Rov. 1.1-1.3 van het bestreden arrest, in samenhang met rov. 1.a-1.g van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2009.
HR, 04-01-2013, nr. 11/01100
ECLI:NL:HR:2013:BY0971
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-01-2013
- Zaaknummer
11/01100
- Conclusie
mr. Keus
- LJN
BY0971
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY0971, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY0971
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1962, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:HR:2011:BT7571, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT7571
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1962
ECLI:NL:PHR:2013:BY0971, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑10‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1962
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY0971
ECLI:NL:PHR:2011:BT7571, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT7571
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑03‑2011
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑01‑2013
Partij(en)
4 januari 2013
Eerste Kamer
11/01100
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.P. Dielbandhoesing,
t e g e n
DE GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
het vonnis in de zaak 798137/08-25687 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 12 maart 2009;
- b.
de arresten in de zaak 200.035.217/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 juli 2009 en 7 december 2010;
- c.
de beschikking van de Hoge Raad van 14 oktober 2011, LJN BT7571, NJ 2011/480.
De arresten van het hof alsmede de beschikking van de Hoge Raad zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 7 december 2010 van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Gemeente toegelicht door haar advocaat en mr. M.M. van Asperen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 1 november 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 365,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 4 januari 2013.
Uitspraak 14‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Cassatie. Wisselbepaling art. 69 Rv. Voortzetting van met verzoekschrift in cassatie ingeleide procedure volgens regels dagvaardingsprocedure. Bevel tot aanzegging dienenede dag en tot betekening verzoekschrift bij exploot.
14 oktober 2011
Eerste Kamer
11/01100
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: [verzoeker],
t e g e n
DE GEMEENTE DEN HAAG,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 798137/08-25687 van de kantonrechter, rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2009;
b. de arresten in de zaak 200.035.217/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 juli 2009 en 7 december 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 7 december 2010 heeft [verzoeker] bij verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal .M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat de Hoge Raad beveelt dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, voorts een roldatum bepaalt en [verzoeker] beveelt de Gemeente tegen die datum op te roepen bij een exploot dat aan alle vereisten voldoet.
3. Beoordeling van de wijze waarop de procedure in cassatie is ingeleid
De Gemeente heeft bij dit geding inleidende dagvaarding gevorderd [verzoeker], kort gezegd, te veroordelen tot betaling van een geldbedrag. Nu [verzoeker] van het vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering van de Gemeente is toegewezen, bij dagvaarding in hoger beroep is gegaan en het hof bij arrest uitspraak heeft gedaan, had [verzoeker], ingevolge art. 407 lid 1 Rv., het beroep in cassatie bij dagvaarding dienen in te stellen.
De Hoge Raad zal als volgt beslissen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
beveelt dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van de Eerste Enkelvoudige Kamer van 11 november 2011;
beveelt [verzoeker] om de Gemeente bij exploot, met inachtneming van de voor dagvaarding in cassatie geldende vormvoorschriften, aan te zeggen dat de zaak op die zitting van de Hoge Raad zal worden uitgeroepen, en haar daarbij het verzoekschrift in cassatie en de onderhavige beschikking te doen betekenen.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.C. van Oven als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.
Conclusie 14‑10‑2011
mr. Keus
Partij(en)
11/01100
mr. Keus
Zitting 19 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Eiser]
eiser tot cassatie
tegen
de gemeente 's-Gravenhage
(hierna: de Gemeente)
verweerster in cassatie
In deze zaak gaat het om het verhaal van de kosten van bestuursdwang die de Gemeente heeft gemaakt nadat de Vereniging van Eigenaren waarvan [eiser] lid is, niet had voldaan aan een aan haar gerichte aanschrijving op grond van de Woningwet. Nadat de Gemeente tevergeefs had getracht deze kosten (pro rata parte) bij dwangbevel van [eiser] in te vorderen, heeft zij in de onderhavige procedure [eiser] aangesproken op grond van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid pro rata parte voor schulden van de VvE op grond van art. 5:113 lid 5 BW.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
[Eiser] is eigenaar van het appartementsrecht [a-straat 1] te 's-Gravenhage en uit dien hoofde van rechtswege lid van de Vereniging van Eigenaren [a-straat 1-2] (hierna: de VvE).
1.2
Op 11 maart 2004 heeft een inspecteur van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Gemeente de staat van onderhoud van de panden [a-straat 1-2] geïnspecteerd en daarbij een aantal gebreken aan gemeenschappelijke gedeelten vastgesteld die strijd met het Bouwbesluit en/of de Woningwet opleverden. De Gemeente heeft de VvE meermalen tot herstel van deze gebreken aangeschreven.
