Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/54/EG betreffende het in de handel brengen van bietenzaad
Bijlage I Voorwaarden voor goedkeuring
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-09-2022.
- Bronpublicatie:
16-06-2021, PbEU 2021, L 214 (uitgifte: 17-06-2021, regelingnummer: 2021/971)
- Inwerkingtreding
07-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2021, PbEU 2021, L 214 (uitgifte: 17-06-2021, regelingnummer: 2021/971)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
A. Gewas
1
Het vorige gewas op dat veld mag niet onverenigbaar zijn met de productie van zaaizaad van Beta vulgaris van het desbetreffende ras en het veld moet voldoende vrij zijn van spontaan opgeschoten planten van het vorige gewas.
2
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.
3
De zaadproducent moet alle vermeerderingen van een bepaald ras aan de controle van de keuringsdienst onderwerpen.
4
Voor alle categorieën ‘gecertificeerd zaaizaad’ dient ten minste één veldkeuring — hetzij een officiële keuring, hetzij een keuring onder officieel toezicht — plaats te vinden; voor basiszaad moeten ten minste twee officiële veldkeuringen plaatsvinden waarvan er een betrekking heeft op stekkelingen en een op de zaaddragende planten.
5
De staat waarin het vermeerderingsveld zich bevindt en de stand van het gewas moeten een voldoende controle van de rasechtheid en de raszuiverheid mogelijk maken.
5 bis
Wanneer na de toepassing van de punten 2 tot en met 5 twijfel blijft bestaan over de rasechtheid van het zaad, kan de certificeringsdienst voor het onderzoek naar die rasechtheid een internationaal erkende en reproduceerbare biochemische of moleculaire techniek gebruiken, overeenkomstig de toepasselijke internationale normen.
6
De minimumafstand tot in de buurt liggende bestuivingsbronnen bedraagt:
Gewas | Minimumafstand | ||
---|---|---|---|
1. | Voor de productie van basiszaad: | ||
— tot bestuivingsbronnen van het geslacht Beta | 1 000 m | ||
2. | Voor de productie van gecertificeerd zaad: | ||
a) van suikerbieten: | |||
— tot een hieronder niet genoemde bestuivingsbron van het geslacht Beta | 1 000 m | ||
— wanneer als bestuiver of een van de bestuivers een diploïd ras wordt gebruikt, tot tetraploïde rassen van suikerbieten als mogelijke bestuivingsbronnen | 600 m | ||
— wanneer als bestuiver uitsluitend een tetraploïd ras wordt gebruikt, tot diploïde rassen van suikerbieten als mogelijke bestuivingsbron | 600 m | ||
— tot suikerbieten met een onbekende ploïdie als mogelijke bestuivingsbron | 600 m | ||
— wanneer als bestuiver of als een van de bestuivers een diploïd ras wordt gebruikkt, tot diploïde rassen van suikerbieten als mogelijke bestuivingsbron | 300 m | ||
— wanneer als bestuiver uitsluitend een tetraploïd ras wordt gebruikt, tot tetraploïde rassen van suikerbieten als mogelijke bestuivingsbron | 300 m | ||
— tussen twee velden voor de productie van zaaizaad van suikerbieten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de mannelijke steriliteit | 300 m | ||
b) van voederbieten: | |||
— tot een hieronder niet genoemde bestuivingsbron van het geslacht Beta | 1 000 m | ||
— wanneer als bestuiver of een van de bestuivers een diploïd ras wordt gebruikt, tot tetraploïde rassen van suikerbieten als mogelijke bestuivingsbron | 600 m | ||
— wanneer als bestuiver uitsluitend een tetraploïd ras wordt gebruikt, tot diploïde rassen van voederbieten als mogelijke bestuivingsbron | 600 m | ||
— tot voederbieten met een onbekende ploïdie als mogelijke bestuivingsbron | 600 m | ||
— wanneer als bestuiver of een van de bestuivers een diploïd ras wordt gebruikt, tot diploïde rassen van voederbieten als mogelijke bestuivingsbron | 300 m | ||
— wanneer als bestuiver uitsluitend een tetraploïd ras wordt gebruikt, tot tetraploïde rassen van voederbieten als mogelijke bestuivingsbron | 300 m | ||
— tussen twee velden voor de productie van voederbieten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de mannelijke steriliteit | 300 m |
Met bovengenoemde afstanden hoeft geen rekening te worden gehouden wanneer er voldoende bescherming is tegen ongewenste vreemdbestuiving. Zaaizaadgewassen waarbij dezelfde bestuiver wordt gebruikt, behoeven niet van elkaar te worden gescheiden.
