Rb. Arnhem, 17-05-2011, nr. 10/3260
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5772
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
17-05-2011
- Zaaknummer
10/3260
- LJN
BQ5772
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ5772, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 17‑05‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2013:BZ1249, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BX8942
Uitspraak 17‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Het onbevoegdelijk maken van bezwaar en het onbevoegdelijk instellen van beroep betreft een gebrek dat binnen een op grond van artikel 6:6 van de Awb te stellen termijn hersteld kan worden door middel van het indienen van een machtiging conform het bepaalde in de statuten met betrekking tot de vertegenwoordiging in rechte van de rechtspersoon. De rechtbank stelt vast dat de brief van 13 november 2009, als reactie op een ingediende aanvraag, een concrete beoordeling bevat van de plicht om een ontheffing aan te vragen, toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval. Daarin wordt uitdrukkelijk vermeld onder welke condities geen ontheffingplicht ingevolge de Ffw voor de (bouw)activiteiten geldt. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 13 november 2009 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen ook derden bezwaar kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een ontheffing niet nodig is omdat het verlies van één steenuilterritorium ter plaatse, wordt opgevangen door het creëren van een geschikt ander territorium op de uitwijklocatie A.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/3260
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 mei 2011.
inzake
IVN, Afdeling Oost-Veluwezoom, eiseres,
gevestigd te Rheden,
tegen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
verweerder,
alsmede
Phanos Laag Soeren B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Houten (hierna: Phanos).
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 22 juli 2010.
2. Procesverloop
Op 1 augustus 2009 heeft Phanos een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) aangevraagd van het verbod in artikel 11 Ffw.
Bij brief van 13 november 2009 heeft verweerder Phanos medegedeeld dat hij de gevraagde ontheffing niet kan verlenen, omdat er geen sprake is van overtreding van verbodsbepalingen van de Ffw.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beslissing van 13 november 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 2 maart 2011 heeft Phanos zich gesteld als partij in het geding.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep van Phanos met registratienummer 10/3222 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 april 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door [namen]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door door mr. A. Ghallit, werkzaam bij het ministerie en M. Veenstra, adviseur Dienst Landelijk Gebied. Namens Phanos is verschenen [ontwikkelingsmanager], ontwikkelingsmanager, bijgestaan door mr. L.A.A. van Wakeren van VW juridisch advies. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
3. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid in beroep en bezwaar
3.1
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.2
Eiseres heeft op 31 augustus 2010, ontvangen op 1 september 2010, beroep ingesteld. Vastgesteld wordt dat de identiteit van degene die beroep heeft ingesteld vóór afloop van de beroepstermijn bekend was.
Het beroepschrift is ondertekend door de secretaris [secretaris].
De rechtbank heeft naar aanleiding van de overgelegde statuten eiseres bij brief van 7 september 2010 medegedeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen voorwaarden en haar gevraagd binnen vier weken het beroepschrift mede te laten ondertekenen door de voorzitter. Bij brief van 14 september 2010, ontvangen op 16 september 2010 heeft eiseres, binnen de gestelde termijn, een door de voorzitter en de secretaris ondertekend beroepschrift toegezonden.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van 15 december 2009 namens eiseres is ingediend door [namen]. Hoewel in het bezwaarschrift niet uitsluitend naar eiseres wordt verwezen, maar ook naar “steenuilwerkgroep” en “beleidsgroep ROB”, staat voor de rechtbank, mede gelet op het verhandelde ter zitting, vast dat is beoogd uitsluitend namens eiseres bezwaar te maken. Eiseres wordt ook in het briefhoofd en aan het slot van het bezwaarschrift als eerste genoemd. Daarmee staat vast dat al vóór de afloop van de bezwarentermijn bekend was namens wie bezwaar is gemaakt.
In de brief van 7 januari 2010 heeft verweerder aangegeven dat het niet duidelijk is of [naam] bevoegd of gemachtigd is namens IVN Oost-Veluwezoom bezwaar te maken en dat dit gebrek hersteld kan worden door uiterlijk 25 januari 2010 alsnog een machtiging op te sturen.