1.3
Bij besluit van 4 mei 2004 zijn B&W van de Gemeente overgegaan tot het doen uitgaan van een aanschrijving aan de VvE onder aankondiging van bestuursdwang. Ingevolge de aanschrijving kreeg de VvE tot 1 augustus 2004 de gelegenheid zelf tot herstel van de gespecificeerde gebreken over te gaan.
1.4
Het door [eiser] tegen het besluit van 4 mei 2004 ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard, evenals het tegen de beslissing op bezwaar gerichte beroep; de ongegrondverklaring van dat beroep is uiteindelijk bij uitspraak van 6 september 2006 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd, waarmee het besluit onherroepelijk werd.
1.5
Bij dwangbevel van 23 maart 2007 is [eiser] door de Gemeente voor zijn aandeel in de door de Gemeente gemaakte herstelkosten aangesproken.
1.6
Het door [eiser] ingestelde verzet tegen het dwangbevel van 23 maart 2007 is bij vonnis van l6 april 20082. door de rechtbank 's-Gravenhage gegrond geoordeeld, omdat de aanschrijving is gericht tot de VvE en deze, en niet [eiser], dus als overtreder moet worden aangemerkt. Tegen dat vonnis is geen beroep ingesteld.
1.7
Bij inleidende dagvaarding van 17 oktober 2008 heeft de Gemeente [eiser] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, en daarbij gevorderd om aan haar een bedrag van € 2.532,70 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
1.8
Aan haar vordering heeft de Gemeente ten grondslag gelegd dat [eiser] als eigenaar van het appartementsrecht [a-straat 1] te 's-Gravenhage van rechtswege lid is van de VvE, dat de VvE jegens de Gemeente schadeplichtig is geworden omdat zij niet binnen de daartoe gestelde termijn aan de aanschrijving tot herstel heeft voldaan en de Gemeente dientengevolge kosten heeft moeten maken om de gebreken te herstellen, dat [eiser] ingevolge art. 5:113 lid 5 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de VvE voor het breukdeel als genoemd in de splitsingsakte en dat [eiser] weigert zijn kostendeel aan de Gemeente te voldoen.
1.9
[Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.10
De rechtbank heeft [eiser] bij vonnis van 12 maart 2009, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de Gemeente een bedrag van € 2.532,70 te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
1.11
Bij exploot van 5 juni 2009 is [eiser] van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof 's-Gravenhage. Nadat bij tussenarrest van 14 juli 2009 een comparitie van partijen was gelast, welke comparitie op 4 november 2009 heeft plaatsgehad, heeft [eiser] bij memorie van 4 januari 2010 grieven geformuleerd en - voor zover in cassatie van belang - gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen.
1.12
Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden.
1.13
Bij arrest van 7 december 2010 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
1.14
[Eiser] heeft door middel van een verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 4 maart 2011, tijdig beroep in cassatie tegen dit arrest ingesteld.
1.15
Na een daartoe strekkende (tussen)conclusie van mijn ambtgenoot Wesseling-van Gent heeft de Hoge Raad bij (tussen)arrest van 14 oktober 2011 bevolen dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en heeft hij voorts [eiser] bevolen om de Gemeente bij exploot, met inachtneming van de voor dagvaarding in cassatie geldende vormvoorschriften, aan te zeggen dat de zaak ter zitting van de Hoge Raad van 11 november 2011 zal worden uitgeroepen, en haar daarbij het verzoekschrift in cassatie en de onderhavige beschikking te doen betekenen.
1.16
Bij exploot van 27 oktober 2011 heeft [eiser] het voor de voortzetting van het geding vereiste exploot doen uitbrengen, waarna de Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping. De Gemeente heeft haar standpunt schriftelijk doen toelichten. [Eiser] heeft van een schriftelijke toelichting afgezien, maar heeft vervolgens wel gerepliceerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
[Eiser] heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
2.2
Middel 1 betoogt dat het hof de Gemeente niet-ontvankelijk had moeten verklaren, nu zij [eiser] heeft doen dagvaarden en heeft geprocedeerd onder de naam "de gemeente Den Haag", terwijl een gemeente van die naam volgens het middel in juridisch-procesrechtelijke zin niet bestaat.
2.3
Het hof heeft dienaangaande als volgt overwogen:
"3.
Als eerste zal het hof de klacht van [eiser] behandelen dat de Gemeente procedeert onder de naam Gemeente Den Haag, terwijl de juiste benaming Gemeente 's-Gravenhage is. De klacht leidt niet tot resultaat. Het is vaste jurisprudentie dat het erop aankomt of voor de gedaagde duidelijk is met welke wederpartij hij te maken heeft. [Eiser] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij ook maar een moment aan de identiteit of aan het bestaan van zijn wederpartij heeft getwijfeld."
2.4
Het middel faalt. De Hoge Raad heeft in HR 1 juli 1993, LJN: ZC1034, NJ 1995, 43, m.nt. CJHB, overwogen:
"3. Beoordeling van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in beide zaken
Van Schravendijk heeft in beide zaken bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Gemeente in haar beroep in cassatie, omdat de cassatiedagvaarding is uitgebracht ten name van 'de gem. Den Haag' en een Gemeente van die naam niet bestaat, terwijl het bestreden arrest is gewezen ten laste van de 'gem. 's-Gravenhage'.
Dit beroep op niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen, nu het niet ongebruikelijk is de gem. 's-Gravenhage aan te duiden als 'Den Haag' en bij Van Schravendijk derhalve geen twijfel kan hebben bestaan met betrekking tot de identiteit van eiseres tot cassatie."
Overigens heeft [eiser] niet aan het middel ten grondslag gelegd dat hij zou hebben aangevoerd door het gebruik van de naam "de gemeente Den Haag" in de inleidende dagvaarding onredelijk in zijn belangen te zijn geschaad, zoals bedoeld in art. 122 Rv.
2.5
Middel 2 keert zich tegen rov. 4, waarin het hof heeft geoordeeld als volgt:
"4.
Vervolgens komt het betoog van [eiser] ter zake van de formele rechtskracht en het gezag van gewijsde aan de orde; [eiser] verwijst daarbij naar artikel 67, eerste lid, Rv. Het hof stelt voorop dat het beginsel van formele rechtsmacht inhoudt dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de rechtmatigheid van een besluit van een overheidsorgaan als daartegen een rechtsgang heeft opengestaan en deze niet is gebruikt of niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid; indien het besluit echter door een (gespecialiseerde) rechter is vernietigd moet de burgerlijke rechter van de onrechtmatigheid van dat besluit uitgaan. Uit de memorie van grieven wordt niet duidelijk aan welk besluit de rechtbank ten onrechte geen formele rechtskracht heeft toegekend, zodat de stellingen van [eiser] op dit punt niet tot resultaat kunnen leiden."
2.6
Het middel betoogt dat het hof heeft miskend dat er niet tweemaal een rechtsgeding mag plaatsvinden tussen dezelfde partijen over dezelfde zaak, terwijl er geen nieuwe feiten zijn (ne bis in idem). In het onderhavige geval is reeds over dezelfde materie een vonnis gewezen door de rechtbank 's-Gravenhage (vonnis van 16 april 2008) waarin het verzet van [eiser] tegen het dwangbevel dat door de Gemeente was uitgevaardigd gegrond is verklaard. Dit vonnis heeft formele rechtskracht gekregen en is onherroepelijk geworden, aldus het middel, nu de Gemeente heeft verzuimd daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Volgens het middel is 's hofs oordeel dat uit de memorie van grieven niet duidelijk wordt aan welk besluit de rechtbank ten onrechte geen formele rechtskracht zou hebben toegekend, onbegrijpelijk, nu [eiser] heeft aangevoerd dat tegen het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 geen rechtsmiddelen zijn aangewend.
2.7
Waar het middel klaagt dat het hof de formele rechtskracht van het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 heeft miskend, faalt het, reeds omdat uitsluitend aan een besluit van een bestuursorgaan formele rechtskracht kan toekomen. In het onderhavige geval geldt dat het besluit van B&W van 4 mei 2004 (de aanschrijving onder aanzegging van bestuursdwang) formele rechtskracht heeft gekregen, nadat de beslissing waarbij het bezwaar van [eiser] tegen dat besluit ongegrond was bevonden, ook in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had standgehouden3..
Overigens geldt dat het onherroepelijk worden van het vonnis van de rechtbank van 16 april 2008 geenszins aan de onderhavige vordering van de Gemeente in de weg staat. Alhoewel aan dat vonnis bindende kracht voor de burgerlijke rechter in een later geding tussen partijen niet kan worden ontzegd4., komt daaraan niet de betekenis toe dat [eiser] in het geheel niet voor de litigieuze kosten van bestuursdwang kan worden aangesproken. De bedoelde uitspraak heeft geen verdere strekking dan dat de Gemeente, omdat [eiser] niet als "overtreder" in de zin van art. 5:26 (oud) Awb kan worden aangemerkt, die kosten niet bij dwangbevel van hem kan invorderen. Dat laat de aansprakelijkheid van [eiser] op grond van art. 5:113 lid 5 BW onverlet. Overigens heeft de rechtbank in het vonnis van 16 april 2008 uitdrukkelijk onderkend dat [eiser] op grond van die bepaling als lid van de VvE hoofdelijk aansprakelijk is ("4.3. Dat [eiser] als lid van de VvE hoofdelijk aanspraak (lees: aansprakelijk; LK) is voor een deel van de schuld van de VvE doet aan het voorgaande niet af. Dit maakt hem immers niet tot overtreder in vorenbedoelde zin"). Op dit een en ander stuit ook de klacht af dat het hof het ne bis in idem-beginsel heeft miskend. Er is geen sprake van dat in het onderhavige geding dezelfde rechtsbetrekking in geschil zou zijn als die waarop het vonnis van 16 april 2008 betrekking heeft, nog daargelaten welke de betekenis van het ne bis in idem-beginsel in civiele procedures is.
2.8
Middel 3 klaagt - verkort weergegeven - dat het hof heeft miskend dat niet [eiser], als eigenaar van het appartementsrecht, maar uitsluitend de VvE als overtreder in de zin van art. 5:26 (oud) Awb kan worden aangemerkt.
2.9
Het middel mist doel, omdat de Gemeente aan haar vordering in de onderhavige procedure niet ten grondslag heeft gelegd dat [eiser] aansprakelijk zou zijn als overtreder in de zin van art. 5:26 (oud) Awb, maar dat hij als lid van de VvE op grond van art. 5:113 lid 5 BW (zij het slechts pro rata parte) hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld die de VvE als overtreder in de zin van art. 5:26 (oud) Awb heeft opgelopen.
2.10
Ten overvloede teken ik nog aan dat de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2008 in die zin is achterhaald, dat de Hoge Raad in HR 4 mei 2012, LJN: BW4812, NJ 2012, 296, als volgt heeft geoordeeld:
"3.4.3.
(...) Zoals de Gemeente terecht voor het hof heeft aangevoerd (memorie van grieven nr. 3.19), is een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten tevens aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van art. 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Dat brengt mee dat niet alleen de VvE maar ook [A] als overtreder moet worden aangemerkt en dat de kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) ook van hem bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Het oordeel van het hof dat 3/7 deel van de aannemingskosten en de overige kosten die samenhangen met de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke gedeelten bij dwangbevel van [A] kan worden ingevorderd, is dus juist."5.
Uiteraard doet dit arrest niet af aan de bindende kracht van het onherroepelijke vonnis van de rechtbank van 16 april 2008, maar dat vonnis staat, zoals hiervoor al aan de orde kwam, geenszins in de weg aan een op art. 5:113 lid 5 BW gebaseerde vordering.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑10‑2011
Prod. 14 bij de inleidende dagvaarding.
Prod. 4 bij de inleidende dagvaarding.
Vgl. HR 31 mei 1991 (Van Gog/Nederweert), LJN: ZC0261, NJ 1993, 112, m.nt. CJHB, rov. 3.4.
In mijn conclusie voor het arrest had ik nog betoogd dat uit de systematiek van de Woningwet en de jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State volgt dat (i) waar het een onderhoudsverplichting aan de gemeenschappelijke gedeelten betreft, de aanschrijving als bedoeld in de Woningwet slechts kan worden gericht aan de VvE, en (ii) dat alleen de geadresseerde van de aanschrijving als 'overtreder' in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) Awb kan worden aangemerkt.
Conclusie 16‑09‑2011
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Tussenconclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
de gemeente Den Haag
In deze dagvaardingsprocedure is het cassatieberoep bij verzoekschrift ingesteld.
1. Procesverloop1.
1.1
Bij inleidende dagvaarding van 17 oktober 2008 heeft verweerster in cassatie, de gemeente, thans verzoeker tot cassatie, [verzoeker], gedagvaard voor de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton en daarbij gevorderd om aan haar een bedrag van € 2.532,70 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
1.2
A an deze vordering heeft de gemeente ten grondslag gelegd dat [verzoeker] als eigenaar van het appartementsrecht [a-straat 1] te Den Haag van rechtswege lid is van de de Vereniging van Eigenaren [a-straat 1–2] (hierna: de VvE), dat de VvE jegens de gemeente schadeplichtig is geworden omdat de VvE niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan aan de aanschrijving tot herstel en de gemeente dientengevolge kosten heeft moeten maken om de gebreken te herstellen, dat [verzoeker] ingevolge art. 5:113 lid 5 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de VvE voor het breukdeel als genoemd in de splitsingsakte en hij weigert zijn kostendeel aan de gemeente te voldoen.
1.3
[Verzoeker] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.4
De rechtbank heeft [verzoeker] bij vonnis van 12 maart 2009, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de gemeente een bedrag van € 2.532,70 te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
1.5
[Verzoeker] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage2.. Bij brief van 4 januari 2010 aan het hof heeft [verzoeker] grieven geformuleerd en — voor zover in cassatie van belang3. — gevorderd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vordering van de gemeente zal afwijzen.
1.6
De gemeente heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden.
1.7
Na bij tussenarrest van 14 juli 2009 een comparitie van partijen te hebben bevolen, die is gehouden op 4 november 2009, heeft het hof het vonnis waarvan beroep bij arrest van 7 december 2010 bekrachtigd.