De ploïdie van zowel zaaddragende als stuifmeel afscheidende componenten van het zaaizaad producerende gewas moet worden bepaald aan de hand van de gemeenschappelijke rassenlijst die is vastgesteld bij Richtlijn 2002/53/EG of van de krachtens die richtlijn vastgestelde nationale rassenlijsten. Indien dit gegeven voor een bepaald ras niet vermeld is, moet worden aangenomen dat de ploïdie onbekend is en is derhalve een minimumafstand van 600 m vereist.
B. Zaad
1
Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn.
2
De aanwezigheid van ziekten die de waarde voor het gebruik als zaad verminderen, moet zoveel mogelijk beperkt zijn.
3
Het zaad moet bovendien aan de volgende voorwaarden voldoen:
- a)
Mechanische minimumzuiverheid (% van het gewicht) (1)
Minimumkiemkracht (% van de zuivere kluwens of zaden)
Maximumvochtgehalte (% van het gewicht) (1)
aa) Suikerbieten:
-
Eenkiemig zaad
97
80
15
-
Precisiezaad
97
75
15
-
Meerkiemig zaad van rassen waarvan het percentage diploïde zaden meer dan 85 bedraagt
97
73
15
-
Ander zaad
97
68
15
bb) Voederbieten:
-
Meerkiemig zaad van rassen waarvan het percentage diploïde zaden meer dan 85 bedraagt, eenkiemig zaad, precisiezaad
97
73
15
-
Ander zaad
97
68
15
Het gewichtspercentage aan zaden van andere planten mag niet meer bedragen dan 0,3.
- b)
Aanvullende voorwaarden voor eenkiemig zaad en precisiezaad:
- aa)
Eenkiemig zaad:
ten minste 90 % van de gekiemde kluwens mogen slechts één zaadkiem geven.
Het percentage kluwens met drie of meer kiemen mag niet meer dan vijf bedragen berekend op de gekiemde kluwens.
- bb)
Precisiezaad van suikerbieten:
ten minste 70 % van de gekiemde kluwens mogen slechts één zaadkiem geven. Het percentage kluwens met drie of meer kiemen mag niet meer dan vijf bedragen berekend op de gekiemde kluwens.
- cc)
Precisiezaad van voederbieten:
voor de rassen waarbij het percentage diploïde zaden meer bedraagt dan 85, mogen ten minste 58 % van de gekiemde kluwens slechts één zaadkiem geven; voor al het overige zaad mogen ten minste 63 % van de gekiemde kluwens slechts één zaadkiem geven. Het percentage kluwens met drie of meer kiemen mag niet meer dan vijf bedragen berekend op de gekiemde kluwens.
- dd)
Voor zaad van de categorie ‘basiszaad’ bedraagt het gewichtspercentage aan inerte stof niet meer dan 1,0. Voor zaad van de categorie ‘gecertificeerd zaaizaad’ bedraagt het gewichtspercentage aan inerte stof niet meer dan 0,5. Voor ingehuld zaad van beide categorieën wordt geconstateerd of aan deze voorwaarde wordt voldaan aan de hand van overeenkomstig artikel 9, lid 1, uit bewerkt zaad, dat gedeeltelijk is gepeld (geslepen of gebroken), maar dat nog niet werd ingehuld, getrokken monsters, zonder dat hiermee wordt vooruitgelopen op het officiële onderzoek van de minimale analytische zuiverheid van het ingehulde zaad.
- c)
Andere bijzondere voorwaarden:
De lidstaten zorgen ervoor dat geen bietenzaad met een gewichtspercentage aan inerte stof van meer dan 0,5 wordt binnengebracht in gebieden die op basis van passende communautaire procedures als ‘rhizomanie-vrije zones’ zijn erkend.