekenschap gegeven. Hij heeft er door zijn handelen blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. Gebleken is dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk. Verdachte heeft, hoewel hem daar uitdrukkelijk ter zitting van het hof naar is gevraagd, niet kunnen aangeven waarom hij ondanks deze gunstige omstandigheden deze feiten heeft begaan en hoe herhaling kan worden voorkomen.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juli 2015 waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Verdachte heeft zich van deze bestraffingen kennelijk niets aangetrokken.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De periode oktober/november 2013 was een slechte periode in mijn leven. Ik gebruikte veel drugs en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Dan doe je domme dingen. Ik dacht nergens over na in die periode.
Een maand of drie geleden ben ik voor het laatst in aanraking geweest met de politie. Dat was op 6 maart 2015 in Heerde. Ik had nooit een stabiele thuissituatie en sinds een halfjaar heb ik dat wel. Ik ben een beetje weg uit die omgeving.
Ik heb sinds kort een vaste baan als stratenmaker. Ik heb ongeveer nog 9500 euro aan schulden. Ik ben gestopt met middelengebruik. Ik heb nu reclasseringscontact. Het is een paar keer misgelopen door mijn werk, maar dat gaat nu weer goed.
Ik heb hulp gezocht bij [A] , een praktijk voor psychosociale therapie in [plaats] . Ik heb nog meer hulp nodig, maar er is nog geen behandelplan.
Mijn adres is het adres van mijn schoonouders. Ik woon nu nog in een recreatiewoning op een camping samen met mijn vriendin. Mijn vriendin werkt ook.
Ik heb nou echt ingezien dat het anders moet en dat ik het niet meer wil allemaal. Bajes in en bajes uit, dat wil ik niet meer. Ik wil een normaal leven hebben en niet alles weggooien. Ik vind het moeilijk om het zo uit te leggen. Ik heb ingezien dat ik moest werken aan mijn problemen. Uit eigen initiatief heb ik geld overgemaakt voor mijn boetes. Ik ben helemaal gestopt met middelengebruik.
Als ik naar de gevangenis moet dan raak ik alles weer kwijt, ook mijn baan.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven, als volgt:
Mijn cliënt bekent alle feiten. Hij vraagt het hof hem een kans bieden. Hij vindt het moeilijk om het uit te leggen. Sinds de laatste maanden heeft hij voor het eerst inzet getoond om echt behandeld te worden. Hij heeft hulp van [B] en ook psychologische hulp. Hij woont samen en heeft een vaste baan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou verregaande consequenties voor hem hebben. Hij zou zijn werk verliezen en de behandeling zou stoppen. Ik vraag het hof om mijn cliënt een kans te geven en hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straffen verzoek ik het hof de ene af te wijzen en de andere om te zetten in een werkstraf."
2.3.
De vaststellingen dat de verdachte "ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk" en dat de verdachte "niet [heeft] kunnen aangeven waarom hij ondanks deze gunstige omstandigheden deze feiten heeft begaan en hoe herhaling kan worden voorkomen", zijn niet zonder meer begrijpelijk aangezien noch voormeld proces-verbaal van de terechtzitting, noch de overige stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt daarvoor steun bieden. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Rad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016.
Conclusie 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs vaststellingen dat verdachte "ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk" en dat verdachte "niet [heeft] kunnen aangeven waarom hij ondanks deze gunstige omstandigheden deze feiten heeft begaan en hoe herhaling kan worden voorkomen", zijn niet z.m. begrijpelijk aangezien noch het p-v van de tz. in h.b. noch de overige stukken waarvan de HR kennisneemt daarvoor steun bieden. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 15/04455 Zitting: 28 juni 2016 (bij vervroeging) | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 2 september 2015 het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2014 met overneming van gronden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissingen op de vorderingen tenuitvoerleggingen. Het hof heeft de verdachte wegens 1. “Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd”, 2. primair “Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels” en 3. primair “Diefstal”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. Bovendien heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van twee voorwaardelijk opgelegde straffen.
Namens de verdachte heeft mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de beslissing van het hof om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden op te leggen niet toereikend of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Het middel heeft in het bijzonder betrekking op de navolgende overweging uit ’s hofs strafmotivering:
“Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
Gebleken is dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk. Verdachte heeft, hoewel hem daar uitdrukkelijk ter zitting van het hof naar is gevraagd, niet kunnen aangeven waarom hij ondanks deze gunstige omstandigheden deze feiten heeft begaan en hoe herhaling kan worden voorkomen.”
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 augustus 2015 blijkt dat de verdachte onder meer het volgende heeft verklaard:
“De periode oktober/november 2013 was een slechte periode in mijn leven. Ik gebruikte veel drugs en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Dan doe je domme dingen. Ik dacht nergens over na in die periode.
Een maand of drie geleden ben ik voor het laatst in aanraking geweest met de politie. Dat was op 6 maart 2015 in Heerde. Ik had nooit een stabiele thuissituatie en sinds een halfjaar heb ik dat wel. Ik ben een beetje weg uit die omgeving.”
6. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat de overweging van het hof, inhoudende dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk, geen steun vindt in het hierboven aangehaalde proces-verbaal van de terechtzitting bij het hof. Aldus is volgens de steller van het middel “een belangrijk deel van de overwegingen omtrent de strafmaat” niet begrijpelijk en berust dit op omstandigheden die niet uit het proces-verbaal van de zitting blijken.
7. Uitgangspunt is dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Die keuze behoeft geen motivering.1.De oplegging van een straf wordt door de Hoge Raad terughoudend getoetst. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de (hoogte van de) straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.2.Alleen wanneer de strafoplegging op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en daardoor onbegrijpelijk is, is er in cassatie reden voor ingrijpen.3.In het algemeen komt cassatie omtrent de straftoemeting dan ook niet vaak voor.
8. De overweging van het hof dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een stabiele relatie had en beschikte over woonruimte en werk, strookt inderdaad niet met de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 augustus 2015 voor zover het gaat om de aldaar afgelegde verklaring van de verdachte. Deze heeft immers op die terechtzitting verklaard dat hij (toen) pas sinds een halfjaar een stabiele thuissituatie had, maar dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde strafbare feiten (die zien op de periode oktober en november 2013) in een slechte periode zat, veel drugs gebruikte en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Daarbij komt dat ik uit het genoemde zittingsverbaal niet kan afleiden dat toen aan de verdachte uitdrukkelijk zou zijn gevraagd waarom hij ondanks de (vermeende) gunstige omstandigheden de hem verweten strafbare feiten heeft begaan. Een blik over de papieren muur biedt evenmin aanknopingspunten die de strafmotivering van het hof op dat onderdeel kunnen onderbouwen.
9. Tegen deze achtergrond is ’s hofs motivering van de straf niet begrijpelijk. Naar mijn inzicht kan niet worden gezegd dat de gewraakte overweging een ondergeschikt onderdeel van de strafmotivering vormt, nu daarin toch duidelijk een specifiek verwijt jegens de verdachte doorklinkt dat meer in het bijzonder de strafmaat heeft bepaald.
10. Op grond van het voorgaande meen ik dat in het onderhavige geval de uitspraak van het hof niet voldoet aan de motiveringseisen die ingevolge art. 359, achtste lid, Sv op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven.
11. Het middel slaagt mitsdien.
12. Ambtshalve gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing naar het hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG