Hof 's-Gravenhage, 07-12-2010, nr. 200.035.217/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1962
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-12-2010
- Magistraten
Mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, A.V. van den Berg, J. Kramer
- Zaaknummer
200.035.217/01
- LJN
BP1962
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP1962, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑12‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY0971, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BY0971
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT7571
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
aanschrijving tot woningverbetering; kostenverhaal bestuursdwang op lid VvE; gezag van gewijsde
Mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, A.V. van den Berg, J. Kramer
Partij(en)
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 7 december 2010
inzake
[APPELLANT],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.P. [appellant] te 's‑Gravenhage,
tegen
DE GEMEENTE DEN HAAG,
zetelend te 's‑Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. J.C.W. de Sauvage Nolting te 's‑Gravenhage.
Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft in deze zaak op 14 juli 2009 een arrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot dat tijdstip verwijst het hof naar dat arrest. [appellant] heeft daarna producties in het geding gebracht. Vervolgens is een comparitie van partijen gehouden. Een schikking is niet tot stand gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn bezwaren tegen het vonnis uiteengezet. De Gemeente heeft deze bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] is eigenaar van het appartementsrecht [straatnaam] te [Woonplaats]. Hij is uit dien hoofde van rechtswege lid van de Vereniging van Eigenaren [locatie 1] (verder: de VvE).
1.2
Op 11 maart 2004 heeft een inspecteur van de Gemeente bij een inspectie een aantal gebreken aan gemeenschappelijke gedeelten van het pand [locatie 1] vastgesteld die strijd opleverden met de bouwregelgeving. Bij besluit van 4 mei 2004 heeft de Gemeente een aanschrijving tot het treffen van daarbij aangegeven voorzieningen doen uitgaan aan de VvE, waarbij bestuursdwang is aangezegd ingeval de noodzakelijke voorzieningen niet op 1 augustus 2004 zijn getroffen. Tegen de aanschrijving heeft [appellant] een procedure gevoerd waarin zijn bezwaren uiteindelijk bij uitspraak van 6 september 2006 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond zijn verklaard.
1.3
De Gemeente heeft de voorzieningen met toepassing van bestuursdwang laten treffen en heeft [appellant] bij dwangbevel van 23 maart 2007 aangesproken voor zijn aandeel in de kosten daarvan. De rechtbank 's‑Gravenhage heeft bij vonnis van 16 april 2008 het verzet van [appellant] tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond verklaard, omdat de aanschrijving is gericht tot de VvE en deze, en niet [appellant], dus als de overtreder van het dwangbevel moet worden aangemerkt. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.
De Gemeente heeft bij de rechtbank gevorderd dat deze [appellant] zal veroordelen aan haar € 2.532,70 te betalen, met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
3.
Als eerste zal het hof de klacht van [appellant] behandelen dat de Gemeente procedeert onder de naam Gemeente Den Haag, terwijl de juiste benaming Gemeente 's‑Gravenhage is. De klacht leidt niet tot resultaat. Het is vaste jurisprudentie dat het erop aankomt of voor de gedaagde duidelijk is met welke wederpartij hij te maken heeft. [appellant] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij ook maar een moment aan de identiteit of aan het bestaan van zijn wederpartij heeft getwijfeld.
4.
Vervolgens komt het betoog van [appellant] ter zake van de formele rechtskracht en het gezag van gewijsde aan de orde; [appellant] verwijst daarbij naar artikel 67, eerste lid, Rv. Het hof stelt voorop dat het beginsel van formele rechtskracht inhoudt dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de rechtmatigheid van een besluit van een overheidsorgaan als daartegen een rechtsgang heeft opengestaan en deze niet is gebruikt of niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid; indien het besluit echter door een (gespecialiseerde) rechter is vernietigd moet de burgerlijke rechter van de onrechtmatigheid van dat besluit uitgaan. Uit de memorie van grieven wordt niet duidelijk aan welk besluit de rechtbank ten onrechte geen formele rechtskracht heeft toegekend, zodat de stellingen van [appellant] op dit punt niet tot resultaat kunnen leiden.
5.
Het beroep van [appellant] op het gezag van gewijsde faalt eveneens. Het beginsel van gezag van gewijsde is sinds 1 januari 2002 neergelegd in artikel 236, eerste lid, Rv, dat luidt: ‘Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht’. De rechtsbetrekking die in het onderhavige geschil aan de orde is, is die tussen de Gemeente als schuldeiser en [appellant] als hoofdelijk aansprakelijke voor de schulden van de VvE als schuldenaar (artikel 5:113, vijfde lid, BW). In het in rechtsoverweging 1.3 bedoelde vonnis is over die rechtsbetrekking geen beslissing genomen, maar over de rechtsbetrekking tussen de Gemeente als uitvaardigster van een aanschrijving onder bestuursdwang en [appellant] als beweerde overtreder van die aanschrijving. De rechtbank heeft in het betreffende vonnis (zakelijk weergegeven) overwogen dat de omstandigheid van [appellant] als lid van de VvE hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van de VvE, hem niet tot overtreder van de aanschrijving onder bestuursdwang maakt; zij heeft geen beslissing genomen over de vraag of [appellant] uit hoofde van dat lidmaatschap het gevorderde bedrag aan de Gemeente diende te betalen. Dat in beide rechtsbetrekkingen de invordering van dezelfde schuld aan de orde is, maakt dat niet anders. De door [appellant] aangehaalde jurisprudentie ziet evenmin op deze vraag en kan [appellant] dus niet baten. Voor zover [appellant] zich met deze stelling heeft willen beroepen op de exclusiviteit van de invorderingsprocedure bij dwangbevel, overweegt het hof dat daarvan geen sprake is.
6.
[appellant] heeft ook een aantal bezwaren geuit met betrekking tot het gevorderde bedrag. Het betreft de volgende aangelegenheden.
- a.
De werkzaamheden hebben betrekking gehad op twee VvE's, te weten die waarvan hij lid is en die voor de appartementen [locatie 2]. [appellant] stelt dat de kosten die mede betrekking hebben op de andere VvE, niet door twee maar door drie gedeeld moeten worden.
- b.
De aannemer die de werkzaamheden heeft uitgevoerd, is failliet verklaard. [appellant] wenst bewijzen te zien dat werkelijk is betaald.
- c.
[appellant] stelt dat het gebruikelijk is om drie offertes te vragen en wenst de andere offertes te zien.
- d.
Op het bedrag moet in mindering worden gebracht hetgeen het andere lid van de onderhavige VvE moet betalen.
- e.
De aannemer heeft schade aangebracht aan zijn markiezen.
- f.
De in rekening gebrachte kosten zijn niet behoorlijk gespecificeerd, mede omdat niet alle werkzaamheden zijn verricht.
- g.
Onduidelijk is waaruit de verhoging van de door de aannemer in rekening gebrachte kosten met € 799,69 bestaat.
- h.
De zonwering is niet verwijderd en teruggeplaatst.
- i.
De aannemer heeft ten minste € 387, 09 en € 220,79 te veel ontvangen.
- j.
[appellant] wenst te vernemen of en tot welke bedragen de andere leden van beide VvE's aan de Gemeente hebben betaald.
7.
Met betrekking tot de kosten van de werkzaamheden aan de stalen latei (onderdeel a) blijkt uit de door de Gemeente in eerste aanleg overgelegde producties, waarnaar de Gemeente in hoger beroep heeft verwezen, dat ter zake daarvan door de aannemer een afzonderlijke factuur is gestuurd ten laste van [locatie 2] (productie 12), waarop een aantekening voorkomt met de strekking dat 50% moet worden toegerekend aan [locatie 3]. Niet is gesteld of gebleken dat aan [appellant] meer in rekening wordt gebracht dan de helft van het aan [locatie 3] toe te rekenen gedeelte. Niet valt in te zien dat aan [appellant] slechts eenderde van die helft mag worden toegerekend, nu de VvE twee leden heeft.
8.
Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente zoals gevraagd bewijzen overgelegd dat aan de aannemer is betaald, zodat ook het onder b vermelde bezwaar moet worden verworpen. Het onder c weergegeven bezwaar leidt niet tot resultaat omdat het hof met de Gemeente van oordeel is dat de Gemeente niet drie offertes hoeft aan te vragen. De Gemeente heeft bij memorie van antwoord haar opslag op de aan haar door aannemers in rekening gebrachte kosten onderbouwd. Het hof acht deze onderbouwing voldoende en is van oordeel dat de in rekening gebrachte interne kosten niet onredelijk hoog zijn. De klacht onder g acht het hof daarom ongegrond.