1.8
[Verzoeker] heeft door middel van een verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Hoge Raad op 4 maart 2011, tegen dit arrest tijdig beroep in cassatie ingesteld.
De griffie van de Hoge Raad heeft een afschrift van dit verzoekschrift aan de gemeente toegezonden. De gemeente heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Verkeerd ingeleide procedure
2.1
Het gaat in deze zaak om een dagvaardingsprocedure. Op grond van art. 407 lid 1 Rv. in verbinding met art. 111 lid 1 Rv. dient het beroep in cassatie te worden ingesteld bij een exploot van dagvaarding. Nu [verzoeker] cassatieberoep heeft ingesteld middels een verzoekschrift heeft hij de procedure in cassatie ingeleid.
2.2
Sinds de inwerkingtreding van de wisselbepaling van art. 69 Rv.4. op 1 januari 2002 leidt het kiezen van een verkeerde rechtsingang niet meer onverbiddelijk tot niet-ontvankelijkheid.
Kern van deze wisselbepaling wordt gevormd door de hoofdregel in het tweede lid van art. 69 dat de rechter, indien hij constateert dat een zaak op het verkeerde spoor zit, ambtshalve5. de wissel moet omzetten alsmede door de bepaling van het eerste lid dat de zaak aanhangig blijft en wel vanaf de oorspronkelijke dag van dagvaarding of van de indiening van het verzoekschrift6..
Het maakt voor toepassing van de wisselbepaling niet uit of het om een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure gaat7. en ook het moment van omzetten van de wissel is niet van belang: dit kan zowel onmiddellijk na aanvang als in de loop van de procedure geschieden8..
2.3
Indien nodig, bijvoorbeeld indien in verband met de verkeerde keuze bepaalde gegevens niet zijn vermeld, beveelt de rechter ingevolge het eerste lid van art. 69 Rv. de aanlegger het stuk te verbeteren of aan te vullen. Zo dient de aanlegger ingevolge art. 111 lid 3 Rv. in de dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor in de dagvaarding op te nemen. Iets dergelijks wordt niet bepaald in art. 278 Rv. Wordt een verzoekschriftprocedure gewisseld naar een dagvaardingsprocedure, dan dient het inleidende stuk dus met die gegevens te worden aangevuld. Indien een dagvaarding wordt getransformeerd naar een verzoekschrift, dienen bijvoorbeeld belanghebbenden te worden genoemd. Het derde lid van art. 69 Rv. bepaalt dat indien de rechter beveelt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, hij tevens een dag bepaalt waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt de rechter dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.
2.4
De wisselbepaling is opgenomen in de eerste titel, algemene bepalingen van boek I van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en geldt derhalve ook in hoger beroep en in cassatie9.. In de memorie van toelichting wordt uitdrukkelijk vermeld dat in hoger beroep of in cassatie gemaakte fouten in voorkomend geval hersteld moeten kunnen worden10..
2.5
Uw Raad heeft in een vergelijkbaar geval op 7 november 2008, LJN BF1046 (NJ 2008, 580) bevolen dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, voorts bepaald dat de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting en bevolen dat verzoeker tot cassatie de wederpartij het cassatieverzoekschrift betekent onder aanzegging dat de zaak op die zitting zal worden uitgeroepen. Zie ik het goed, dan wordt aldus niet aan alle vereisten van 111 Rv. voldaan11..
Gelet op het voorgaande dient de Hoge Raad m.i. de wisselbepaling van art. 69 Rv. toe te passen en te bevelen dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, een roldatum te bepalen en [verzoeker] te bevelen de gemeente tegen die datum op te roepen bij een exploot dat aan alle vereisten voldoet.
3. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad beveelt dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, voorts een roldatum bepaalt en [verzoeker] beveelt de gemeente tegen die datum op te roepen bij een exploot dat aan alle vereisten voldoet.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑09‑2011
Gelet op de aard van de zaak is op dit moment alleen het procesverloop van belang. Ik geef dit verkort weer.
In het tussenarrest van het hof van 14 juli 2009 onder ‘Het geding’ valt te lezen dat [verzoeker] bij exploot van 5 juni 2009 in hoger beroep is gekomen. Dit appelexploot ontbreekt in het procesdossier.
[Verzoeker] had voorts in reconventie een vergoeding terzake van door hem aan dit dossier bestede kosten gevorderd (zie daarover rov. 13 van het bestreden arrest). Dit punt is in cassatie niet meer aan de orde.
Zie over deze wisselbepaling mijn conclusie voor HR 1 april 2005, LJN AS5824 (NJ 2005, 348) onder 2.9–2.14.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 222.
