Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/25
25 Ambtshalve toetsing?
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS395906:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor, nr. 22.
Zie hierna, nr. 34.
Zie hierna, nr. 33.
Zie over de vraag of een bepaling van openbare orde is Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/100: ‘Het probleem dat met de hiervoor besproken toepassing van art. 25 Rv gepaard gaat, is dat er geen duidelijk criterium is aan de hand waarvan de vraag kan worden beantwoord of een regel van dwingend recht ook een regel van openbare orde is die ook buiten de rechtsstrijd van partijen moet worden toegepast. Het ligt niet altijd zo evident als in het voorbeeld van de huurmoordenaar. Vaak moet het blijken uit een of meer uitspraken van de Hoge Raad’.
Vriesendorp 1970, nr. 109. Zie ook Angery 2012, nr. 267; Hartkamp 2007, nr. 8. en Smith 2004, p. 60 en 61.
Zie over de doelen van het civiele proces Asser, Groen & Vranken 2006, p. 27 e.v.
Is het praktisch relevant of de rechter een partij niet-ontvankelijk verklaart omdat geen sprake is van een rechtsverhouding ex art. 3:302 BW dan wel omdat geen sprake is van voldoende belang ex art. 3:303 BW? In beide gevallen verklaart de rechter de eiser niet-ontvankelijk.1 Maar de aanwezigheid van voldoende belang dient de rechter zonodig ambtshalve te toetsen, althans dat lijkt uit de rechtspraak te volgen.2 Of dat ook geldt voor de vereisten ex art. 3:302 BW is niet bekend.3 De Hoge Raad heeft zich daarover nog niet uitgelaten.4 Vriesendorp heeft betoogd dat bij regels van openbare orde in hoge mate het ‘algemeen belang’ betrokken is, in plaats van het ‘partij-belang’.5 Als dat doorslaggevend is voor de vraag of een regel van openbare orde is, dan meen ik dat het vereiste dat een verklaring voor recht betrekking moet hebben op een rechtsverhouding, van openbare orde is. Dat vereiste voorkomt mijns inziens vooral dat de rechterlijke macht wordt belast met procedures die niet bijdragen aan verwezenlijking van materiële rechten en bevoegdheden.6