Eiseres heeft hierop - uiteindelijk - binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van 22 januari 2010 en de machtiging van 16 januari 2010, in samenhang bezien, genoegzaam blijkt van een machtiging om namens eiseres bezwaar te maken.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat zowel het beroep als het bezwaar (terecht) ontvankelijk is (geacht). Niet gebleken is dat niet conform artikel 13, tweede lid, van de statuten is gehandeld.
Het onbevoegdelijk maken van bezwaar en het onbevoegdelijk instellen van beroep betreft een gebrek dat binnen een op grond van artikel 6:6 van de Awb te stellen termijn hersteld kan worden door middel van het indienen van een machtiging conform het bepaalde in de statuten met betrekking tot de vertegenwoordiging in rechte van de rechtspersoon. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 maart 2002 (LJN AE0366), 8 april 2005 (LJN AT3732), 9 juni 2009 (LJN BM7101) en 20 januari 2010 LJN BK9941.
Phanos heeft nog gesteld dat artikel 12 van de statuten niet is nageleefd.
Dit leidt niet tot een ander oordeel, nu het bepaalde in artikel 12 van de statuten (slechts) de interne bevoegdheidsverdeling binnen de rechtspersoon raakt. De rechtbank laat uitdrukkelijk in het midden of artikel 12 is nageleefd.
3.5
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet onder besluit worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Phanos heeft een ontheffing gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw. Bij brief van 13 november 2009 heeft verweerder Phanos medegedeeld dat hij de gevraagde ontheffing niet kan verlenen, omdat - mits de door verweerder genoemde maatregelen tijdig worden getroffen - geen sprake zal zijn van overtreding van verbodsbepalingen van de Ffw.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 13 november 2009, als reactie op een ingediende aanvraag, een concrete beoordeling bevat van de plicht om een ontheffing aan te vragen, toegespitst op de specifieke omstandigheden van het geval. Daarin wordt uitdrukkelijk vermeld onder welke condities geen ontheffingplicht ingevolge de Ffw voor de (bouw)activiteiten geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 13 november 2009 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen ook derden bezwaar kunnen maken.
Ook op dit punt is het bezwaar (terecht) ontvankelijk (geacht).
Ten aanzien van het bestreden besluit
3.6
Phanos heeft een aanvraag ingediend voor een ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw voor wat betreft exemplaren van de steenuil. De aanvraag heeft betrekking op de realisatie van het project “Nimmer Dor te Laag Soeren” gelegen in de gemeente Rheden. Het project behelst de bouw van woningen op een voormalig manageterrein aan de dorpsrand. De werkzaamheden betreffen het bouwrijp maken, bouwen en woonrijp maken. Het plangebied Nimmer Dor vormde op dat moment onderdeel van twee territoria van steenuilen.
In de brief van 13 november 2009 heeft verweerder medegedeeld dat, indien de door Phanos - onder verwijzing naar het rapport van Bureau Waardenburg van 22 juni 2009 - voorgestelde maatregelen goed en tijdig worden uitgevoerd, het te verdwijnen leefgebied van één steenuilpaar op Nimmer Dor vooraf wordt vervangen en dat zodoende wordt voorkomen dat verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw worden overtreden. De functionaliteit van het leef- en foerageergebied van het overige steenuilpaar dat op Nimmer Dor foerageert komt niet in het geding. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat een ontheffing niet nodig is.
De maatregelen, genoemd in de brief van 13 november 2009, zijn:
- a.
Het geschikt maken als leefgebied voor steenuilen van percelen op en rond Den Texweg 4 ten noorden van Nimmer Dor (locatie A). Het gaat om de plaatsing van twee nestkasten en uitvoering van een erfbeplantingsplan in het kader van een erfbeplantingsproject van de gemeente Brummen en Stichting Landschapsbeheer Gelderland, met enige aanpassingen (ruigtestrook en eikenaanplant).
- b.