MvT, 26 855, nr. 3, p. 21–22; Van Mierlo, 2010 (T&C Rv) boek 1, titel 1, inl.opm., aant. 2.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 221–222.
Zie voor toepassingen van de wisselbepaling in cassatie: HR 16 november 2007, LJN BA8453, (NJ 2007, 613) en HR 7 november 2008, LJN BF1046 (NJ 2008, 580).
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 220.
Mijn ambtgenoot Huydecoper had voorgesteld de wederpartij alsnog door de verzoeker te laten oproepen met inachtneming van alle voor dagvaarding in cassatie geldende vormvoorschriften. Inmiddels is daar de griffierechtaanzegging bij gekomen.
Beroepschrift 03‑03‑2011
Betreft: cassatieberoep van [requirant], domicilie kiezende aan de [adres] [postcode] [woonplaats]
tegen
de uitspraak van het Gerechtshof 's‑ Gravenhage , eerste civiele kamer , gewezen op 07 december 2010 onder zaaknummer 200.035.217/01 in de zaak van [requirant] tegen de gemeente 's‑Gravenhage, Dienst Stedelijke Ontwikkeling van (DSO)
Cassatiemiddelen
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving vernietiging van het thans bestreden arrest met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de regels omtrent procesrecht en de bepalingen omtrent de verhouding tussen de appartementseigenaar en de Vereniging van Eigenaren (VVE) geschonden, c.q. verkeerd toegepast. Tevens is het beginsel van ne bis in idem geschonden. Ten slotte is de uitspraak van het Hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd en zijn de feiten niet dragend voor de daaruit getrokken gevolgtrekkingen
Toelichting
[requirant], requirant van cassatie, is van mening dat gerequireerde van cassatie, die zich in rechte noemt ‘gemeente Den Haag’niet-ontvankelijk diende te worden verklaard, omdat ‘gemeente Den Haag’ in formeel-juridische zin niet bestaat. Immers, uitgegaan dient te worden van de officiële namenlijst van gemeenten, waaruit blijkt dat de rechtspersoon i.c. is genaamd de gemeente 's‑Gravenhage. Het is, procesrechtelijk, van groot belang dat een partij zich op de juiste, c.q. wettelijk voorgeschreven wijze, presenteert. Dat iedereen (…) weet wie men bedoelt, is uiteraard geen valide argument om zich juridisch te presenteren als gemeente Den Haag. Iedereen weet, dat met Oeteldonk de gemeente 's‑Hertogenbosch wordt bedoeld, doch indien die gemeente zich in juridische zin als zodanig wenst te presenteren, zal men dit opvatten als een carnavaleske oprisping, dan wel een poging om de lachers op zijn hand te krijgen.
Wie de (voormalige) IB-Groep dagvaardde, in plaats van de Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, afdeling Informatie en Beheergroep, zal niet-ontvankelijk verklaard worden. Wie het winkelbedrijf Albert Heijn dagvaardt, waarbij dus niet duidelijk is welke van de vele rechtspersonen het betreft, zal niet-ontvankelijk verklaard worden. Wie in kort geding de Korpsbeheerder in stede van (de rechtspersoon) de politieregio / het regio-politiekorps dagvaardt ondergaat hetzelfde lot, aldus LJN: AN8740,Voorzieningenrechter Rechtbank Breda , 125026 / KG ZA 03-506, d.d. 07 november 2003. Dito: een onderwijzer die in een arbeidsrechtelijk geschil zijn schoolhoofd of directeur dagvaardt in plaats van het bestuur van zijn school. Ook al verschijnt de wederpartij ter zitting en ook indien ‘het voor gedaagde duidelijk is met welke wederpartij hij te maken heeft’ (r.o. 3 van de uitspraak van het Hof), dan nog zal eiser ‘niet-ontvankelijk’ verklaard worden. Het is dus formeel-processueel van belang dat precies dient vast te staan wie je dagvaardt.
Op de website van gerequireerde leest men dat de gemeente 's‑Gravenhage zelf de benaming Den Haag hanteert, behalve in officiële stukken, zoals geboorte- en huwelijksakten. Daarin wordt 's‑Gravenhage gebruikt. Indien en voor zover van belang, zij vermeld dat uit historische stukken het volgende blijkt. In oude stukken zien we de naam Den Haag als eerste verschijnen. Deze naam komt voor het eerst voor in een oorkonde uit 1242. Daarin wordt gesproken van Die Haghe oftewel ‘het omheinde terrein, jachtgebied’, de plek die ontstond toen Floris V (1254–1296) er een jachtslot liet bouwen. Pas in de vijftiende eeuw dook des Gravenhage op: ‘het jachtgebied van de graaf.’ Deze benaming paste beter bij de status van de stad. Vanaf de zeventiende eeuw werd 's‑Gravenhage de naam die in officiële stukken werd gebruikt. Den Haag bleef in de omgangstaal gangbaar. Deze situatie duurde tot 1990. Toen besloot de gemeente bij de invoering van een nieuwe huisstijl voortaan de benaming Den Haag te hanteren. Die benaming sluit aan bij wat in het dagelijks taalgebruik gangbaar is én bij de buitenlandse benamingen, zoals La Haye (Frans) en The Hague (Engels). 's‑Gravenhage, aldus gerequireerde, wordt alleen nog gebruikt in officiële stukken en in gevallen waar het wettelijk is voorgeschreven.