9.
De Gemeente heeft met betrekking tot de bijdrage van het andere lid van de VvE naar voren gebracht dat aan [appellant] niet meer dat 50 % van het totale bedrag in rekening is gebracht en dat het andere lid intussen het door hem verschuldigde heeft voldaan. De vraag of het door de VvE [locatie 2] het door haar verschuldigde heeft voldaan is niet van belang voor de in deze zaak te nemen beslissing. De onderdelen d en j treffen geen doel.
10.
Met betrekking tot zijn onder e en h ingenomen stellingen overweegt het hof als volgt. [appellant] heeft ten bewijze uitsluitend verwezen naar een door hem overgelegde rekening van herstelkosten. De Gemeente heeft betwist dat de aannemer schade heeft toegebracht aan de markiezen en heeft naar voren gebracht dat de aannemer de zonwering heeft verwijderd en teruggeplaatst. Het hof is van oordeel dat de overgelegde rekening geen bewijs inhoudt dat de aannemer de markies heeft beschadigd en (aangezien de rekening slechts betrekking heeft op reparatie van de markies en vervanging van het trekkoord) evenmin op door [appellant] gemaakte kosten voor het herplaatsen van de markies. [appellant] heeft op deze punten geen (verder) bewijs aangeboden. Ook deze stellingen lijden daarom schipbreuk.
11.
Uit de facturen van de aannemer blijkt dat de werkzaamheden zijn verricht conform de overgelegde offerte en opdracht. Het hof is van oordeel dat ze daarmee in beginsel voldoende zijn gespecificeerd. Het door de aannemer niet verrichte schilderwerk (waarvoor de Gemeente een ander bedrijf heeft ingeschakeld) heeft de aannemer blijkens de facturen ook niet aan de Gemeente in rekening gebracht. Dat de aannemer andere werkzaamheden niet heeft verricht heeft [appellant] niet voldoende gemotiveerd gesteld. De klacht onder f faalt.
12.
De Gemeente heeft bij memorie van antwoord de berekeningen van [appellant] waarop zijn onder i bedoelde stellingen berusten, (met een berekening onderbouwd) betwist en naar voren gebracht dat het eerste door [appellant] genoemde bedrag betrekking heeft op de door de aannemer niet uitgevoerde schilderwerkzaamheden. De Gemeente heeft voorts (met een factuur onderbouwd) betoogd dat dat werk door haar aan een ander bedrijf is opgedragen en door dat bedrijf is uitgevoerd. Ter zake van het tweede door [appellant] genoemde bedrag, dat naar hij stelt het door de aannemer voor het schilderwerk in rekening gebrachte BTW-percentage betreft, heeft de Gemeente aangevoerd dat de aannemer geen schilderwerk heeft uitgevoerd en dat blijkens de factuur voor het schilderwerk daarbij het juiste BTW-percentage is toegepast. De berekeningen van de Gemeente komen het hof voorshands niet onjuist voor. Bewijs voor de juistheid van zijn berekeningen heeft [appellant] niet aangeboden. Ook onderdeel i leidt dus niet tot een verlaging van het door de Gemeente gevorderde bedrag.
13.
Het hof kan de door [appellant] ten slotte van de Gemeente gevorderde vergoeding van door hem aan dit dossier bestede kosten ter hoogte van € 3.500,- niet anders lezen dan als een vordering in reconventie. In eerste aanleg is door [appellant] geen vordering in reconventie ingesteld; een zodanige vordering kan niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen.
14.
Nu geen van de door [appellant] in hoger beroep aangevoerde bezwaren tot resultaat leidt, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- —
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, van 12 maart 2009;
- —
wijst het door [appellant] in hoger beroep gevorderde af;
- —
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 262,- aan verschotten en € 632,- aan salaris advocaat;
- —
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, A.V. van den Berg en J. Kramer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2010 in aanwezigheid van de griffier.