Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/26
26 Absoluut recht
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS399439:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor, nr. 23.
MvT Voorontwerp, art. 7.15.1, p. 1135.
Zie hiervoor, nr. 23.
Zie bijvoorbeeld HR 22 februari 2013, NJ 2013, 501 (Stokke/H3) en Hof ’s-Gravenhage 30 juni 2009, IER 2009, 77.
Becker-Eberhard en Foerste stellen dat het begrip rechtsverhouding impliceert dat de eiser een verklaring voor recht kan vorderen die betrekking heeft op een absoluut recht. Beide schrijvers verwijzen naar diverse arresten van het BGH waarin de eiser een verklaring vorderde ten aanzien van een absoluut recht en de eiser ontvankelijk werd verklaard. Zie MünchKommZPO/Becker- Eberhard, § 256, nr. 11. Becker-Eberhard verwijst bijvoorbeeld naar BGH 29 juni 2007, NJW 2007, 3204; BGH 24 oktober 1978, NJW 1979, 269. Musielak/Foerste 2008, § 256, nr.3. Foerste verwijst bijvoorbeeld naar BGH 24 februari 1958, NJW 1958, 1293.
Hiervoor kwam al aan de orde dat de wetgever in het kader van art. 7:900 BW heeft bepaald dat een vaststellingovereenkomst ook betrekking kan hebben op een absoluut recht.1 Omdat absolute rechten niet vallen onder het begrip ‘rechtsverhouding’, is in art. 7:900 lid 1 BW opgenomen dat de vaststellingsovereenkomst betrekking moet hebben ‘op wat tussen partijen rechtens geldt’, aldus de wetgever.2 De wetgever heeft in art. 3:302 BW juist wel gekozen voor het begrip ‘rechtsverhouding’. Moet daaruit worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld om uit te sluiten dat een verklaring voor recht betrekking kan hebben op een absoluut recht? Dat lijkt mij niet het geval. Als de wetgever met het begrip ‘rechtsverhouding’ had willen uitsluiten dat de verklaring voor recht betrekking zou kunnen hebben op een absoluut recht, had het voor de hand geleden dat de wetgever dit in de toelichting op art. 3:302 BW zou hebben vermeld. Ik verwijs in dit kader ook nogmaals naar de hiervoor besproken kritiek van Van Schaick op de toelichting van de wetgever op art. 7:900 lid 1 BW.3 Daar komt bij dat in de Nederlandse rechtspraak voorbeelden te vinden zijn van uitspraken waarin de eiser een verklaring voor recht vorderde die betrekking had op een absoluut recht.4 Dat een verklaring voor recht betrekking kan hebben op een absoluut recht strookt ook met de Duitse rechtspraak en literatuur op dit punt.5