Als vermeld: [requirant] is van mening dat de gerequireerde van cassatie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard, omdat de gemeente Den Haag juridisch- procesrechtelijk zin niet bestaat. Dat het Hof onder r.o. 3 in de uitspraak in deze zaak, ook gepubliceerd onder LJN: BP1962, Gerechtshof 's‑Gravenhage, 200.035.217/01, d.d. 07 december 2010, stelt dat ‘het vaste jurisprudentie is dat het erop aankomt of voor de gedaagde duidelijk is met welke wederpartij hij te maken heeft. [Appellant] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij ook maar een moment aan de identiteit of aan het bestaan van zijn wederpartij heeft getwijfeld’ is niet te volgen.
Het tweede middel van cassatie is dat er niet tweemaal een rechtsgeding mag plaatsvinden tussen dezelfde partijen over dezelfde zaak , terwijl er geen nieuwe feiten zijn: ne bis in idem. Zoals bekend , is er op 16 april 2008 in deze zaak vonnis gewezen door de rechtbank 's‑Gravenhage. Onder kenmerk 288800/ HA ZA 07-1775 verklaarde de rechtbank het verzet van [requirant] tegen het dwangbevel van 21 maart 2007 gegrond en stelde het buiten effect.
Deze uitspraak heeft formele rechtskracht gekregen en is onherroepelijk geworden. Dat is hier het geval, omdat gerequireerde verzuimd heeft om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de reeds vermelde uitspraak
Artikel 67 lid 1 Rv. stelt: ‘Beslissingen aangaande de rechtsbetrekking in geschil, vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht’. De grond van deze bepaling moet gezocht worden in de proceseconomie: er moet ooit eens een einde komen aan processen: lites finiri oportet.
In de uitspraak van het Hof waartegen [requirant] cassatie instelt is het onder r.o. 4 onbegrijpelijk: ‘Vervolgens komt het betoog van [appellant] ter zake van de formele rechtskracht en het gezag van gewijsde aan de orde; Appellant verwijst daarbij naar artikel 67, eerste lid, Rv. Het hof stelt voorop dat het beginsel van formele rechtskracht inhoudt dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de rechtmatigheid van een besluit van een overheidsorgaan als daartegen een rechtsgang heeft opengestaan en deze niet is gebruikt of niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid; indien het besluit echter door een (gespecialiseerde) rechter is vernietigd moet de burgerlijke rechter van de onrechtmatigheid van dat besluit uitgaan. Uit de memorie van grieven wordt niet duidelijk aan welk besluit de rechtbank ten onrechte geen formele rechtskracht heeft toegekend, zodat de stellingen van appellant op dit punt niet tot resultaat kunnen leiden.’
De laatste zin is onbegrijpelijk, omdat [requirant] immer gezegd heeft en weer stelt dat de gemeente 's‑Gravenhage geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank 's‑Gravenhage van 16 april 2008 onder kenmerk 288800/ HA ZA 07-1775.
Onder 1.3. van de uitspraak van het Hof leze men:
‘De Gemeente heeft de voorzieningen met toepassing van bestuursdwang laten treffen en heeft [appellant] bij dwangbevel van 23 maart 2007 aangesproken voor zijn aandeel in de kosten daarvan. De rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij vonnis van 16 april 2008 het verzet van [appellant] tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond verklaard, omdat de aanschrijving is gericht tot de VVE en deze, en niet [appellant], dus als de overtreder van het dwangbevel moet worden aangemerkt. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.’
De partij die geacht werd hoger beroep in te stellen is, uiteraard, de gemeente 's‑Gravenhage.
