Deze zaak hangt samen met nr. 15/00857 ( [medeverdachte] ) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 05-04-2016, nr. 15/00430
ECLI:NL:HR:2016:554
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2016
- Zaaknummer
15/00430
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:554, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑04‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:9416, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:176, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:176, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:554, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑08‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑07‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/315 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
SR-Updates.nl 2016-0167
Uitspraak 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak mensenhandel door het doen afsluiten van telefoonabonnementen, art. 273f.1 onder 1 en 4 Sr. 1. Art. 273f.1 onder 4 Sr. ’s Hofs oordeel dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1 onder 4 Sr, is gelet op ECLI:NL:HR:2015:3309 juist. Hof heeft met juistheid geoordeeld dat voor bewezenverklaring van een op art. 273f.1 onder 4 Sr toegesneden tll. is vereist dat o.g.v. de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 en ECLI:NL:HR:2015:3309. Hof heeft geoordeeld dat een gedraging als het “afsluiten van een telefoonabonnement” niet z.m. is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen a.b.i. art. 273f.1 onder 4 Sr. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft het Hof geoordeeld dat, i.h.b. gelet op de aard en de korte duur van de diensten, de niet-noemenswaardige beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrachten en het economische voordeel dat daarmee door verdachte werd behaald, alsmede gelet op de overige (persoonlijke) omstandigheden van de betrokkenen, geen sprake was van uitbuiting. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, terwijl het ook in het licht van hetgeen door de AG bij het Hof is aangevoerd omtrent de kwetsbaarheid van de betrokkenen, geen nadere motivering behoefde. 2. Art. 273f.1 onder 1 Sr. In het licht van 's Hofs oordeel dat en waarom i.c. (telkens) geen sprake was van uitbuiting, geeft ook ‘s Hofs kennelijke oordeel dat van het oogmerk van uitbuiting in de zin van art. 273f.1 onder 1 Sr evenmin sprake was, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
5 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/00430
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2014, nummer 21/005710-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de verdachte heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld en tevens het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof tegengesproken. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middelen
2.1.
De middelen komen met diverse klachten op tegen de door het Hof gegeven vrijspraken van het aan de verdachte onder 1, 2 en 4 (telkens) primair tenlastegelegde. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"1. primair
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 17 februari 2010 te Apeldoorn, in elk geval (telkens) in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten, [slachtoffer 1]
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of diens mededader(s)
- terwijl [slachtoffer 1] drugsverslaafd is geweest en/of
- terwijl [slachtoffer 1] recent in een afkickkliniek had gezeten en/of
- terwijl de verstandelijke vermogens van [slachtoffer 1] beneden gemiddeld zijn en/of
- terwijl [slachtoffer 1] in de auto zit bij verdachte en/of diens mededader(s), tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij meerdere, althans één, telefoonabonnement(en) moest afsluiten, omdat hij anders problemen zou krijgen en/of
- terwijl [slachtoffer 1] bang was dat hij in elkaar geslagen zou worden en/of dat zijn familie bedreigd zou worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd "Mondje dicht en geen politie, anders komen er problemen", en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat het/de abonnement(en) en/of contract(en) uit het archief gehaald zou gaan worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd welk adres hij moest opgeven bij de telefoonwinkel(s) en/of
- [slachtoffer 1] (meerdere malen) in de auto vervoerd en/of
- met [slachtoffer 1] naar de Belcompany en/of Hi-winkel en/of T-Mobile en/of Telfort, althans een of meer telefoonwinkel(s) gegaan en/of- (telkens) nadat [slachtoffer 1] het telefoonabonnement had afgesloten tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij de tas met de telefoon moest afgeven,
- door welke feiten en omstandigheden voor voornoemde [slachtoffer 1] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan hij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan hij geen weerstand aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft kunnen bieden en/of
- terwijl [slachtoffer 1] rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen;
(...)
2. primair
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 18 maart 2010 te Deventer en/of te Apeldoorn, in elke geval (telkens) in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten, [slachtoffer 2]
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie [slachtoffer 2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of diens mededader(s)
- terwijl [slachtoffer 2] een verstandelijke beperking heeft met [slachtoffer 2] besproken dat zij geld nodig had en/of
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten, zij daar geld voor zou krijgen en/of
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij verdachte en/of diens mededader(s) iemand kende(n) die het/de abonnement(en) uit het systeem zou halen en/of
- aan [slachtoffer 2] een adres gegeven dat zij moest opgeven bij de telefoonwinkel(s) en/of
- [slachtoffer 2] vervoerd met de auto en/of
- met [slachtoffer 2] naar KPN en/of Belcompany, althans een of meer telefoonwinkel(s) is gegaan en/of
- (telkens) nadat [slachtoffer 2] een telefoonabonnement had afgesloten het/de contract(en) en/of mobiele telefoon(s) ingenomen en/of
- door welke feiten en omstandigheden voor voornoemde [slachtoffer 2] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft kunnen bieden en/of
- terwijl [slachtoffer 2] een bedrag van 150 euro heeft ontvangen van verdachte en/of diens mededader(s) en/of
- terwijl [slachtoffer 2] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen;
(...)
4. primair
hij op of omstreeks 27 januari 2011 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ander, te weten, [slachtoffer 3]
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 3]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie [slachtoffer 3] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs, moest vermoeden dat [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of diens mededader(s)
- via msn aan [slachtoffer 3] gevraagd of hij gemakkelijk geld wilde verdienen en/of
- met [slachtoffer 3] afgesproken en/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij 500 euro kon verdienen door zes, althans meerdere, telefoonabonnement(en) af te sluiten en/of vervolgens het/de contract(en) en/of mobiele telefoon(s) aan hem, verdachte, en/of diens mededader(s) af te geven en/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij, verdachte, en/of diens mededader(s) ervoor zou(den) zorgen dat [slachtoffer 3] naam uit het systeem zou worden verwijderd zodat hij geen rekeningen zou krijgen en/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij een ander adres moest opgeven dan zijn eigen adres, bij de telefoonwinkel(s) en/of
- met [slachtoffer 3] naar een of meer telefoonwinkel(s) gegaan en/of
- (telkens) nadat [slachtoffer 3] het telefoonabonnement had afgesloten het/de contract(en) en/of mobiele telefoon(s) ingenomen en/of van [slachtoffer 3] gekregen en/of
- terwijl [slachtoffer 3] een bedrag van 280 euro heeft ontvangen van verdachte en/of diens mededader(s) en/of
- terwijl [slachtoffer 3] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij heeft ontvangen;
(...)"
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het aldus tenlastegelegde. Het heeft die vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Overweging over de tenlastegelegde mensenhandel
Het hof gaat ervan uit dat, waar aan verdachte ten laste is gelegd het strafbare feit van artikel 273f lid 1 onder ten vierde Wetboek van Strafrecht, aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als in de delictsomschrijving.
Artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
...
4°. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en - nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd - de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat "uitbuiting" daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, 'het verrichten van arbeid of diensten' een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) - in combinatie met een in artikel 273f lid 1 onder 1 genoemd middel - een situatie van uitbuiting opleveren.
Naar het oordeel van het hof ligt het - nu de kern van artikel 273f lid 1 onder ten vierde de strafbaarstelling van uitbuiting betreft - meer voor de hand om het vereiste van uitbuiting aan te merken als impliciet bestanddeel en ligt het minder voor de hand om dit aan te merken als voorwaarde voor kwalificatie.
In zijn arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009: BI7099) heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
"Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de (...) memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (...)".
Uit het voorgaande vloeit voort dat een gedraging als het "afsluiten van een telefoonabonnement" niet zonder meer is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen. Voor bewezenverklaring is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald en dat bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Het hof zal deze vraag voor elk tenlastegelegd feit afzonderlijk dienen te beantwoorden.
(...)
Toepassing voor wat betreft vrijspraken
Wat feit 1 primair (...) betreft stelt het hof voorop dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van aangever voor zover daarin gesproken wordt van geweld of verbale dreigingen van de kant van verdachte en de medeverdachte.
Door verdachten is aan aangever verteld dat hij geld kon verdienen door het afsluiten van telefoonabonnementen en vervolgens aan hen de daarbij behorende telefoons te geven, dat zij die telefoons zouden verkopen en hij een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook is hem gezegd dat hij geen rekeningen zou krijgen. Aangever had geld nodig. Hij heeft "meegedaan" door op één dag een vijftal abonnementen af te sluiten en de telefoons aan de verdachten af te geven, waarbij hij bij de telefoonwinkels telkens een verkeerd adres opgaf. Aangever heeft daarvoor geld gekregen. In ieder geval één van de verdachten ging telkens met hem mee.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 1] 's activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
(...)
Wat feit 2 primair betreft stelt het hof vast dat de gang van zaken - kort gezegd - als volgt is geweest.
[slachtoffer 2] had geld nodig. Zij kwam in contact met verdachte en zijn medeverdachte. Zij zijn naar haar toe gekomen en hebben haar uitgelegd wat zij moest doen en hoe het zou werken. Haar werd gezegd dat ze er geld voor zou krijgen als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten en de telefoons aan hen zou geven. Ze zou geen abonnementen op haar naam krijgen omdat een vriend die de verdachte en zijn medeverdachte bij een telefoonzaak hadden, die abonnementen uit het systeem zou halen, zo werd haar verteld en dat geloofde ze ook. Ze heeft vervolgens een drietal abonnementen afgesloten, waarbij de verdachten haar begeleidden. Ze heeft 150 euro ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 2] 's activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor haar geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder haar lage IQ, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
(...)
Wat feit 4 primair betreft overweegt het hof dat aangever is ingegaan op het aanbod van verdachte om telefoonabonnementen af te sluiten en de daarbij verworven telefoons te verkopen. Aangever had geld nodig. Een viertal abonnementen is op één dag afgesloten, terwijl daarnaast ook nog enkele andere winkels zijn bezocht voor het afsluiten van telefoonabonnementen. Verdachte is niet mee naar binnen geweest. Aangever is gezegd dat ervoor zou worden gezorgd dat zijn naam uit het systeem van de provider zou worden gehaald. Aangever heeft voor zijn activiteiten geld ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. De activiteiten van aangever zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag en daarnaast mogelijk enkele pogingen daartoe op in totaal twee dagen, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder het verblijf in een afkickkliniek en de omstandigheid dat er sprake zou zijn van begeleid wonen, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting."
2.3.1.
Art. 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidde - voor zover hier van belang - gedurende de in de tenlastelegging vermelde perioden als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2° (...)
3° (...)
4° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...).
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
1° de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2° (...)"
2.3.2.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het - later tot art. 273f Sr vernummerde - art. 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
"ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
(...)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
(...)
ARTIKELSGEWIJS
(...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige betekenis meer.
(...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit."
Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18)
2.4.1.
Het tweede middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' als een (extra) impliciet bestanddeel van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr moet worden aangemerkt.
2.4.2.
Mede gelet op de wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel' en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren, moet worden aangenomen dat de in het vierde onderdeel omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.4.3.
Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr, is derhalve juist.
2.4.4.
Gelet op het vorenoverwogene heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat voor bewezenverklaring van een op art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. Daarbij komt, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist in zijn arrest van 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309).
2.5.1.
Voorts klaagt het middel over het oordeel van het Hof dat met betrekking tot geen van de in de tenlastelegging omschreven gevallen sprake is van uitbuiting.
2.5.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat een gedraging als het 'afsluiten van een telefoonabonnement' niet zonder meer is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen als bedoeld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr. Uitgaande van het in 2.4.4 vermelde toetsingskader heeft het Hof geoordeeld dat, in het bijzonder gelet op de aard en de korte duur (één of enkele dagen) van de diensten, de niet-noemenswaardige beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrachten en het economische voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald, alsmede gelet op de overige (persoonlijke) omstandigheden van de betrokkenen, in geen van deze gevallen sprake was van uitbuiting.
2.5.3.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, terwijl het ook in het licht van hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof in hoger beroep is aangevoerd omtrent de kwetsbaarheid van de betrokkenen, geen nadere motivering behoefde.
2.5.4.
Het middel faalt.
2.6.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat voor een bewezenverklaring van het eerste onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr niet is vereist dat uitbuiting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, doch slechts dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Het Hof heeft zich, aldus het middel, daarom ten onrechte louter geconcentreerd op de tenlastelegging ter zake van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr.
2.6.2.
In het licht van 's Hofs oordeel dat en waarom in de onderhavige gevallen (telkens) geen sprake was van uitbuiting, geeft ook het kennelijke oordeel van het Hof dat van het oogmerk van uitbuiting in de zin van art. 273f, eerste lid onder 1°, Sr evenmin sprake was, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.6.3.
Ook het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016.
Conclusie 12‑01‑2016
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Vrijspraak mensenhandel door het doen afsluiten van telefoonabonnementen, art. 273f.1 onder 1 en 4 Sr. 1. Art. 273f.1 onder 4 Sr. ’s Hofs oordeel dat “uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f.1 onder 4 Sr, is gelet op ECLI:NL:HR:2015:3309 juist. Hof heeft met juistheid geoordeeld dat voor bewezenverklaring van een op art. 273f.1 onder 4 Sr toegesneden tll. is vereist dat o.g.v. de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI7099 en ECLI:NL:HR:2015:3309. Hof heeft geoordeeld dat een gedraging als het “afsluiten van een telefoonabonnement” niet z.m. is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen a.b.i. art. 273f.1 onder 4 Sr. Uitgaande van voornoemd toetsingskader heeft het Hof geoordeeld dat, i.h.b. gelet op de aard en de korte duur van de diensten, de niet-noemenswaardige beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrachten en het economische voordeel dat daarmee door verdachte werd behaald, alsmede gelet op de overige (persoonlijke) omstandigheden van de betrokkenen, geen sprake was van uitbuiting. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, terwijl het ook in het licht van hetgeen door de AG bij het Hof is aangevoerd omtrent de kwetsbaarheid van de betrokkenen, geen nadere motivering behoefde. 2. Art. 273f.1 onder 1 Sr. In het licht van 's Hofs oordeel dat en waarom i.c. (telkens) geen sprake was van uitbuiting, geeft ook ‘s Hofs kennelijke oordeel dat van het oogmerk van uitbuiting in de zin van art. 273f.1 onder 1 Sr evenmin sprake was, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Nr. 15/00430
Mr. Machielse
Zitting 12 januari 2016 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft verdachte op 4 december 2014 voor 2 subsidiair: Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd en voor 4 subsidiair: Oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de vordering van een der benadeelde partijen toegewezen zoals in het arrest bepaald.
2. Mr. J.J.T.M. Pieters, AG bij het Ressortsparket, heeft cassatie ingesteld. Mr. H.H.J. Knol, eveneens AG bij het Ressortsparket, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie. Mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, heeft de middelen schriftelijk tegengesproken en tevens een middel van cassatie voorgesteld.
3. De tenlastelegging beslaat in het arrest acht pagina's. De tenlastelegging beschuldigt verdachte van 4 feiten. De beschuldiging van elk feit ziet primair op het misdrijf van artikel 273f Sr en wel de varianten van lid 1 onder 1 en 4, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Bij de feiten 1 en 3 is daarna subsidiair ten lastegelegd het medeplegen van afpersing en meer subsidiair het medeplegen van oplichting. Bij de feiten 2 en 4 volgt telkens subsidiair de beschuldiging van het medeplegen van oplichting. Het verwijt van het medeplegen van afpersing ontbreekt daar.
Ik geeft de tenlastelegging van feit 1 in haar geheel weer, die als voorbeeld kan dienen voor de overige onderdelen van de dagvaarding. Zij luidt aldus, dat
"1.
primair
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 17 februari 2010 te Apeldoorn, in elk geval (telkens) in Nederland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten, [slachtoffer 1]
(lid 1, onder 1°)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid
en/of diensten,
heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of diens mededader(s)
- terwijl [slachtoffer 1] drugsverslaafd is geweest en/of
- terwijl [slachtoffer 1] recent in een afkickkliniek had gezeten en/of
- terwijl de verstandelijke vermogens van [slachtoffer 1] beneden gemiddeld zijn en/of
- terwijl [slachtoffer 1] in de auto zit bij verdachte en/of diens mededader(s), tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij meerdere, althans één, telefoonabonnement(en) moest afsluiten, omdat hij anders problemen zou krijgen en/of
- terwijl [slachtoffer 1] bang was dat hij in elkaar geslagen zou worden en/of dat zijn familie bedreigd zou worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd “Mondje dicht en geen politie, anders komen er problemen”, en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat het/de abonnement(en) en/of contract(en) uit het archief gehaald zou gaan worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd welk adres hij moest opgeven bij de telefoonwinkel(s) en/of
- [slachtoffer 1] (meerdere malen) in de auto vervoerd en/of
- met [slachtoffer 1] naar de Belcompany en/of Hi-winkel en/of T-Mobile en/of Telfort, althans een of meer telefoonwinkel(s) gegaan en/of
- ( telkens) nadat [slachtoffer 1] het telefoonabonnement had afgesloten tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij de tas met de telefoon moest afgeven,
- door welke feiten en omstandigheden voor voornoemde [slachtoffer 1] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan hij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan hij geen weerstand aan verdachte en/of diens mededader(s) heeft kunnen bieden en/of
- terwijl [slachtoffer 1] rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen;
subsidiair
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 17 februari 2010 te Apeldoorn, in geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s) en/of telefooncontract(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en) welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of diens mededader(s)
- terwijl [slachtoffer 1] in de auto zit bij verdachte en/of diens mededader(s), tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij meerdere, althans één telefoonabonnement(en) moest afsluiten, omdat hij anders problemen zou krijgen en/of
- terwijl [slachtoffer 1] bang was dat hij in elkaar geslagen zou worden en/of dat zijn familie bedreigd zou worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd “Mondje dicht en geen politie, anders komen er problemen”, althans woorden van gelijke dreigende strekking en/of aard;
meer subsidiair
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 17 februari 2010 te Apeldoorn, in elk geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s), in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met dé waarheid
- terwijl [slachtoffer 1] in de auto zit bij verdachte en/of diens mededader(s), tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij meerdere, althans één telefoonabonnement(en) moest afsluiten, omdat hij anders problemen zou krijgen en/of
- terwijl [slachtoffer 1] bang was dat hij in elkaar geslagen zou worden en/of dat zijn familie bedreigd zou worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd “Mondje dicht en geen politie, anders komen er problemen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd dat het contract uit het archief gehaald zou gaan worden en/of
- tegen [slachtoffer 1] gezegd welk adres hij moest opgeven bij de telefoonwinkel(s) en/of
- ( telkens) nadat [slachtoffer 1] het telefoonabonnement had afgesloten tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij de tas met de telefoon moest afgeven,
- waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot afgifte van meerdere, althans één, mobiele telefoon(s) en/of contraet(en) en/of het afsluiten van meerdere, althans één, telefoonabonnement(en),
- terwijl [slachtoffer 1] rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen;"
4. Het hof heeft het volgende bewezenverklaard:
"2 subsidiair
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 18 maart 2010 te Deventer en/of te Apeldoorn, in elke geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere, althans één mobiele telefoon(s) en/of contract(en), in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en), hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk én/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten, zij daar geld voor zou krijgen en/of
- tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij verdachte en/of diens mededader(s) iemand kende(n) die het/de abonnement(en) uit het systeem zou halen en/of
- aan [slachtoffer 2] een adres gegeven dat zij moest opgeven bij de telefoonwinkel(s),
- waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot afgifte van meerdere, althans één, mobiele telefoon(s) en/of contract(en) en/of het afsluiten van meerdere, althans één, telefoonabonnement(en),
- terwijl [slachtoffer 2] een bedrag van 150 euro heeft ontvangen van verdachte
en/of diens mededader(s) en/of
- terwijl [slachtoffer 2] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij(en) heeft ontvangen;
4 subsidiair
hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 27 januari 2011 te Apeldoorn, in elkgeval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of diens mededader(s) en/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valsenaam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepenen/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere, althans een mobiele telefoon(s) en/of contract(en), in elkgeval van enig goed, en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van meerdere, althans één telefoonabonnement(en), hebbende verdachte en/of diens mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- via msn aan [slachtoffer 3] gevraagd of hij gemakkelijk geld wilde verdienen en/of
- met [slachtoffer 3] afgesproken en/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij 500 euro kon verdienen door zes, althansmeerdere, telefoonabonnementen af te sluiten en/of vervolgens het/de contract(en)en/of mobiele telefoon(s) aan hem, verdachte en/of diens mededader(s) af te gevenen/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij, verdachte, en/of diens mededader(s) ervoor zou(den) zorgen dat [slachtoffer 3] naam uit het systeem zou worden verwijderd zodat hij geen rekeningen zou krijgen en/of
- tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij een ander adres moest opgeven dan zijn eigen adres, bij de telefoonwinkel(s),
- waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of
- terwijl [slachtoffer 3] wel rekeningen van de telefoonmaatschappij heeft ontvangen".
5.1.
Het namens verdachte voorgestelde cassatiemiddel klaagt dat het bewijs in feit 2 subsidiair en feit 4 subsidiair van het oplichtingsmiddel "samenweefsel van verdichtsels" tekortschiet. Zowel aan [slachtoffer 2] als aan [slachtoffer 3] is slechts één onware mededeling gedaan. Een enkele leugen is onvoldoende voor een samenweefsel van verdichtsels.
5.2.
Een "samenweefsel van verdichtsels" als bedoeld in artikel 326 Sr veronderstelt meer dan een enkele leugenachtige mededeling.2.Als van een meervoudige leugen geen sprake is zal de Hoge Raad oordelen dat het tenlastegelegde "samenweefsel van verdichtsels" niet kan worden bewezen.3.De mededeling van verdachte aan een bejaarde vrouw dat hij de meter komt vervangen en daarvoor een eigen bijdrage van haar moet ontvangen is volgens de Hoge Raad wel een "samenweefsel van verdichtsels", nu die mededeling in meer dan één opzicht onjuist is en gelet op de persoon van het slachtoffer.4.Soms lijkt de Hoge Raad de vraag of er sprake is van een "samenweefsel van verdichtsels" en die naar de causaliteit van het aanwenden van een oplichtingsmiddel met elkaar te verknopen. Als voorbeeld kan dienen HR 15 oktober 2013, NJ 2014, 13 m.nt. Reijntjes, waarin verdachte geld had gekregen van zijn vriendin, nadat verdachte had verteld dat zijn oma, die nog in Angola woonde, moest worden geopereerd en dat zij niet verzekerd was. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat verdachte de vriendin "door een samenweefsel van verdichtsels tot afgifte van geld heeft bewogen" niet uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. Annotator Reijntjes stelde zich op het standpunt dat verdachte meer dan een enkele leugen heeft aangewend om zijn vriendin zover te krijgen hem dat geld te geven, en dat de causaliteit van het debiteren van deze leugens in deze zaak de kern vormde.5.
5.4.
In de onderhavige zaak is ook wat verdachte(n) aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben medegedeeld een meervoudige leugen. Verdachten hebben niet volstaan met de verzekering dat beiden geen rekeningen zouden ontvangen, maar hebben ook details gegeven over de wijze waarop zij dit zouden bewerkstelligen, te weten door inschakeling van iemand die bij de telefoonzaak werkte. Dat vaak verschillende onwaarheden, die nauw met elkaar samenhangen, nodig zijn ligt in de aard van dit oplichtingsmiddel besloten, omdat de oplichter de voorstelling van zaken die hij aan het slachtoffer voorhoudt zodanig sterk moet presenteren dat die ander daardoor bewogen wordt. Vandaar dat in de meeste gevallen flankerende en ondersteunende leugens nodig zijn om het slachtoffer zover te krijgen. In de onderhavige zaak is dat niet anders. De enkele onware bewering dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geen rekeningen zouden ontvangen is op zichzelf niet sterk genoeg om zelfs minderbegaafden over te halen. Vandaar dat een andere leugen moest worden ingeroepen om de "hoofdleugen" te versterken.
Over [slachtoffer 2] heeft medeverdachte [medeverdachte] in bewijsmiddel 4 het volgende gezegd:
" [slachtoffer 2] is een klein donker meisje, een beetje bolachtig. Die kende [verdachte] (hof: [verdachte] ). Die woonde tegenover het gemeentehuis in een tehuis. Daar zitten echt niet normale meisjes, zeg maar. Beetje geestelijk gehandicapt."
Verdachte heeft in bewijsmiddel 7 over [slachtoffer 3] gezegd dat hij begeleid woont. Dat is weliswaar erg mager voor een schets van de omstandigheden van het geval die in dit kader volgens de Hoge Raad in ieder geval in de beschouwingen moeten worden betrokken, maar in cassatie wordt niet geklaagd over de causaliteit van het aanwenden van een "samenweefsel van verdichtsels".
Het namens verdachte voorgestelde middel faalt.
6. De cassatieschriftuur van de AG vangt aan met een inleiding, waarin tegenover elkaar worden gesteld de extensieve en de restrictieve uitleg van artikel 273f Sr. De eerste interpretatie stelt dat een veroordeling voor mensenhandel slechts bewezenverklaring van de bestanddelen van mensenhandel verlangt en niet meer, de restrictieve uitleg stelt zich op het standpunt dat veroordeling voor mensenhandel slechts mogelijk is als er ook sprake is van uitbuiting, ook als een in artikel 273f opgenomen variant van mensenhandel daarnaar niet verwijst. Als een middel als genoemd in het eerste lid van artikel 273f wordt aangewend is al sprake van uitbuiting. Meer is dan niet nodig.
7.1.
Het eerste middel keert zich tegen de vrijspraken voor het primair tenlastegelegde, voorzover dat telkens betrekking heeft op het eerste onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr. Dat onderdeel verlangt slechts wervingshandelingen, het aanwenden van ongeoorloofde middelen, en het oogmerk van uitbuiting. Daadwerkelijke uitbuiting hoeft niet vast te staan. In alle bewezen gevallen zijn de slachtoffers door verdachten misleid. Voorts heeft het OM zich op het standpunt gesteld dat de slachtoffers zich in een kwetsbare situatie bevonden, waarvan verdachten misbruik hebben gemaakt. Het hof heeft zich evenwel louter geconcentreerd op de tenlastelegging van het vierde onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr. Het beoordelingskader van het hof beperkte zich tot de variant van mensenhandel waarin beschikbaarheid voor uitbuiting nodig was. Dat beoordelingskader past evenwel niet bij het eerste onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr.
Het tweede middel klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste uitleg van artikel 273f Sr door vrij te spreken omdat volgens het hof het impliciete bestanddeel 'uitbuiting' niet kon worden bewezen. Door gebruik te maken van een van de middelen van artikel 273f, lid 1 onder 1 Sr, is er een uitbuitingssituatie en meer is niet nodig. Meer bepaald is daarnaast niet noodzakelijk dat er sprake is van uitbuiting. In de toelichting op het tweede middel wordt er nog op gewezen dat de slachtoffers kwetsbare personen waren. De omstandigheden die de slachtoffers juist extra kwetsbaar maakten heeft de AG in hoger beroep aangewezen. Die omstandigheden heeft het hof onvoldoende in zijn overwegingen betrokken. Door aan die omstandigheden onvoldoende aandacht te besteden heeft het hof de vrijspraken volgens de steller van het middel ontoereikend gemotiveerd.
Omdat in de kern genomen beide middelen zich concentreren op de vraag of op enigerlei wijze uitbuiting voor mensenhandel nodig is en, zo ja, hoe deze uitbuiting dient te worden ingevuld, lijken beide middelen zich te lenen voor een gezamenlijke bespreking.
7.2.
Artikel 273f Sr heeft in de loop der jaren een aantal wijzigingen ondergaan. Zo is tussen 1 juli 2009 en 1 januari 2016 de straf verhoogd van acht naar 12 jaar en is in het eerste lid, aanhef en onder 1 en 2 de wisseling of overdracht van de controle over de ander ingevoegd. Deze wijzigingen hebben echter geen relevantie voor de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard. In de periode waarin de zes feiten volgens de tenlastelegging zich zouden hebben voorgedaan gold nog een strafbedreiging van acht jaar, sprak het artikel nog niet van wisseling of overdracht, en noemde het tweede lid wel gedwongen of verplichte arbeid of diensten maar nog niet uitbuiting van strafbare activiteiten.
7.3.
In het arrest heeft het hof het volgende opgenomen6.:
"Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging over de tenlastegelegde mensenhandel
Het hof gaat ervan uit dat waar aan verdachte ten laste is gelegd het strafbare feit van artikel 273f lid 1 onder ten vierde van het Wetboek van Strafrecht, aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als in de delictsomschrijving.
Artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren ofgeldboete van de vijfde categorie gestraft:
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegtzich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organenbeschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enigehandeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die anderzich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organenbeschikbaar stelt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven.7.Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en - nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd - de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat “uitbuiting” daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, ‘het verrichten van arbeid of diensten’ een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) - in combinatie met een in artikel 273f lid 1 onder 1 genoemd middel - een situatie van uitbuiting opleveren.
Naar het oordeel van het hof ligt het - nu de kern van artikel 273f lid 1 onder ten vierde de strafbaarstelling van uitbuiting betreft - meer voor de hand om het vereiste van uitbuiting aan te merken als impliciet bestanddeel en ligt het minder voor de hand om dit aan te merken als voorwaarde voor kwalificatie.8.
In zijn arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7099) heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de (...) memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (...)”.
Uit het voorgaande vloeit voort dat een gedraging als het “afsluiten van een telefoonabonnement” niet zonder meer is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen. Voor bewezenverklaring is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald en dat bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Het hof zal deze vraag voor elk tenlastegelegd feit afzonderlijk dienen te beantwoorden.
Overweging over de tenlastegelegde oplichting
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (onder meer Hoge Raad 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1366).
Toepassing voor wat betreft vrijspraken
Wat feit 1 primair en subsidiair betreft stelt het hof voorop dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van aangever voor zover daarin gesproken wordt van geweld of verbale dreigingen van de kant van verdachte en de medeverdachte.
Door verdachten is aan aangever verteld dat hij geld kon verdienen door het afsluiten van telefoonabonnementen en vervolgens aan hen de daarbij behorende telefoons te geven, dat zij die telefoons zouden verkopen en hij een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook is hem gezegd dat hij geen rekeningen zou krijgen. Aangever had geld nodig. Hij heeft “meegedaan” door op één dag een vijftal abonnementen af te sluiten en de telefoons aan de verdachten af te geven, waarbij hij bij de telefoonwinkels telkens een verkeerd adres op gaf.
Aangever heeft daarvoor geld gekregen. In ieder geval één van de verdachten ging telkens met hem mee.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 1] ’s activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
Het hof acht het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde evenmin bewezen. In het bijzonder is niet bewezen dat [slachtoffer 1] door het gebruik van de vermelde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het afsluiten van de telefoonabonnementen. Hij heeft zelf verklaard dat hij daartoe is gebracht door geweld of bedreiging met geweld, maar het hof acht het gebruik van die middelen niet bewezen. Ook uit de verklaringen van de verdachte kan het causaal verband tussen het afsluiten van de telefoonabonnementen en het gebruik van de in de tenlastelegging vermelde middelen niet worden afgeleid.
Wat feit 2 primair betreft stelt het hof vast dat de gang van zaken — kort gezegd — als volgt is geweest.
[slachtoffer 2] had geld nodig. Zij kwam in contact met verdachte en zijn medeverdachte. Zij zijn naar haar toe gekomen en hebben haar uitgelegd wat zij moest doen en hoe het zou werken. Haar werd gezegd dat ze er geld voor zou krijgen als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten en de telefoons aan hen zou geven. Ze zou geen abonnementen op haar naam krijgen omdat een vriend die de verdachte en zijn medeverdachte bij een telefoonzaak hadden, die abonnementen uit het systeem zou halen, zo werd haar verteld en dat geloofde ze ook. Ze heeft vervolgens een drietal abonnementen afgesloten, waarbij de verdachten haar begeleidden. Ze heeft 150 euro ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 2] ’s activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor haar geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder haar lage IQ, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
Wat feit 3 primair en subsidiair betreft stelt het hof vast dat aangeefster wisselend heeft verklaard over de gang van zaken. Het hof acht niet bewezen dat er sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld dan wel met andere feitelijkheden. Aangeefster had geld nodig. Zij heeft op basis van aanwijzingen van de verdachte en zijn medeverdachte op één dag, vergezeld van de verdachten dan wel één van hen, een tweetal telefoonabonnementen afgesloten en de telefoons aan hen gegeven. Zij heeft hier ook geld voor gekregen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. De activiteiten van aangeefster zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor haar geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
Het hof acht - evenals de rechtbank - het meer subsidiair tenlastegelegde evenmin bewezen.
In het bijzonder is niet bewezen dat [A] door het gebruik van de vermelde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het afsluiten van de telefoonabonnementen. Aangeefster heeft immers zelf verklaard niet in het verhaal te geloven dat al haar gegevens uit het systeem van de telefoonwinkel zouden worden gehaald.
Wat feit 4 primair betreft overweegt het hof dat aangever is ingegaan op het aanbod van verdachte om telefoonabonnementen af te sluiten en de daarbij verworven telefoons te verkopen. Aangever had geld nodig. Een viertal abonnementen is op één dag afgesloten, terwijl daarnaast ook nog enkele andere winkels zijn bezocht voor het afsluiten van telefoonabonnementen. Verdachte is niet mee naar binnen geweest. Aangever is gezegd dat ervoor zou worden gezorgd dat zijn naam uit het systeem van de provider zou worden gehaald. Aangever heeft voor zijn activiteiten geld ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. De activiteiten van aangever zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag en daarnaast mogelijk enkele pogingen daartoe op in totaal twee dagen, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder het verblijf in een afkickkliniek en de omstandigheid dat er sprake zou zijn van begeleid wonen, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting."
7.4.
Ik stel voorop dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feitenrechter die verdachte op grond van een feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht op dat oordeel is gekomen. Als de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moeten volgen staat voorop dat het aan die rechter is voorbehouden om, binnen door de wet getrokken grenzen, het beschikbare materiaal terzijde te stellen als hij dat voor het bewijs van geenwaarde acht. Deze beslissing is zelfs niet onbegrijpelijk als het beschikbare bewijsmateriaal, al dan niet in verband met een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard, een andere beslissing toelaat.9.Wanneer evenwel de vrijspraak door de feitenrechter is gebaseerd op een onjuiste rechtskundige uitleg liggen de kaarten anders.
7.5.
Alvorens ik overga tot de bespreking van de klachten wil ik eerst stilstaan bij enige uitspraken die inmiddels over vergelijkbare verschijnselen binnen het raam van de mensenhandel van artikel 273f Sr zijn gewezen. Daaruit blijkt dat er verschillend over dit fenomeen door de feitenrechters wordt gedacht.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 23 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4870 een veroordeling uitgesproken voor een groot aantal gevallen van mensenhandel in de varianten van het eerste, vierde en zesde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr, waarbij verdachte en zijn mededaders kwetsbare jongelui eerst hebben overgehaald om telefoonabonnementen af te sluiten met de verzekering dat zij daar verder niets meer van zouden horen en vervolgens hen hebben bedreigd en onder druk hebben gezet om daarmee door te gaan. Het aantal abonnementen dat per slachtoffer is afgesloten varieerde van 3 tot 10. De uitbuiting strekte zich in de meeste gevallen uit over enige dagen, maar beperkte zich soms ook wel tot één dag. De rechtbank kwalificeerde het bewezenverklaarde als mensenhandel omdat het bewezenverklaarde daarvoor van voldoende ernst en gewicht is. De mate van dwang die door verdachte werd uitgeoefend en het economisch gewin leggen daarbij een zwaar gewicht in de schaal.
Op 8 december 2010 veroordeelde de Rechtbank Haarlem verdachte voor het medeplegen van mensenhandel in de variant van het vierde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr.10.De verdachte had haar slachtoffers voorgespiegeld dat zij veel geld zouden kunnen verdienen met promotiewerkzaamheden voor telefoonwinkels. Daartoe moesten telefoonabonnementen worden afgesloten. De telefoons zouden weer terugkeren naar de telefoonwinkels waardoor deze een hogere omzet konden tonen. Het afsluiten van een abonnement zou voor de klanten geen gevolgen hebben. Aldus heeft verdachte drie mensen zover gekregen om telefoonabonnementen af te sluiten en daartoe telefoonwinkels te bezoeken. Twee slachtoffers hebben slechts één dag meegedaan, een derde slachtoffer twee dagen. De rechtbank was van oordeel dat voor veroordeling voor de variant van mensenhandel die in het vierde onderdeel van artikel 273f lid 1 Sr is omschreven een oogmerk van uitbuiting niet nodig is en voldoende is dat de slachtoffers door een van de in het eerste lid onder 1 genoemde middelen, waaronder misleiding, ertoe zijn bewogen om zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid of diensten.
Op 7 november 2012 sprak het Gerechtshof Amsterdam verdachte vrij van mensenhandel in de variant van het vierde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr omdat er geen sprake was van een uitbuitingssituatie, hoewel verdachte anderen door misleiding had overgehaald om telefoonabonnementen af te sluiten en de telefoons vervolgens aan verdachte af te staan.11.
7.6.
De steller van schriftuur wijst erop dat het hof geen woord heeft gewijd aan het onderdeel van de tenlastelegging dat telkens een beschuldiging inhield van mensenhandel in de variant van het eerste onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr. In alle gevallen is onder het primair tenlastegelegde - kort gezegd - eerstens verweten dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting. De misleiding bestond er telkens in dat verdachten voorwendden dat de telefoonabonnementen die de slachtoffers afsloten door een handlanger uit de systemen zouden worden gehaald en dat de slachtoffers er nooit meer iets van zouden horen. Uit bewijsmiddel 1 is op te maken dat het slachtoffer, [slachtoffer 2] , indertijd in een woning van de Passerel verbleef.12.In bewijsmiddel 4 verklaart de medeverdachte dat [slachtoffer 2] in een tehuis woont en een beetje geestelijk gehandicapt is. Volgens bewijsmiddel 2 is [slachtoffer 2] als gevolg van het afsluiten van deze abonnementen uiteindelijk met een schuld van in totaal ruim € 4000 blijven zitten.
In bewijsmiddel 7 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 3] problemen heeft met geld en begeleid woont.
7.7.
Verdachten hebben de slachtoffers gepaaid met de mededeling dat hun namen zouden worden verwijderd uit de abonnementenadministraties en dat zij daarom geen nadeel van hun handelen zouden ondervinden. Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat in ieder geval [slachtoffer 2] een kwetsbare persoon was vanwege een geestelijke beperking, en dat [slachtoffer 3] kennelijk slecht met geld om kon gaan en niet zelfstandig kon wonen. Verdachten hebben de telefoons verkocht en de slachtoffers laten zitten met de kosten. Ook als de slachtoffers enige twijfel zouden kunnen hebben aan de door verdachten voorgehouden vrijwaring of als een in het vooruitzicht gestelde financiële beloning voor de slachtoffers doorslaggevend was om te doen wat verdachten vroegen, brengt dat nog niet met zich dat van het werven "door" misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie geen sprake kan zijn geweest.13.
7.8.
Een eerste gedachte zou kunnen zijn dat het primair tenlastegelegde verwijt, dat doelt op het eerste onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr, aan de aandacht van het hof is ontsnapt en dat het hof daarom niet heeft beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging. De vraag is echter of de beslissing van het hof over de beschuldiging dat verdachte heeft geworven et cetera niet impliciet besloten ligt in de overwegingen die uitdrukkelijk tot vrijspraak van de tenlastelegging van het vierde onderdeel van lid 1 van artikel 273f Sr hebben gestrekt, dan wel of het hof een ander oordeel zou hebben geveld als het wel expliciet aandacht aan dat onderdeel van de tenlastelegging zou hebben geschonken. In de kern genomen komt het oordeel van het hof dat heeft geleid tot de vrijspraken erop neer, dat er geen sprake is geweest van uitbuiting. Daarbij heeft het hof verwezen naar HR 27 oktober 2009, ECLI:BI7099, NJ 2010, 598 m.nt. Buruma, waarin de Hoge Raad stelt dat de vraag of er sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273a, thans artikel 273f Sr, sterk verweven is met de omstandigheden van het geval. In het geval dat toen voorlag, de tewerkstelling van ilegale Chinezen in een Chinees restaurant, komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Vervolgens heeft het hof de blik gewend naar de factoren die de Hoge Raad in die zaak van belang achtte en, daaraan toetsende, telkenmale geconcludeerd dat van uitbuiting geen sprake was.
Omdat alle omstandigheden van het geval dienen te worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van uitbuiting krijgt dat begrip een diffuus karakter. Bij het bepalen van de grenzen van het misdrijf mensenhandel lijkt het mij uit het oogpunt van een ordelijke inrichting van het materiële strafrecht aan te bevelen om de grenzen tussen verschillende misdrijven niet te zeer te laten vervagen. Zo een vervaging zou zich kunnen voordoen wanneer het ene misdrijf automatisch ook het andere, mensenhandel, zal opleveren. Te denken is inderdaad aan de situatie waarin kwetsbare personen worden misleid of gedwongen om iets te doen of na te laten, van welk handelen de dader profiteert. Ook de Hoge Raad hecht er klaarblijkelijk aan de grenzen tussen verschillende delicten zo nauwkeurig als mogelijk is af te bakenen. Ik verwijs in dit verband slechts naar recente rechtspraak over het witwassen, waarbij de Hoge Raad met een automatische verdubbeling van strafbaarheid van degene, die een door eigen misdrijf onmiddellijk verkregen goed voorhanden heeft, kom af heeft gemaakt door voor een veroordeling voor de witwasbepalingen extra te verlangen dat het handelen van verdachte, te weten het verwerven of voorhanden hebben, ook (kennelijk) gericht moet zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.14.Om niet iedere oplichting of afpersing van een kwetsbaar persoon ook automatisch het misdrijf van mensenhandel te laten zijn, zullen mijns inziens aan mensenhandel extra eisen gesteld dienen te worden, die dit misdrijf onderscheiden van het delict van afpersing of oplichting, bestaande in het enkele aanwenden van een van de in het eerste lid onder 1 van artikel 273f Sr genoemde middelen. In onderdeel 1 van het eerste lid van artikel 273f Sr wordt het verschil gemaakt door het oogmerk van uitbuiting. In het vierde onderdeel wordt de meerwaarde gegarandeerd door (de strekking tot) uitbuiting te eisen.15.Als het enkele aanwenden van die middelen al uitbuiting zou opleveren zou het vereiste van uitbuiting geen meerwaarde bieden in vergelijking met bijvoorbeeld oplichting en afpersing. De schriftuur van tegenspraak signaleert eveneens het gevaar voor verdubbeling dat uitgaat van een te ruime werkingssfeer van artikel 273f lid 1 onder 4 Sr. Ook de Hoge Raad drukt zich wel uit in bewoordingen die doen veronderstellen dat een extra dimensie voor mensenhandel nodig is. In HR 5 juli 2011, ECLI:2011:BQ6691 betrof het een veroordeling voor het eerste en vierde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr. Verdachte had op schaamteloze wijze geprofiteerd van het overwicht dat hij als hulpverlener op een zeer kwetsbare vrouw had en deze vrouw als sloof op allerlei gebied gebruikt. De betwisting dat er sprake van mensenhandel was stuitte volgens de Hoge Raad af op het oordeel van het hof, dat de combinatie en cumulatie van de gebeurtenissen een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de vrouw opleveren dat er sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr. Dit oordeel gaf geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.16.In een andere zaak was voor de Hoge Raad kennelijk doorslaggevend de vaststelling van het hof, dat verdachte het leven van het slachtoffer, een jongen met een verstandelijke beperking, in een bepaalde periode volledig domineerde en misbruik heeft gemaakt van diens kwetsbaarheid.17.
Inderdaad vergt het vierde onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr niet letterlijk dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit, maar slechts dat het slachtoffer door een van de genoemde middelen zich beschikbaar stelt, maar bezien tegen de achtergrond van de inhoud van onderdeel 1, dat als het ware de voorbereiding van daadwerkelijke uitbuiting op het oog heeft, lijkt het mij coherent om ook de eis van uitbuiting op enigerlei wijze aan het vierde onderdeel te verbinden. Door die middelen zal dus een uitbuitingssituatie moeten worden bewerkstelligd, met andere woorden, zal het slachtoffer ontvankelijk moeten worden gemaakt voor uitbuiting. Als de middelen enkel worden aangewend om het slachtoffer rijp te maken voor het verlenen van een enkele dienst, of de medewerking aan éen criminele handeling, lijkt mij de strafrechtelijke meerwaarde van artikel 273f Sr ten opzichte van bijvoorbeeld oplichting, erin bestaande dat mensenhandel wordt gestraft met ten hoogste 12 jaar en oplichting met maximaal vier jaar, niet te verdedigen. "Zich beschikbaar stellen" lijkt mij een algemener en breder begrip dan het enkele incidentele meedoen of zwichten.
Het hof is klaarblijkelijk ook van deze onderscheidende uitleg uitgegaan en heeft klaarblijkelijk gemeend dat het oogmerk van uitbuiting niet gevonden kon worden in het voorhanden bewijsmateriaal, omdat de bedoeling van verdachten slechts was om de kwetsbare slachtoffers zover te krijgen dat zij een paar criminele handelingen zouden verrichten, en niet om hen min of meer volledig in hun greep te krijgen om hen vervolgens als een soort winstobject te kunnen misbruiken.
Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste uitleg van artikel 273f Sr in relatie tot bijvoorbeeld artikel 326 Sr, gelet op de invulling die de Hoge Raad aan artikel 273f Sr geeft. Het hof heeft met name de mate waarin de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers door het handelen van verdachten zou zijn beperkt, en de effecten van het handelen voor de slachtoffers van onvoldoende gewicht geacht om van uitbuiting te kunnen spreken.18.Daaraan doet niet af dat het aanwenden van zulke middelen wel tot een veroordeling voor mensenhandel kan leiden wanneer die aanwending bewerkstelligd zou hebben dat de slachtoffers beschikbaar waren voor het verrichten van handelingen die in het tweede lid van artikel 273f Sr in ieder geval uitbuiting opleveren, of handelingen die in ieder geval aanmerkelijke inbreuken op de lichamelijke of geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers tot gevolg zouden kunnen hebben.
Rest mij alleen nog om mijn voorkeur uit te spreken voor een oplossing zoals de Hoge Raad die in het kader van de witwasbepalingen heeft gekozen, en die erop neerkomt dat gedragingen die niet voldoen aan de extra eisen die uit de rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeien, niet als witwassen gekwalificeerd kunnen worden. Ook in de onderhavige zaak kan het handelen van verdachten, dat weliswaar een van de in het eerste onderdeel van het eerste lid van artikel 273f Sr genoemde middelen heeft ingezet maar niet de strekking had de slachtoffers uit te buiten, maar slechts om hen in beperkte mate voor het karretje van verdachten te spannen, in mijn opvatting niet als mensenhandel worden gekwalificeerd.19.
8. Beide middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
9. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑01‑2016
HR 3 februari 2015, NJ 2015, 147 m.nt. Keijzer.
Zie HR 13 november 2012, ECLI:2012:BX0806, rov. 2.4.2.
HR 13 november 2012, ECLI:2012:BX0806, rov. 2.5. Zie ook HR 4 februari 2014, ECLI:2014:236, waarin de HR erop wees dat de mededelingen van verdachte in meer dan één opzicht onjuist waren.
Zie voor de ontwikkeling bij oplichting van de verhouding tussen de invulling der oplichtingsmiddelen en de causaliteit van het bewegen van het kwetsbare slachtoffer; Jan Reijntjes, Oplichting nieuwe stijl, in Ad hunc modum, Deventer 2013, p. 249 e.v.
Inclusief de hier anders genummerde voetnoten.
Aan de in HR 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7099) vermelde bronnen kan nog worden toegevoegd Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, in het bijzonder artikel 2, en in verband hiermee de Wet van 6 november 2013 tot implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101).
Vgl. L.B. Esser, C.E. Dettmeijer-Vermeulen, Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4, DD 2014/48.
Bijv. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3245.
ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8985.
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3257 inzake het onderdeel met parketnummer parketnummer 15-700478-10 .
De Passerel is een stichting te Apeldoorn die de zorg op zich neemt voor mensen met een verstandelijke beperking. Zie http://www.de-passerel.nl
HR 24 november 2015, ECLI:3309 rov. 4.5.3.
Zie de reeks arresten die de HR op 8 januari 2013 heeft gewezen (NJ 2013, 264 m.nt. Borgers en volgende).
Vgl. HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1504.
Deze benadering doet denken aan die, voorgestaan door Dien Korvinus, Dagmar Koster en Heleen de Jonge van Ellemeet, Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a Sr, Trema 2006, p. 288.
HR 20 december 2011, ECLI:2011:BR0448. In HR 17 januari 2012, ECLI:2012:BU4004 rov. 2.3. oordeelde de HR dat het oordeel van het hof, dat van de zijde van verdachte en zijn medeverdachten sprake was van een combinatie van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer, zodat sprake is geweest van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f Sr, geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. Maar hierbij dient bedacht te worden dat het slachtoffer op deze wijze tot prostitutie is gebracht, hetgeen ingevolge het tweede lid van artikel 273f Sr al uitbuiting oplevert.
Anders dan in bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, NJFS 2015/79 of Rechtbank Gelderland 28 september 2015, NJFS 2015/218.
Zo ook L.B. Esser & C.E. Dettmeijer-Vermeulen, ‘Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr’, DD 2014/48, p. 8/17, en S.M.A. Lestrade & C.R.J.J. Rijken, ‘Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald’, DD 2014/64, p. 8/17.
Beroepschrift 23‑08‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Tevens inhoudende een reactie op cassatieschriftuur OM
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Rekwirant is [rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, zonder bekende woon-/verblijfplaats hier te lande, voor deze zaak woonplaats kiezende te Deventer aan de Sluisstraat 8 ten kantore van mr. A.C. Huisman (postbus 797, 7400 AT) die tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur bepaaldelijk is gevolmachtigd door rekwirant;
Geeft eerbiedig te kennen
Dat rekwirant van een hem betreffend arrest d.d. 4 december 2014 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (met parketnummer 21/008471-13), het hierna nader te noemen middel van cassatie voordraagt, alsmede dat rekwirant wenst te reageren op de inhoud van de door het Openbaar Ministerie ingediende cassatieschriftuur.
Middel 1
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder
doordat het Hof ten onrechte feit 2 subsidiair en/of feit 4 subsidiair bewezen heeft verklaard,
althans doordat het Hof de bewezenverklaring van feit 2 subsidair en/of feit 4 subsidiair heeft voorzien van een onjuiste en/of onbegrijpelijke motivering
Toelichting
1.
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘samenweefsel van verdichtsels’ in feit 2 subsidiair en feit 4 subsidiair. Kijkend naar de bewezenverklaring — in samenhang bezien met de gebezigde bewijsmiddelen — dan is de enige bewezen verklaarde onjuiste mededeling die gedaan is aan zowel aangever [slachtoffer 2] (feit 2) als aangever [slachtoffer 3] (feit 4) dat rekwirant en/of zijn mededader (medeverdachte) iemand kende(n) die het/de abonnement(en) uit het systeem zou halen.
2.
Ten aanzien van de mededelingen aan [slachtoffer 2] (feit 2) respectievelijk [slachtoffer 3] (feit 4) omtrent het op te geven adres inhoudende dat zij/hij bij de telefoonwinkels een onjuist adres moest opgeven, geldt — zo volgt uit de bewijsmiddelen- dat genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bekend waren met die onjuistheid. Met andere woorden, beiden zijn op dit punt niet voorgelogen en in zoverre kunnen deze mededelingen/instructies niet worden beschouwd als ‘verdichtsels’ in de zin van art. 326 Sr: de onwaarheid was bekend bij beide aangevers, dit aspect speelde daarom geen rol bij het zich laten bedriegen1. (zo er al sprake was van bedrog in de zin van art. 326 Sr, rekwirant bestrijdt dit nu juist).
3.
Uit de jurisprudentie volgt dat één enkele leugen onvoldoende is om een samenweefsel van verdichtsels aan te nemen, zie bijvoorbeeld HR 16 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1846, NJ 1993/718. Nu zowel bij feit 2 als bij feit 4 slechts uit de onwaarheid van één van de bewezenverklaarde mededelingen of handelingen zou kunnen volgen dat het slachtoffer daardoor werd bewogen tot afgifte van een goed, heeft het Hof ten onrechte in zowel feit 2 als feit 4 bewezen verklaard dat de respectievelijke aangevers door een ‘samenweefsel van verdichtsels’ zijn bewogen tot de afgifte van mobiele telefoons, contracten en het aangaan van een schuld.
4.
Rekwirant meent op grond van het vorenstaande dat 's Hofs arrest niet in stand kan blijven.
Reactie op cassatieschriftuur OM
Middel 1 van het OM:
Rekwirant stelt vast dat het OM uitvoerig de overwegingen uit het arrest van het Hof citeert die zien op de vrijspraak van art. 273f lid 1 sub 4 Sr. In het middel en de toelichting (onder onderdeel 4) erop wordt de klacht geponeerd — zakelijk weergegeven — dat het Hof heeft miskend dat voor een bewezenverklaring van art. 273f lid 1 sub 1 niet is vereist dat uitbuiting heeft plaatsgevonden; het Hof heeft volgens het OM ten onrechte geen aandacht besteed aan de vraag met welk oogmerk de slachtoffers zijn geworven. Het OM concludeert dat de vrijspraken terzake deze verwijten getuigen van een onjuiste rechtsopvatting dan wel dat de vrijspraken onvoldoende gemotiveerd zijn.
Rekwirant stelt vast dat het Hof de vrijspraken van art. 273f lid 1sub 4 Sr uitvoerig heeft gemotiveerd. Over de vrijspraken van art. 273f lid 1 sub 1 Sr heeft het Hof overwogen:
‘Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 primair, 3 primair, 3 subsidiair, 3 meer subsidiair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.’
Welk bestanddeel of welke bestanddelen naar het oordeel van het Hof niet bewezen konden worden, laat het Hof in het midden. Het OM gaat in de cassatieschriftuur kennelijk ervan uit dat het Hof een onjuiste uitleg geeft aan de wet dan wel een verdergaande motiveringsplicht heeft/had dan de hiervoor geciteerde overweging. Het OM veronderstelt kennelijk dat de vrijspraak het gevolg is van het oordeel van het Hof omtrent (het oogmerk van) uitbuiting. Deze veronderstelling mist echter feitelijke basis. Naar de mening van rekwirant kan het middel niet slagen juist omdat in cassatie een feitelijke grondslag voor dit uitgangspunt vereist is.
Naar de opvatting van rekwirant laat het OM in zijn middel bovendien na om aan te geven op basis waarvan het Hof een verder gaande responsieplicht heeft/had dan de hiervoor geciteerde motivering om tot vrijspraak te komen. Kennelijk was er geen sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Gelezen het middel en vooral ook gelezen het requisitoir van de Advocaat-Generaal heeft het OM bij de behandeling ter zitting van het Hof het zwaartepunt gelegd bij de verwijten die zien/zagen op overtreding van art. 273f lid 1 sub 4. In die zin is het volkomen begrijpelijk dat het Hof uitvoerig is ingegaan op de vrijspraak van dit sub 4 en evenzeer is het begrijpelijk dat het Hof maar zeer summier de vrijspraak van sub 1 heeft toegelicht: tot meer was het Hof niet verplicht.
In de kern komt het standpunt van rekwirant erop neer dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is gekomen2..
Rekwirant concludeert dat het eerste middel van het OM ten onrechte is voorgesteld.
Middel 2 van het OM:
Rekwirant begrijpt de schriftuur van het OM zo dat het zwaartepunt bij dit tweede middel ligt. Het OM vraagt om met ‘gidsende jurisprudentie’ te komen, zo is te lezen in de inleiding van de schriftuur.
Vooropgesteld: rekwirant onderschrijft het standpunt van het OM dat voor veroordeling terzake art. 273f lid 1 sub 4 in elk geval vereist is dat sprake is van een uitbuitingssituatie3.. Rekwirant verstaat het tweede middel van het OM zo dat hierin de vraag aan de orde wordt gesteld of het Hof terecht heeft geoordeeld dat voor een bewezenverklaring ook vereist is dat sprake is van daadwerkelijke uitbuiting.
Rekwirant zal in deze reactie niet nader ingaan op de door het OM al weergegeven verschillende meningen in — vooral — de literatuur.
Vaststaand feit is dat mensenhandel gericht is op uitbuiting. Het OM meent — zo interpreteert rekwirant onderdeel 4.1 van de schriftuur van het OM — dat als sprake is van gebruik van een dwangmiddel als bedoeld in art. 273f lid 1 sub 1 Sr de uitbuitingssituatie gegeven is. Volgens het OM stelt het Hof ten onrechte de eis van (daadwerkelijke) uitbuiting bij sub 4.
Naar de opvatting van rekwirant zou het uitgangspunt van het OM leiden tot een wel heel ruim bereik van het bepaalde in art. 273f lid 1 sub 4 Sr. De facto zou dit betekenen dat welhaast iedereen die zich schuldig maakt aan (bijvoorbeeld) afpersing en oplichting zich tevens schuldig maken aan mensenhandel in de zin van art. 273f lid 1 sub 4. Slachtoffers van die delicten zijn immers bijna per definitie weinig mondig, kwetsbaar en in veel gevallen stellen zij zich bewust of onbewust beschikbaar om arbeid of diensten te leveren. De wet kent voldoende mechanismen om slachtoffers van dit soort misdrijven te beschermen. In zoverre is oprekking van sub 4 niet vereist.
De uitleg die het OM voorstaat is bovendien een uitleg die ver staat van de bedoeling van de wetgevende instantie(s). Zo er immers geen uitbuiting vereist is om te komen tot een bewezenverklaring van het vierde sub van art. 273f lid 1 Sr, dan is de vraag wat dit feit nog van doen heeft met mensenhandel. Het Hof merkt in zijn arrest terecht op dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Ook wijst het Hof met juistheid erop dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven.
Het OM haalt in zijn conclusie op p. 15 een passage aan uit Alink en Wiarda. Rekwirant leest in deze passages vooral steun voor de aanname dat uitbuiting impliciet deel uitmaakt van de delictsomschrijving: Alink en Wiarda betogen dat de strekking en context van het nieuwe art. 273f lid 1 sub 4 het zelfde is gebleven ten opzichte van zijn evenknie in het oude art. 250a Sr. En die strekking en context zijn strafbaarstelling en uitbuiting.
Rekwirant onderstreept in deze reactie nog dat het Hof in zijn arrest op meerdere plaatsen heeft overwogen dat in het voorliggende geval de activiteiten van de aangever(s) beperkt waren tot één dag of twee dagen en dat van noemenswaardige beperkingen voor de aangevers geen sprake was. Onder het kopje ‘oplegging van straf en/of maatregel’ heeft het Hof nog overwogen dat de slachtoffers wel wisten dat zij onjuiste gegevens opgaven en dat zij in feite zelf hebben meegedaan aan de oplichting. Een en ander in samenhang bezien concludeert rekwirant dat de aangevers zonder noemenswaardig beperkt te zijn geweest hun bijdrage hebben geleverd aan het afsluiten van telefoonabonnementen. Terecht heeft het Hof dan ook aangenomen dat in de voorliggende zaken geen sprake was van uitbuiting. Tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis valt daarmee bezwaarlijk in te zien waarom dit handelen ‘mensenhandel’ (als bedoeld in art. 273f lid 1 sub 4) zou moeten opleveren.
Rekwirant concludeert dat ook het tweede middel van het OM ten onrechte is voorgesteld.
Deventer, 23 augustus 2015
mr. A.C. Huisman
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑08‑2015
Het Hof overweegt dit zelf ook met zoveel woorden in de strafmaatmotivering: ‘…de slachtoffers van de acties van verdachte wisten dat zij onjuiste gegevens doorgaven…’
Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061 en recent in een (op dit punt) min of meer vergelijkbare mensenhandelzaak ook HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1504, r.o. 2.3.
zie p. 13 schriftuur OM en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0448.
Beroepschrift 09‑07‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Parketnummer: 21-005710-13
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 december 2014, waarin het Gerechtshof
[rekwirant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 19911.,
onder meer heeft vrijgesproken van de hem onder 1, 2, 3 en 4 telkens primair tenlastegelegde mensenhandel.
Rekwirant kan zich met deze beslissingen en de motivering daarvan niet verenigen.
Inleidende opmerkingen
Aan verdachte is — voor zover thans van belang — tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, door een aantal slachtoffers onder dwang telefoonabonnementen te laten afsluiten. Een en ander is ten laste gelegd in de vorm van de subonderdelen 1 en 4 uit het eerste lid van art. 273f Sr. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van beide vorengenoemde varianten.
Aan de basis van de vrijspraken voor subonderdeel 4 van het eerste lid van art. 273f Sr staat de overweging van het Hof dat ‘uitbuiting’ een impliciet bestanddeel is van subonderdeel 4, ook al komt het begrip uitbuiting daarin niet voor. Voor de specifieke uitleg van dit volgens het Hof dus impliciete bestanddeel zoekt het aansluiting bij rechtspraak van de Hoge Raad2. die ziet op subonderdeel 1 (waarin het begrip uitbuiting wel voorkomt).
Hiermee snijdt het Hof een voor de rechtspraktijk zeer relevant punt aan. In recente literatuur is reeds meermalen de vraag opgeworpen of de wetgever wel de ruime toepassing aan subonderdeel 4 heeft willen geven die met een puur tekstuele uitleg mogelijk wordt gemaakt.3. Gesproken wordt van een ‘extensieve interpretatie’ (een bewezenverklaring van de huidige bestanddelen levert mensenhandel en daarmee uitbuiting op) versus een ‘restrictieve interpretatie’ (het alleen vervuld zijn van de bestanddelen is niet voldoende voor een bewezenverklaring/kwalificatie van mensenhandel, er dient tevens sprake te zijn geweest van ‘uitbuiting’). Of men — zoals het Hof i.c. doet — ‘uitbuiting’ als impliciet bestanddeel inleest of juist als voorwaarde voor kwalificatie4. is daarbij minder relevant: in beide gevallen is er ‘meer’ nodig om tot een veroordeling voor mensenhandel te komen dan het enkele door aanwending van een dwangmiddel dwingen/bewegen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Voor zover rekwirant bekend heeft de Hoge Raad zich nog niet eerder (expliciet) uitgelaten over de reikwijdte van subonderdeel 4. Weliswaar wordt zijn arrest van 20 december 20115. in de literatuur wel aangemerkt als een dergelijk arrest, doch rekwirant verstaat dit arrest zo dat de Hoge Raad hierin enkel iets zegt over de vereiste wijze van mentale betrokkenheid van de verdachte bij het aanwenden van het dwangmiddel, Het is dan ook gewenst dat de Hoge Raad — om met Esser en Dettmeijer-Vermeulen te spreken — met ‘gidsende jurisprudentie’ komt op dit punt.
Subonderdeel 4 vereist niet dat het dwangmiddel is aangewend met het doel uit te buiten, aldus de Hoge Raad. Een definitieve beantwoording van de vraag of subonderdeel 4 extensief dan wel restrictief dient te worden uitgelegd — ofwel of óók het bestanddeel ‘uitbuiting’ daar al dan niet onderdeel van uitmaakt — ziet rekwirant dan ook niet zonder meer in het betreffende arrest.
Evenals in de zaken [naam 2] (S 13/04560), [naam 3] (S 13/04418), [naam 4] (S 14/05542) en [naam 5] (S 13/04569), waarin rekwirant op 11 december 2014 cassatieschrifturen heeft ingediend, stelt rekwirant zich — teneinde de gewenste duidelijkheid te verkrijgen — op het standpunt dat subonderdeel 4 extensief moet worden uitgelegd, i.e. dat een apart (impliciet) bestanddeel ‘uitbuiting’ daarvan geen onderdeel uitmaakt. Indien door die aanwending van het dwangmiddel het slachtoffer zich beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten dan bevindt dit slachtoffer zich in een uitbuitingssituatie. Dit zou ertoe leiden dat ook wanneer ‘slechts’ sprake is van het bezigen van een ‘licht’ dwangmiddel als misleiding, waardoor een slachtoffer wordt bewogen, van een uitbuitingssituatie en dus mensenhandel kan worden gesproken.
In de zaken [naam 2] c.s. ging om het werven van, deels minderjarige, meisjes voor het smokkelen van verdovende middelen en in de onderhavige zaak om het werven van kwetsbare personen voor het afsluiten van telefoonabonnementen. Teneinde duidelijkheid te krijgen omtrent de reikwijdte van de strafbaarstelling van mensenhandel acht rekwirant het van belang om ook deze zaak aan de Hoge Raad voor te leggen.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het bijzonder schending van art. 273f Sr, doordat het Hof ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde — voor zover dit ziet op subonderdeel 1 van het eerste lid van art. 273f Sr — heeft miskend dat voor een bewezenverklaring van dit onderdeel niet is vereist dat uitbuiting heeft plaatsgevonden, doch slechts dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Mitsdien getuigen de vrijspraken voor dit onderdeel van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn ontoereikend gemotiveerd. Een en ander zal hieronder worden toegelicht.
Toelichting
1.
Aan verdachte is onder 1 primair, 2 primair en 4 primair6. voor zover ziende op subonderdeel 1 — kort gezegd — tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander door één of meer van de in art. 273f lid 1 onder 1o Sr genoemde dwangmiddelen een viertal personen heeft geworven etc. met het oogmerk van uitbuiting (art. 273f lid 1 onder 1o Sr).
2.
Het Hof heeft hiervan vrijgesproken en daartoe het volgende overwogen — met weglating van de voetnoten —:
‘Overweging over de tenlastegelegde mensenhandel
Het hof gaat ervan uit dat, waar aan verdachte ten laste is gelegd het strafbare feit van artikel 273f lid 1 onder ten vierde Wetboek van Strafrecht, aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als in de delictsomschrijving.
Artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
…
- 4o.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1o genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en — nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd — de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat ‘uitbuiting’ daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, ‘het verrichten van arbeid of diensten’ een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) — in combinatie met een in artikel 273f lid 1 onder 1 genoemd middel — een situatie van uitbuiting opleveren.
Naar het oordeel van het hof ligt het — nu de kern van artikel 273f lid 1 onder ten vierde de strafbaarstelling van uitbuiting betreft — meer voor de hand om het vereiste van uitbuiting aan te merken als impliciet bestanddeel en ligt het minder voor de hand om dit aan te merken als voorwaarde voor kwalificatie.
In zijn arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7099) heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
‘Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de (…) memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (…)’.
Uit het voorgaande vloeit voort dat een gedraging als het ‘afsluiten van een telefoonabonnement’ niet zonder meer is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen. Voor bewezenverklaring is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald en dat bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Het hof zal deze vraag voor elk tenlastegelegd feit afzonderlijk dienen te beantwoorden.’
alsmede:
‘Wat feit 1 primair en subsidiair betreft stelt het hof voorop dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van aangever voor zover daarin gesproken wordt van geweld of verbale dreigingen van de kant van verdachte en de medeverdachte.
Door verdachten is aan aangever verteld dat hij geld kon verdienen door het afsluiten van telefoonabonnementen en vervolgens aan hen de daarbij behorende telefoons te geven, dat zij die telefoons zouden verkopen en hij een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook is hem gezegd dat hij geen rekeningen zou krijgen. Aangever had geld nodig. Hij heeft ‘meegedaan’ door op één dag een vijftal abonnementen af te sluiten en de telefoons aan de verdachten af te geven, waarbij hij bij de telefoonwinkels telkens een verkeerd adres opgaf. Aangever heeft daarvoor geld gekregen. In ieder geval één van de verdachten ging telkens met hem mee.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling — voor zover daarvan al kan worden gesproken —, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 1]'s activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.’