2,5-3 hectare van het plangebied kan in 2010 bebouwd worden zonder dat het zich daar bevindende paartje steenuilen negatief beïnvloed wordt, mits:
- -
het huidige beheer van het resterende onbebouwde deel van Nimmer Dor wordt voortgezet;
- -
de inrichtingsmaatregelen bij locatie A (Den Texweg 4) uiterlijk in de periode het najaar en op de juiste wijze worden uitgevoerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing in de brief van 13 november 2009 gehandhaafd.
3.7
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen.
3.8
Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
3.9
Niet betwist is dat door het bouwproject een belangrijk stuk foerageergebied op Nimmer Dor wordt verstoord, beschadigd en vernield.
3.10
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een ontheffing niet nodig is omdat het verlies van één steenuilterritorium op of rond Nimmer Dor, wordt opgevangen door het creëren van een geschikt ander territorium op de uitwijklocatie A aan de Den Texweg. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de functionaliteit van het leef- en foerageergebied op Nimmer Dor voldoende blijft voor het steenuilpaar dat overblijft.
De rechtbank beantwoordt deze vragen bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
3.11
Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op brieven en rapporten van Bureau Waardenburg van 18 oktober 2007, 30 mei 2008, 22 juni 2009, 15 februari 2010 en 4 mei 2010.
De rechtbank is van oordeel dat Bureau Waardenburg een terzake deskundige adviseur is en acht geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat de onderzoeken op onzorgvuldige wijze zijn verricht of dat deze zodanige gebreken vertonen dat verweerder hier niet van mocht uitgaan bij zijn besluitvorming.
3.12
Gelet op de rapporten van Bureau Waardenburg acht de rechtbank aannemelijk dat de (uitwijk)locatie A aan de Den Texweg ten tijde van de beslissing van 13 november 2009 niet bezet was door een steenuil(paar). De stelling van eiseres dat op die locatie op dat moment ook al een steenuilpaar aanwezig was acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen reden om Bureau Waardenburg op dit punt niet te volgen.
3.13
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar voornoemde rapporten, afdoende heeft gemotiveerd dat de locatie aan de Den Texweg, na uitvoering van de in de beslissing van 13 november 2009 genoemde maatregelen, geschikt is als locatie voor een steenuilpaar. Het betoog van eiseres dat de genoemde maatregelen niet voldoende zijn en dat de geschiktheid van het nieuwe leefgebied op de locatie aan de Den Texweg onvoldoende is onderbouwd, treft dan ook geen doel.
Dat ten tijde van het bestreden besluit de locatie aan de Den Texweg al bezet is door waarschijnlijk een andere steenuil dan wel steenuilpaar maakt niet dat verweerder zich in het besluit op bezwaar niet op het standpunt kon stellen dat de beslissing van 13 november 2009 gehandhaafd kan blijven. De locatie aan de Den Texweg was en is immers geschikt voor één van de twee steenuilparen van Nimmer Dor. Het feit dat de locatie inmiddels is ingenomen door waarschijnlijk een andere steenuil dan wel een ander steenuilpaar – Bureau Waardenburg heeft deze waargenomen sedert medio december 2009 en eiseres sedert aanvang december 2009 – maakt dat niet anders. Anders zou het enkele feit dat een onbetwist geschikte locatie hangende de bezwaarprocedure inderdaad wordt ingenomen moeten leiden tot een andere uitkomst in bezwaar dan indien die locatie niet wordt ingenomen. Het kan niet de bedoeling zijn dat in het eerste geval Phanos gedwongen zou worden om een nieuwe aanvullende uitwijklocatie te creëren voor een steenuilpaar van Nimmer Dor.
3.14
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het resterende foerageergebied op Nimmer Dor toereikend zal blijven voor het resterende steenuilpaar op Nimmer Dor. In dat verband heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat namens eiseres ter zitting is aangegeven dat het (noordelijke) deel van Nimmer Dor, dat vooralsnog niet bebouwd gaat worden, beter geschikt is als foerageergebied dan het te bebouwen deel.
3.15
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van
eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.16
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, en mr. D.J. Post en mr. S.W. van Osch - Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 17 mei 2011.