Zie produktie 1 bij het beroepschrift van 12 oktober 2018.
HR, 20-03-2020, nr. 19/03552
ECLI:NL:HR:2020:467
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2020
- Zaaknummer
19/03552
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑03‑2020
ECLI:NL:HR:2020:467, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑03‑2020; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2020/15.18 met annotatie van Redactie
NLF 2020/0780 met annotatie van Peter van der Muur
Belastingblad 2020/186 met annotatie van J.C. Scherff
BNB 2020/66 met annotatie van J.A. MONSMA
JB 2020/82
FED 2020/76 met annotatie van G. GROENEWEGEN
NTFR 2020/822 met annotatie van mr. E.D. Postema
Beroepschrift 20‑03‑2020
Betreft: Cassatieberoepschrift inzake [X] /Gemeente Den Haag; uw zaaknummer F19/03552
Tot mij wendde zich [X]. Hij verzocht mij het beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 13 juni 2019 (uitspraak op verzet) te motiveren.
De cassatiemiddelen moeten ieder afzonderlijk en in onderlinge samenhang worden bezien.
Achtergrond
Aan [X] is toegezonden door de Gemeente Den Haag op 13 februari 2018 een WOZ-beschikking over 2018 van het pand waarin hij woont, de [a-straat 1] te [Z]. De WOZ-waarde is bepaald tegen peildatum 1 januari 2017 op een waarde van € 665.000. Tegen deze beschikking heeft [X] bezwaar gemaakt bij brief van 25 maart 2018.1. Hij vindt de WOZ-waarde van het huis waarin hij woont veel te hoog vastgesteld. [X] vindt dat als hem een WOZ-beschikking wordt toegezonden hij een belang heeft om de hoogte van de WOZ- beschikking te bestrijden. Hij woont in het huis dat door zijn B.V. wordt gehuurd. De hele waardering van onroerende zaken voor de WOZ in Nederland geschiedt niet op juiste met de wet (WOZ) strijdige wijze. Op 31 augustus 2018 heeft de Gemeente Den Haag uitspraak op bezwaar gedaan. [X] is niet-ontvankelijk verklaard.
Volgens de Gemeente zou hij geen belang hebben bij de vastgestelde WOZ- beschikking en daarom is hij niet-ontvankelijk in zijn bezwaar, aldus de Gemeente. In een eerdere procedure WOZ-procedure over 2015 heeft uw Raad zijn cassatieberoep verworpen op de voet van art. 81 RO tegen de uitspraak van Hof Den Haag van 1 juni 2016.2. Zie Hoge Raad 14 april 2017.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft [X] beroep aangetekend bij de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2018.
Vervolgens heeft de Rechtbank Den Haag d.d. 4 februari 2019 uitspraak gedaan en het beroep ‘vereenvoudigd’ behandeld. De rechtbank heeft op de voet van art. 8:54 Awb uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep (kennelijk) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is binnen 6 weken verzet ingesteld door [X] bij de rechtbank op 18 maart 2019. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 14 mei 2019. Bij uitspraak van 13 juni 2019 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [X] cassatie ingesteld.
1. Cassatiemiddel I
Verzet ten onrechte afgewezen; het rechtbank had niet de zaak vereenvoudigd mogen afdoen
Schending van het recht en /of (fataal) verzuim van vormen omdat de rechtbank in r.o. 5 heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde voor [X] geen basis vormt voor aan hem opgelegde gemeentelijke heffing en, in de uitspraak van het Hof van 1 juni 2016 is overwogen dat de op de WOZ-waarde gebaseerde bij telling bij het inkomen voor de inkomstenbelasting voor opposant niet is gebaseerd op enige wettelijke bepaling en dat gelet hierop niet gebleken is dat opposant een belang bij heeft bij de waardebepaling van de woning, aldus heeft de rechtbank blijk gegeven art. 8:54 Awb onjuist te hebben toegepast, mede in het licht van nadien gewezen jurisprudentie.
1.1.