(…)
Wat feit 2 primair betreft stelt het hof vast dat de gang van zaken — kort gezegd — als volgt is geweest.
[slachtoffer 2] had geld nodig. Zij kwam in contact met verdachte en zijn medeverdachte. Zij zijn naar haar toe gekomen en hebben haar uitgelegd wat zij moest doen en hoe het zou werken. Haar werd gezegd dat ze er geld voor zou krijgen als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten en de telefoons aan hen zou geven. Ze zou geen abonnementen op haar naam krijgen omdat een vriend die de verdachte en zijn medeverdachte bij een telefoonzaak hadden, die abonnementen uit het systeem zou halen, zo werd haar verteld en dat geloofde ze ook. Ze heeft vervolgens een drietal abonnementen afgesloten, waarbij de verdachten haar begeleidden. Ze heeft 150 euro ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling — voor zover daarvan al kan worden gesproken —, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 2]'s activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor haar geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder haar lage IQ, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
(…)
Wat feit 4 primair betreft overweegt het hof dat aangever is ingegaan op het aanbod van verdachte om telefoonabonnementen af te sluiten en de daarbij verworven telefoons te verkopen. Aangever had geld nodig. Een viertal abonnementen is op één dag afgesloten, terwijl daarnaast ook nog enkele andere winkels zijn bezocht voor het afsluiten van telefoonabonnementen. Verdachte is niet mee naar binnen geweest. Aangever is gezegd dat ervoor zou worden gezorgd dat zijn naam uit het systeem van de provider zou worden gehaald. Aangever heeft voor zijn activiteiten geld ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling — voor zover daarvan al kan worden gesproken —, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. De activiteiten van aangever zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag en daarnaast mogelijk enkele pogingen daartoe op in totaal twee dagen, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder het verblijf in een afkickkliniek en de omstandigheid dat er sprake zou zijn van begeleid wonen, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.’
3.
Art. 273f lid 1 onder 1o Sr stelt strafbaar de persoon die door middel van dwangmiddelen een wervingshandeling onderneemt met het oogmerk van uitbuiting. Het betreft de strafbaarstelling van de handelaar, de persoon die al in de voorfase van het proces van mensenhandel is betrokken. Het gaat uit van drie elementen: wervingshandelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten, overdracht van controle, en opnemen daaronder begrepen), ongeoorloofde middelen (dwang, geweld, fraude, uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, etc.) en het oogmerk van uitbuiting. De daadwerkelijke uitbuiting hoeft dus niet te hebben plaatsgevonden alvorens kan worden gesproken van een voltooid delict mensenhandel. Het gaat er slechts om met welk oogmerk, met welk doel/intentie de verdachte, middels dwang in ruime zin, heeft gehandeld.
4.
Niet ter discussie staat dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 vermelde slachtoffers heeft geworven met het oogmerk om hen telefoonabonnementen te doen afsluiten. Evenmin staat ter discussie dat er door de verdachte tegen de slachtoffers is gelogen. 7. Door de advocaat-generaal is met betrekking tot slachtoffers [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2) en [slachtoffer 3] (feit 4) aangevoerd dat (in ieder geval) sprake was van de dwangmiddelen misleiding (voormelde leugen omtrent de rekeningen) en misbruik van een kwetsbare positie (o.m. geldnood, verslavingsproblematiek, laag IQ). Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat het de bedoeling was van de verdachten om haar nog veel meer abonnementen te laten afsluiten.8.
Het Hof heeft in zijn tot vrijspraak leidende motivering echter slechts aandacht besteed aan subonderdeel 4 van het eerste lid van art. 273f Sr, meer bepaald de vraag of daadwerkelijk sprake is geweest van uitbuiting.9. Het Hof heeft geen aandacht besteed aan de vraag met welk oogmerk de slachtoffers zijn geworven. Mitsdien is de vrijspraak van het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair, voor zover dit betreft subonderdeel 1 van het eerste lid van art. 273f Sr — naar de mening van rekwirant ontoereikend gemotiveerd.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in het bijzonder schending van art. 273f Sr, doordat het Hof door vrij te spreken van het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair10. ten laste gelegde voor zover ziende op subonderdeel 4 van het eerste lid van art. 273f Sr, op de grond dat het impliciete bestanddeel uitbuiting niet kon worden bewezen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel deze vrijspraak ontoereikend heeft gemotiveerd. Een en ander zal hieronder worden toegelicht.
Toelichting
1.
Aan verdachte is onder 1 primair, 2 primair en 4 primair voor zover ziende op subonderdeel 4 — kort gezegd — tenlastegelegd dat hij (tezamen en in vereniging met [naam 1]) door dwang in ruime zin de slachtoffers heeft bewogen/gedwongen tot het afsluiten van telefoonabonnementen.
2.
Het Hof merkt ‘uitbuiting’ aan als een (extra) impliciet bestanddeel dat bewezen zal moeten worden om tot een bewezenverklaring van ‘mensenhandel’ te kunnen komen. Anders gezegd: het enkele vervullen van de bestanddelen levert volgens het Hof nog geen mensenhandel op. Voor wat betreft de inhoud van dat impliciete bestanddeel knoopt het Hof aan bij de uitleg die de Hoge Raad geeft aan het wel in subonderdeel 1 voorkomende bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’.11.
Het Hof opteert dus voor wat in de literatuur de ‘restrictieve benadering’ van subonderdeel 4 wordt genoemd: hoewel in de tekst van sub 4 geen bestanddeel ‘uitbuiting’ is opgenomen, moet hiervan wel sprake zijn om tot het bewijs van de gedraging te komen. Deze opvatting heeft zowel voor- als tegenstanders. Zo bepleiten de reeds genoemde auteurs Esser en Dettmeijer-Vermeulen een restrictieve uitleg van sub 4, waarbij naast de enkele vervulling van de delictsbestanddelen tevens is vereist dat sprake is van onrecht dat een mensenrechtenschending oplevert.12. Lestrade en Rijken laten zich in soortgelijke zin uit door voor te stellen op grond van sub 4 alleen de kwalificatie mensenhandel te verlenen wanneer sprake is van uitbuiting, waarbij vrijheidsbeperking en economisch gewin belangrijke criteria zijn.13. Hiertegenover staat de visie van Alink en Wiarda. Op basis van met name de strekking ervan en de samenhang met lid 1 zijn zij de mening toegedaan dat het vervullen van de bestanddelen van sub 4 ‘dwingen in ruime zin’ en dus ‘uitbuiting’ oplevert en sub 4 mitsdien ‘niet te ver is doorgeschoten’.14.
3.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat mensenhandel inhoudt het dwingen — in ruime zin — van mensen om zich beschikbaar te stellen tot — voor zover hier van belang — het verrichten van diensten. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Het belang dat met de strafbaarstelling van mensenhandel wordt gediend is behoud van de lichamelijke of geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het individu.
In de delictsomschrijving van art. 273f lid 1 onder 4o Sr wordt niet gesproken van uitbuiting of van een uitbuitingssituatie.
In zijn conclusie voor HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0448 schrijft de toenmalige A-G Silvis:
- ‘9.
Art 250a (oud) Sr is geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr dat per 1 september 2006 is vernummerd tot het hier toepasselijke art. 273f (oud) Sr. De totstandkomingsgeschiedenis van art. 250a (oud) Sr en art. 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van art. 250a (oud) Sr was opgenomen voordat deze werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, is derhalve nog steeds van belang. De memorie van toelichting met betrekking tot het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993 waarbij art. 250ter (oud) Sr werd ingevoerd houdt onder meer het volgende in:
‘In de nu in het eerste lid van artikel 250ter Sr. voorgestelde delictsomschrijving van mensenhandel vormt het gebruikmaken van enigerlei vorm van dwang of een ander ongeoorloofd middel een bestanddeel van dit misdrijf, De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. (…) Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid.’
De memorie van antwoord houdt in:
‘Het woord ‘uitbuitingssituatie’ komt niet in de delictomschrijvingen van het voorgestelde artikel 250bis, eerste lid, Sr voor maar wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ in die bepaling. In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. (…)
(…)
Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (…).’
- 10.
Uit het voorgaande volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is bedoeld ter bescherming van het belang van het individu bij behoud van zijn persoonlijke vrijheid en van zijn lichamelijk en geestelijke integriteit, dat uitbuiting (waarop mensenhandel is gericht) wordt gekenmerkt door dwang in ruime zin of door misleiding, en dat daaronder onder meer wordt begrepen het door geweld of bedreiging met geweld, en misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of de kwetsbare positie van een slachtoffer, beïnvloeden van de wil en keuzemogelijkheden van het slachtoffer. De vraag of sprake is van uitbuiting is volgens de Hoge Raad sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij kan bijvoorbeeld betekenis worden toegekend aan verschillende factoren zoals onder meer de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economische voordeel dat wordt behaald. ’
Uit het feit dat de Hoge Raad in zijn arrest vervolgens de klacht bespreekt dat het Hof zou hebben nagelaten bij zijn oordeel dat sprake was van een uitbuitingssituatie een aantal door de verdediging in hoger beroep aangevoerd ‘contra-indicaties’ te betrekken, valt af te leiden dat voor veroordeling ter zake art. 273f lid 1 onder 4o Sr vereist is dat sprake is van een uitbuitingssituatie.
Uit de hiervoor aangehaalde wetgeschiedenis volgt dat het woord ‘uitbuitingssituatie’ door de wetgever wordt gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’.
Tevens volgt daaruit dat het feit dat het slachtoffer in een afhankelijke positie verkeert, in die zin dat het slachtoffer niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken, een uitbuitingssituatie oplevert als bedoeld door de wetgever (vgl. HR 5 februari 2002, NJ 2002/546, r.o. 5.5 en HR 27 oktober 2009, NJ 2010/598, r.o. 2.4.3). Hetzelfde geldt als het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevindt (vgl. HR 27 oktober 2009, NJ 2010/598, r.o. 2.6.2.). In voornoemd arrest wordt overwogen dat de enkele illegaliteit reeds de uitbuitingssituatie veronderstelt, De wetgever noemt bijvoorbeeld ook schulden en een drugsverslaving als situaties waarin de uitbuitingssituatie kan worden verondersteld.15.
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel beschrijft het aldus:
‘Sub 4 stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Als sprake is van een dwangmiddel is tevens de uitbuitingssituatie gegeven. Het gaat dus om het gebruik maken van de persoon die zich in een positie van dwang (de uitbuitingssituatie) bevindt. Het gebruik daarvan is de uitbuiting. In de literatuur wordt daarom wel aangenomen dat sub 4 de uitbuiting of uitbuiters zelf strafbaar stelt, terwijl sub 1 ziet op de activiteiten die zijn gericht op de uitbuiting.
Terminologische verwarring: uitbuitingssituatie en uitbuiting
Bij de bestudering van mensenhandetzaken is het zinvol twee begrippen goed van elkaar te onderscheiden. Het gaat om de termen ‘uitbuitingssituatie’ en ‘uitbuiting’. Met de term ‘uitbuitingssituatie’ doelt de wetgever van oudsher op de prostituee die in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. De term is dus gekoppeld aan het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De wetgever noemt als voorbeelden schulden, aangegaan om de reis naar Nederland te maken, het lijden aan een drugsverslaving, en het afkomstig zijn uit een ontwikkelingsland. De term ‘uitbuitingssituatie’ ziet aldus op de omschrijving van de feitelijke (kwetsbare) situatie waarin een persoon verkeert. Hoewel de term ‘uitbuitingssituatie’ door de wetgever is gekoppeld aan het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht; kan zij ook worden gebruikt om de omstandigheden te beschrijven die ontstaan wanneer andere dwangmiddelen zijn aangewend. Het gaat om de situatie waarin iemand in een positie verkeert waarin hij of zij ontvankelijk, kwetsbaar, is voor uitbuiting. Als een dader een gewelddadig dwangmiddel gebruikt, kan die situatie tevens worden omschreven als uitbuitingssituatie. Het gebruik daarvan maakt dat onder sub 4 sprake is van uitbuiting.’16.
