HR, 08-03-2011, nr. 09/01113 P
ECLI:NL:HR:2011:BP0299
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-03-2011
- Zaaknummer
09/01113 P
- LJN
BP0299
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP0299, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0299
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Vordering benadeelde partij. Indien nog niet onherroepelijk in rechte is vastgesteld wat de veroordeelde aan de benadeelde derde is verschuldigd, is de rechter, bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat, niettemin bevoegd rekening te houden met de aanspraken van derden en de omvang daarvan zoveel mogelijk te bepalen; een verplichting daartoe bestaat echter niet.
8 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/01113 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 maart 2009, nummer 22/007415-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. B. Kizilocak en mr. J.M. Lintz, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de Hoge Raad de in de strafzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in mindering zal brengen op het te betalen bedrag, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft nagelaten de aan de benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen in mindering te brengen.
2.2.1. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Procesgang
Bij arrest van het hof te 's-Gravenhage van heden is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 3 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 dagen met aftrek van voorarrest.
(...)
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde feit 3 en soortgelijke feiten."
2.2.2. Het dictum van het arrest van het Hof in de hoofdzaak van 3 maart 2009 houdt onder meer het volgende in:
"Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot het gevorderde bedrag van EUR 32,35 (tweeëndertig euro en vijfendertig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot het gevorderde bedrag van EUR 125,00 (honderdvijfentwintig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij."
2.3. Indien nog niet onherroepelijk in rechte is vastgesteld wat de veroordeelde aan de benadeelde derde is verschuldigd, is de rechter niettemin bevoegd rekening te houden met de aanspraken van derden en de omvang daarvan zoveel mogelijk
te bepalen; een verplichting daartoe bestaat echter niet. Indien de vaststelling in rechte van de vordering van de benadeelde partij onherroepelijk wordt, opent de in art. 577b, tweede lid, Sv voorziene procedure onder andere voor de veroordeelde en die derde de mogelijkheid zich tot de strafrechter te wenden met het verzoek het oorspronkelijk vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te wijzigen (vergl. HR 9 september 1997, LJN ZC9559, NJ 1998/90).
Het middel dat van het bestaan van een verplichting als hiervoor bedoeld uitgaat, faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 maart 2011.