[X] stelt zich op het standpunt dat de enkele ontvangst van een op naam gestelde WOZ-beschikking impliceert dat hij een voldoende procesbelang heeft. Zie op dit punt recentelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 6 juli 20194. in het bijzonder r.o. 4.5–4.7.
1.2.
[X] heeft een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking ontvangen van de Gemeente Den Haag. Sterker nog, hij heeft met de WOZ-beschikking een formulier ontvangen van de Gemeente Den Haag waarop hij kan aantekenen wat zijn bezwaren zijn tegen de beschikking, waaronder het bezwaar dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld.5. Daaruit blijkt al dat de Gemeente Den Haag hem een procesbelang toedicht want anders stuurt de Gemeente Den Haag hem niet zo'n ‘bezwaarformulier’ toe. Dat — zoals de Gemeente stelt
— de WOZ-waarde slechts ter kennisneming is toegezonden, blijkt helemaal niet uit de beschikking van de Gemeente Den Haag. De vraag, die vervolgens rijst, waarom je iemand ‘slechts’ informeert over de waarde van de WOZ als die persoon daar toch geen belang bij zou hebben. Juist uit het feit dat de Gemeente hem informeert over de WOZ-waarde betekent dat de Gemeente Den Haag vindt dat [X] daar een belang bij heeft. Daarmee is [X] het eens. De rechtbank heeft vervolgens de zaak vereenvoudigd afgedaan vanwege de eerdere procedure die gevoerd is over de WOZ-beschikking over 2015 en die heeft geleid tot Hoge Raad 14 april 20176.. Zie de uitspraak van 4 februari 2019 van de rechtbank.
1.3.
Een eerdere uitspraak over de WOZ-beschikking 2015 is geen reden om deze zaak op de voet van art. 8:54 Awb vereenvoudigd af te doen. Er is namelijk sinds die uitspraak sprake van ‘nieuwe jurisprudentie’ vanwege een nieuwe wettelijke regeling vanaf 1 oktober 2015. Immers heeft uw Raad op 20 oktober 20177. geoordeeld in r.o. 2.3.4:
‘(…) dat eenieder aan wie een te zijnen aanzien genomen WOZ- beschikking bekend is gemaakt en die in bezwaar of in een procedure voor de belastingrechter een hogere dan de vastgestelde waarde bepleit (…) een belang heeft. ’
1.4.
Uit de conclusie van de A-G bij dat arrest van 15 juni 20178. blijkt dat het belang bij een juiste vaststelling van de WOZ-waarde ook gelegen kan zijn in niet fiscale regelingen, nu de WOZ-waarde ook wordt gehanteerd in niet fiscale regelingen, (zie 4.12 conclusie A-G en r.o. 2.3.4 van dat arrest).
1.5.
Deze uitspraak van uw Raad van 20 oktober 2017 is gewezen na de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2017 van [X] (81 RO). Deze uitspraak van uw Raad was voor Hof Arnhem-Leeuwarden reden om te komen tot het oordeel dat er sprake is van een procesbelang als iemand een op naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen. Zie hiervoor de uitspraak van 6 juli 2019.9. In r.o. 4.5 en 4.6 oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden:
‘4.5
Daartegenover staat de opvatting dat de strekking van het arrest ruimer is. Niet alleen omdat de tekst van het arrest in overweging 2.3.4. door het gebruik van het woord ‘eenieder’ een mime strekking suggereert, maar ook omdat in andere gevallen dan die waarin de eigenaar van een onroerende zaak een hogere waarde bepleit zich ook problemen kunnen voordoen bij het bepalen van het belang bij een andere waarde dan de vastgestelde waarde en de behoefte kan bestaan aan een praktisch goed uitvoerbare regeling. De enkele ontvangst van een op naam gestelde WOZ-beschikking impliceert dan een voldoende procesbelang. Belanghebbenden verdedigen deze opvatting, met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 mei 2018, nr. HAA 16/5348, ECLI:NL:RBNHO:2018:5086.