Steun voor deze ‘extensieve opvatting’ kan worden gevonden in het gezaghebbende werk van Alink & Wiarda:
‘Onderdeel 4 betreft uitbuiting zowel in legale als in illegale activiteiten. Het is geen vereiste dat de arbeid of dienst daadwerkelijk wordt verricht. Het gaat erom dat het slachtoffer zich daartoe beschikbaar stelt. Zulks kan natuurlijk wel worden afgeleid uit daadwerkelijk verrichte arbeid of diensten.
Onderdeel 4 betreft het — met ongeoorloofde middelen — brengen of houden van het slachtoffer in een positie waarin hij zich beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid en diensten. Dat is dwingen in ruime zin tot het verrichten van arbeid of diensten, dat is uitbuiting’
en:
‘Bij de bepaling van de door onderdeel 4 geboden beschermingsomvang is het goed nog een stil te staan bij de ontstaansgeschiedenis van deze bepaling. Deze bepaling — als artikel 250a lid 1 onderdeel 1 (oud) Sr — zag aanvankelijk alleen op prostitutie en later ook op overige seksuele dienstverlening. In dergelijke gevallen wordt uitbuiting verondersteld. Daar is de inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit immers een gegeven. In 2004 is seksuele uitbuiting als gezegd uitgebreid met overige uitbuiting, namelijk gedwongen of verplichte arbeid, dienstbaarheid, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken. De inhoud van artikel 250a lid 1, onderdeel 1 (oud) Sr is herschreven in artikel 273f lid 1 onderdeel 4 Sr. De strekking en context van de bepaling zijn evenwel hetzelfde gebleven. Die zijn strafbaarstelling en uitbuiting. In de rechtsgeleerde literatuur is erop gewezen dat de redactie van onderdeel 4 ruimte laat voor een ruime uitleg die de context van uitbuiting te buiten gaat en waarbij gedrag onder het onderdeel komt te vallen dat niet als uitbuiting kan worden aangemerkt:
‘Dus ook degene die een ander door fraude en misleiding ertoe brengt asperges te gaan steken of huishoudelijk werk te verrichten is strafbaar aan mensenhandel. Dit gaat wel erg ver. Te denken valt bijvoorbeeld aan eetpiraten die door misleiding horecapersoneei ertoe brengen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van diensten aan de eetpiraat.’
Er zijn drie argumenten waarom dit onderdeel niet te ver is doorgeschoten:
- (1)
de context en strekking ervan,
- (2)
het dwingen of bewegen tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, hetgeen niet wijst op het verrichten van eenmalige arbeid of dienstverlening, en
- (3)
de samenhang met onderdeel 1 waarin het oogmerk mede op gedwongen arbeid en diensten is gericht.’17.
4.1
Gelet op het voorgaande geldt naar het oordeel van rekwirant dat indien sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in art. 273f lid 1 subonderdeel 1 Sr de uitbuitingssituatie is gegeven. Door naast de vraag te beantwoorden of sprake, was van één of meer dwangmiddelen, zoals omschreven in de tenlastelegging, de eis te stellen dat sprake moet zijn van uitbuiting en bij afwezigheid daarvan de verdachte vrij te spreken van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op het in het vierde onderdeel van art. 273f lid 1 Sr strafbaar gestelde feit, heeft het Hof naar de mening van rekwirant blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2.1
Daarnaast is van belang dat ten aanzien van [slachtoffer 1] (feit 1) onder meer is tenlastegelegd dat hij drugsverslaafd is geweest, recent in een afkickkliniek heeft gezeten, dat zijn verstandelijke vermogens beneden gemiddeld zijn en dat hij is misleid door onder meer de mededeling dat de abonnementen uit het archief gehaald zouden gaan worden.18. Ten aanzien van [slachtoffer 2] (feit 2) is onder meer tenlastegelegd dat zij een verstandelijke beperking heeft en geld nodig had, dat zij de contracten en mobiele telefoons moest afstaan en dat zij is misleid met de mededeling dat verdachte en/of zijn mededader(s) iemand kende(n) die de abonnementen uit het systeem zouden halen. Ten aanzien van [slachtoffer 3] (feit 4) is onder meer tenlastegelegd dat hij de contracten en mobiele telefoons moest afstaan en dat hij is misleid met de mededeling dat verdachte en/of zijn mededader(s) ervoor zou(den) kunnen zorgen dat [slachtoffer 3]s naam uit het systeem zou worden verwijderd zodat hij geen rekeningen zou krijgen.
Deze omstandigheden, die door de advocaat-generaal in zijn requisitoir zijn onderbouwd met bewijsmiddelen, heeft het Hof niet, althans onvoldoende, in zijn overwegingen betrokken. Met name de (recente) drugsverslaving van [slachtoffer 1] en de verstandelijke beperkingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn factoren die van belang zijn bij de vraag of sprake is van kwetsbaarheid van het slachtoffer (vgl. de preambule bij Richtlijn 2011/36 EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan (hierna: Richtlijn), onder (12). Daarnaast noemt ook de wetgever, zoals gezegd, bijvoorbeeld schulden en een drugsverslaving als situaties waarin de uitbuitingssituatie kan worden verondersteld.
Bedacht dient te worden dat de aangevers zich door toedoen van de verdachten zelf wellicht ook meermalen schuldig hebben gemaakt aan (medeplegen van) oplichting van de belwinkels door zich in strijd met de waarheid voor te doen als kopers die voor zichzelf een telefoonabonnement wilden afsluiten en daarbij andere adressen op te geven dan hun eigen adres. Deze feiten kennen een strafbedreiging van 5 jaar en 3 maanden gevangenisstraf (art. 326 jo. art. 57 Sr). Art. 2 lid 3 Richtlijn bepaalt dat uitbuiting als bedoeld in de richtlijn omvat uitbuiting van strafbare feiten. In de preambule onder (11) wordt daarover opgemerkt:
‘Om het hoofd te kunnen bieden aan recente ontwikkelingen op het gebied van de mensenhandel, wordt in deze richtlijn, ten opzichte van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, een ruimer concept gehanteerd van wat onder mensenhandel moet worden verstaan, en omvat ze bijgevolg ook andere vormen van uitbuiting. (…) Onder ‘uitbuiting van criminele activiteiten’ moet worden verstaan uitbuiting van mensen bijvoorbeeld om zich bezig te houden met zakkenrollen, winkeldiefstal, drugshandel en soortgelijke strafbare feiten waarmee financieel gewin is gemoeid.’
Dit is ook opgenomen in art. 273f lid 2 Sr.
4.2.2
Door niet kenbaar aandacht te besteden aan de hiervoor onder 4.2.1 genoemde tenlastegelegde omstandigheden en aan de vraag of wel of niet sprake was van die omstandigheden, heeft het Hof zijn oordeel dat verdachte van het hem onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken naar de mening van rekwirant ontoereikend gemotiveerd.
5.
Rekwirant realiseert zich dat het Hof ten aanzien van aangever [slachtoffer 1] (feit 1) bij zijn overwegingen ten aanzien van de vrijspraak van de onder subsidiair tenlastegelegde oplichting heeft overwogen dat uit de verklaringen van verdachte het causaal verband tussen het afsluiten van de telefoonabonnementen en het gebruik van de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen niet kan worden vastgesteld. Dit zegt nog niets over het causaal verband tussen de onder primair tenlastegelegde dwangmiddelen, feitelijkheden, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van diens kwetsbare positie en het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van de arbeid en/of diensten. Er kan aan rekwirant dan ook niet worden tegengeworpen dat rekwirant geen belang zou hebben bij het cassatieberoep omdat, wat er ook zij van de verdere overwegingen van het Hof, het Hof tevens zou hebben vastgesteld dat geen sprake zou zijn geweest van het voor een bewezenverklaring ter zake mensenhandel vereiste causaal verband.
Indien beide, dan wel één van de cassatiemiddelen, doel treft/treffen, zal het arrest van het Gerechtshof niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 9 juli 2015
mr H.H.J. Knol,
advocaat-generaal bij het ressortsparket
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑07‑2015
De onderhavige zaak hangt samen met de zaak [naam 1] (S 15/00857), waarin heden eveneens een schriftuur wordt ingediend.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
Bijv. L.B. Esser & C.E. Dettmeijer-Vermeulen, ‘Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandelgedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr’, DD 2014/48, S.M.A. Lestrade & C.R.J.J. Rijken, ‘Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald’, DD 2014/64 en D. Korvinus, D. Koster en H. De Jonge van Ellemeet, ‘Mensenhandel: het begrip uitbuiting in art. 273a Sr’, Trema september 2006, nr. 7, p. 286–290.
Door Esser& Dettmeijer-Vermeulen de ‘kwalificatiebenadering’ genoemd.
Rekwirant kan zich verenigen met de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, mede gelet op het feit dat het Hof heeft vastgesteld dat aangeefster zelf heeft verklaard niet in het verhaal te geloven dat al haar gegevens uit het systeem van de telefoonwinkel zouden worden gehaald.
Ze zouden geen rekeningen ontvangen omdat de daders een contact hadden bij de bewuste winkels die de afgesloten abonnementen uit het system kon halen.
P. 12 op schrift gesteld requisitoir.
Rekwirant merkt hier reeds op dat ook voor een bewezenverklaring van subonderdeel 4 niet vereist is dat daadwerkelijk arbeid of diensten zijn verricht: voldoende is dat het slachtoffer zich door dwang beschikbaar heeft gesteld tot het verrichten van arbeid of diensten.
Rekwirant kan zich verenigen met de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde, mede gelet op het feit dat het Hof heeft vastgesteld dat aangeefster zelf heeft verklaard niet in het verhaal te geloven dat al haar gegevens uit het systeem van de telefoonwinkel zouden worden gehaald.
Bijv. ECLI:NL:HR:2009:BI7099: ‘De vraag of — en zo ja, wanneer — sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald.’
L.B. Esser &. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, ‘Mensenhandel op een tweesprong. De omgang van rechters met de ruim geformuleerde mensenhandeigedraging in de delictsomschrijving van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr’, DD 2014/48.
S.M.A. Lestrade & C.R.J J. Rijken, ‘Mensenhandel en uitbuiting nader bepaald’, DD 2014/64.
M. Alink & J. Wiarda, ‘Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel’, in: D. de Prins e.a., Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Preadviezen 2010, De staatsrechtelijke positie van politieke partijen, Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel, Schade aan derden in het aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 226–227.
TK 1988–1989, 21 027, nr. 3, p. 4 en TK 1990–1991, 21 027, nr. 5, p. 3.
Mensenhandel. Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012. Een analyse, p. 76–77.
M. Alink en J. Wiarda, ‘Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel’, in: D. de Prins e.a., Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Preadviezen 2010, De staatsrechtelijke positie van politieke partijen, Materieelrechtelijke aspecten van mensenhandel, Schade aan derden in het aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 225–226.
Het Hof heeft overwogen dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van [slachtoffer 1] voor zover daarin gesproken wordt van geweld of verbale dreigingen van verdachte en de medeverdachte.