Zoals bekend, heeft een rechterlijke beslissing gezag van gewijsde, d.w.z. dat de beslissing bindende kracht heeft en met name in latere processen tussen dezelfde partijen — zoals hier — onbetwistbaar vastligt wat de rechter omtrent de rechtsbetrekking tussen partijen in die uitspraak heeft beslist. Om een beroep te doen op het gezag van gewijsde, zoals hier, is vereist dat de uitspraak waarop appellant zich beroept kracht van gewijsde heeft gekregen, d.w.z. onherroepelijk is geworden. Dat is hier het geval, omdat geïntimeerde verzuimd heeft om rechtsmiddellen aan te wenden tegen de reeds vermelde uitspraak van 16 april 2008. Het maakt daarbij niet uit of de vodering van de gemeente een andere grondslag heeft, zoals het Hof onder (4), 3e alinea stelt. Opgemerkt zij, dat de gemachtigde van de gemeente volgens het Procesbesluit van 14 mei 2007 gemachtigd was om ‘verweer te voeren tegen de door R.P. [requirant] ingestelde rechtsvordering van (gedagvaard op 13 juni 2007 bij de rechtbank alhier), zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep en / of cassatie.’ Curieus is dat de gemeente/ gerequireerde van cassatie bij schrijven van 5 september 2008 , dus buiten de beroepstermijn, een andere interpretatie geeft aan artikel 5:113, lid 5 BW dan de rechtbank in het vonnis van 16 april 2008.
Verderop leze men dat de gemeente heeft echter besloten geen appel in te stellen, maar [requirant] in rechte zal betrekken om op deze wijze een executoriale titel te verkrijgen.’
Het derde middel heeft betrekking op het volgende. Uit de wet en jurisprudentie blijkt het volgende.
Niet [requirant], de eigenaar van het appartement, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [a-plaats], doch uitsluitend de Vereniging van Eigenaren (VVE) kan, juridisch, als overtreder door derden, c.q. de gemeente, beschouwd worden. Vaststaat dat de VVE [a-straat 1-2], die reeds jarenlang van rechtswege bestaat niet gedagvaard is, c.q. niet in rechte betrokken is en dat het aanschrijvingsbesluit i.c. niet is gericht geweest aan de aan de eigenaren van de betreffende appartementsrechten. Vaststaat Op grond van artikel 5:126 BW is de VVE beheerder over de gemeenschap en is zij in die hoedanigheid tevens verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van (herstel)werkzaamheden aan gemeenschappelijke zaken, waarvoor zij is aangeschreven. De VVE dient dan ook te worden aangemerkt als overtreder in de zin van zin van de artikelen 5:24 lid 3, 5:25 lid 1 en 5:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De (VVE) eigenaren zijn afzonderlijk niet gerechtigd om gevolg te geven aan de aanschrijving. (vgl. LJN: BJ8478, Rechtbank Rotterdam , 292127 / HA ZA 07-2399, d.d. 26 augustus 2009; in soortgelijke zin: LJN: BH5455, Rechtbank Rotterdam, 303256/HA ZA 08-707, d.d. 04 februari 2009). Dat de VVE op grond van artikel 5:126 lid 2 BW de gezamenlijke eigenaars kan vertegenwoordigen, betekent nog niet dat de eigenaars tevens zijn aan te merken als overtreder. De mogelijkheid van de individuele eigenaar om een besluit van de VVE te doen vernietigen is niet gelijk te stellen met de mogelijkheid gevolg te geven aan de aanschrijving.
Weshalve
wendt requirant van cassatie zich tot de Hoge Raad, teneinde het arrest het Hof te 's‑Gravenhage, gewezen op 07 december 2010 onder zaaknummer 200.035.217/01 en rolnummer 798137/08-25687 te vernietigen, opnieuw recht te doen en te bepalen dat gerequireerde van cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, e.e.a. met veroordeling van gerequireerde van cassatie;
e.e.a. met verwijzing van het publiekrechtelijk lichaam de gemeente 's‑Gravenhage in de proceskosten in beide instanties ad.€ 4.585,39 (vierduizendvijfhonderdvijfentachtig Euro en 39/100), nog te verhogen de wettelijke rente, ingaande 01 januari 2011 en met het door [requirant] betaalde griffierecht bij de kantonrechter en het Hof.
Dit schriftuur wordt in achtvoud ingediend en is ondertekend door Mr. [requirant], advocaat te 's‑Gravenhage aldaar kantoorhoudende aan de [a-straat 1], requirant van cassatie.
Te Den Haag op 03-03-2011,
Mr. Drs. [requirant]
Bijlagen(n): 18 pag.
- —
dwangbevel door B&W van Den Haag, d.d. 21-03-2007;
- —
brief van gemeente Den Haag, d.d. 14-05-2007;
- —
vonnis rechtbank's‑Gravenhage, d.d. 16-04-2008 ( 288800/ HA ZA 07-1775 )
- —
brief van gemeente Den haag, d.d. 05-09-2008;
- —
vonnis rechtbank's‑Gravenhage, d.d. 12-03-2009 ( 798137/08-25687 )
- —
arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage, d.d. 07-12-2010 ( 200.035.217/01 )
- —
brief van de gemeente Den Haag, d.d. 28-12-2010; ( factuur )
- —
korte omschrijving van de zaak.