4.6
De in 4.5 vermelde opvatting spreekt temeer indien in aanmerking wordt genomen dat de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor meerdere heffingen en regelingen in aanmerking wordt — of kan worden — genomen, zoals de vaststelling van de hoogte van de huur. Ook toekomstige regelingen zouden, al dan niet met terugwerkende kracht, bij de WOZ-waarde van een onroerende zaak kunnen aangrijpen. (…)’
1.6.
Deze nieuwe lijn in de jurisprudentie van Uw Raad heeft de rechtbank helemaal niet in haar oordeel betrokken. De rechtbank heeft slechts het fiscale heffingsbelang beoordeeld in r.o. 5. De rechtbank had de zaak niet op de voet van art. 8:54 Awb vereenvoudigd mogen afdoen. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat over het ‘ongegrond zijn’ in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Gelet op de recente uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden op basis van uw arrest van 20 oktober 2017 is over de juistheid van de niet- ontvankelijkheid ([X] zou geen procesbelang hebben) op z'n minst twijfel mogelijk. De rechtbank heeft een en ander miskend. Ook gelet op het feit dat en de wijze waarop de Gemeente Den Haag [X] de WOZ-beschikking met bezwaar- formulier heeft toegezonden.
1.7.
Kortom: de rechtbank heeft een onjuiste toets aangelegd van wanneer iemand een procesbelang heeft — namelijk alleen beperkt tot een fiscaal heffingsbelang — en al helemaal om de behandeling vereenvoudigd af te doen en het verzet tegen de vereenvoudigde afhandeling ‘ongegrond’ te verklaren gelet op nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie.
2. Cassatiemiddel II
Komt [X] een beroep toe op de voet van art. 8:29 Awb?
2.1.
Daarnaast speelt ook een kwestie over toezending van stukken die [X] met een beroep op art. 8:29 Awb geheim wil houden voor de wederpartij, de Gemeente. Bij brief van 27 december 2018 heeft [X] toegestuurd stukken aan de rechtbank die hij wil inbrengen in het geding voor de onderbouwing van zijn standpunt maar niet aan de wederpartij. Bij brief van 3 januari 2019 heeft de rechtbank beslist dat hem geen beroep toekomt op art. 8:29 Awb. Bij brief van 17 januari 2019 heeft [X] bericht dat hij heel graag wil dat deze stukken worden meegenomen door de rechtbank. Bij brief van 28 januari 2019 heeft de rechtbank de ‘geheimhoudingsstukken’ retour gestuurd omdat [X] de geheimhouding niet ongedaan wilde maken en hem geen beroep toekomt op art. 8:29 Awb. Bij de behandeling van de verzetprocedure heeft [X] nogmaals deze stukken in het geding gebracht. Zie de brief van 30 april 2019. De rechtbank heeft deze stukken wederom geretourneerd bij brief van 2 mei 2019. Het was niet mogelijk — aldus de rechtbank — de stukken ‘geheim’ te houden voor de wederpartij. De rechtbank heeft deze stukken niet meegenomen in deze procedure. [X] wil stukken kunnen inbrengen aan de rechtbank om zijn stellingen te onderbouwen zonder dat de wederpartij de Gemeente Den Haag daarvan kennis neemt. De rechtbank heeft eerst ‘geoordeeld’ via ‘brieven’ dat [X] geen beroep toekomt op art. 8:29 Awb want hij is niet ‘verplicht’ om in de zin van art. 8:29 Awb deze stukken in te brengen. In de verzetprocedure heeft de rechtbank wederom aangegeven dat het inbrengen van ‘geheime’ stukken waar de wederpartij niet van kennis kan nemen niet mogelijk is. [X] vraagt zich af of dit oordeel juist is. Om zijn stellingen te onderbouwen zal hij direct bewijsstukken moeten meesturen anders loopt hij het risico dat de rechter zijn stellingen onvoldoende aannemelijk acht en zelfs — zoals hier — dat de rechtbank in een vereenvoudigde procedure het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Dus in zoverre is hij ‘verplicht’ relevante stukken ‘bewijsstukken’ op voorhand toe te zenden.
2.2.
Kortom: [X] vindt dat hem ook een beroep op art. 8:29 Awb toekomt. Er moet sprake zijn van een equality of arms. Waarom zou een overheid wel een beroep kunnen doen op art. 8:29 Awb en een particulier — die tegen die overheid procedeert — niet? Het andersluidende oordeel van de rechtbank kan niet gevolgd worden. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook ‘zomaar’ zowel in de gewone als in de verzetprocedure deze stukken buiten beschouwing gelaten.
3.
3.1. Proceskosten
Verzocht wordt om een proceskostenvergoeding.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑03‑2020
Hof Den Haag 1 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1637.
Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:682.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5838.
Zie produktie 1 bij het beroepschrift van 12 oktober 2018. Produktie 1 bestaat uit het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking met als bijlage de WOZ-beschikking en het bewuste formulier.
Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:682 en Hof Den Haag 1 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1637.
Hoge Raad 20 oktober 2017, 16/02441, ECLI:NL:HR:2017:2656.
Conclusie A-G Ijzerman van 15 juni 2017, ECLI:NL:PHR:2017:559.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5838.
Uitspraak 20‑03‑2020
Inhoudsindicatie
artikelen 22 en 24, lid 3, Wet WOZ, artikel 1:2 Awb, heeft huurder die een op zijn naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen een (proces)belang? ECLI:NL:HR:2017:2656.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03552
Datum 20 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER VAN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 juni 2019, nr. SGR 18/6871 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 4 februari 2019 betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2018 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] . De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende is bewoner van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning wordt gehuurd door een besloten vennootschap waarin belanghebbende alle aandelen houdt en wordt aan belanghebbende ter beschikking gesteld.
2.1.2
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een op zijn naam gestelde beschikking uitgereikt als bedoeld in artikel 22 Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) waarin de waarde van de woning voor het jaar 2018 is vastgesteld op € 665.000.
2.1.3
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang.
2.2
Bij de Rechtbank was in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde voor belanghebbende geen basis vormt voor een aan hem opgelegde gemeentelijke heffing, en dat de op de WOZ-waarde gebaseerde bijtelling bij het inkomen voor de inkomstenbelasting niet is gebaseerd op enige wettelijke bepaling. Daarom is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.
2.3.2
Het eerste middel betoogt dat de enkele ontvangst van een op naam gestelde WOZ-beschikking impliceert dat de ontvanger van die beschikking een procesbelang heeft.
2.4.1
Belanghebbende bij een beschikking is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2 Awb). Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:2 Awb volgt dat daarbij in de eerste plaats moet worden gedacht aan de geadresseerde van het besluit1., dat wil zeggen degene tot wie het besluit is gericht.
2.4.2
Artikel 24, lid 3, Wet WOZ bepaalt dat een beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ wordt bekendgemaakt aan zowel degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ) als aan degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt (artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ). Opmerking verdient dat deze bepaling de heffingsambtenaar niet verplicht om een beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ te nemen te aanzien van een gebruiker als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter b, Wet WOZ indien die gebruiker geen belang heeft bij die beschikking. De heffingsambtenaar kan volstaan met het toezenden van een afschrift van de beschikking die is genomen ten aanzien van de gerechtigde als bedoeld in artikel 24, lid 3, letter a, Wet WOZ.
2.4.3
Zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld dient te worden aangenomen dat eenieder aan wie een te zijnen aanzien genomen WOZ-beschikking bekend is gemaakt, bij die beschikking en dus bij de daarin vastgestelde waarde een belang heeft.2.De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de te zijnen aanzien genomen beschikking dus niet niet-ontvankelijk mogen verklaren wegens het ontbreken van belang. De uitspraak op verzet kan niet in stand blijven.
2.4.4
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak op verzet,
- verklaart het verzet tegen uitspraak van de Rechtbank van 4 februari 2019 gegrond,
- verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.100 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2020
Kamerstukken II, 1988/89, 21221, nr. 3, blz. 32.
HR 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656.