Deze zaak hangt samen met nr. 11/00016 ([medeverdachte 1]), nr. 11/00196 ([medeverdachte 5]), nr. 11/01830 ([medeverdachte 3]) en nr. 11/03072 ([medeverdachte 4]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR (P-G), 29-11-2011, nr. 11/03071
ECLI:NL:PHR:2012:BU7346
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
11/03071
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU7346
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU7346, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 29‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7346
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9253
Conclusie 29‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 14 december 2010 voor A onder 1: van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken, A onder 2 primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, A onder 3 primair: medeplegen van zware mishandeling, A onder 4 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, A onder 5: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en B: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Voorts heeft het hof in het arrest aangewezen voorwerpen aan het verkeer onttrokken en verbeurd verklaard, de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. B.L.M. Fick, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mrs. A.A. Franken en P.M. Rombouts, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de beslissing van het hof om het verzoek om [betrokkene 8] als getuige te horen en het verzoek om alle printgegevens van de telefoons van deze [betrokkene 8] aan het dossier toe te voegen af te wijzen. Deze verzoeken moeten worden gezien in relatie tot de beschuldiging van feit A onder 2. Verdachte heeft ontkend dat hij de in de woning van [betrokkene 8] aangetroffen heroïne aan deze heeft geleverd en heeft een uitleg gegeven aan de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken.
3.2.
Dit middel heeft betrekking op zaak A onder 2, waarin het hof heeft bewezen verklaard dat
‘hij op 26 juli 2003 te Amsterdam en/of Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht ongeveer 17,6 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.’
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2010 houdt het volgende in:
‘In de zaak tegen de verdachte [verdachte] maakt de voorzitter melding van de door mr. B. Ficq, advocaat te Amsterdam, op 22 april 2008 ingediende appelschriftuur. Voorts maakt de voorzitter melding van de ontvangst van een brief van 10 mei 2010 van mr. Meijering, met bijgevoegd een afschrift van de brief van dezelfde datum aan de advocaat-generaal waarin wordt verzocht om het toevoegen van stukken aan het dossier, het verrichten van nader onderzoek en het horen van een aantal getuigen, het technisch faciliteren van de mogelijkheid om een reeds eerder verstrekte cd-rom met tapgesprekken te beluisteren en het aan de verdachte verschaffen van toegang tot een computer met internettoegang om de in die brief vermelde redenen. Tot slot maakt de voorzitter melding van de inhoud van een namens de advocaat-generaal opgestelde brief 20 mei 2010 waaruit blijkt dat het openbaar-ministerie zich verzet tegen de verzochte toevoeging van stukken aan het dossier. Voorts blijkt uit voornoemde brief dat de advocaat-generaal voorstelt vragen van de verdediging aan de verzochte getuigen [getuige 1 t/m 4] naar hen door te geleiden en deze in door hen op te maken processen-verbaal te laten beanwoorden. Een zelfde procedure wordt door de advocaat-generaal voorgesteld met betrekking tot aan de verzochte getuige [getuige 5] te stellen vragen. Behoudens de verzochte getuige [getuige 6], wijst de advocaat-generaal de verzoeken tot het oproepen van de overige verzochte getuigen af.
Voormelde brieven zijn aan het dossier toegevoegd.
Mr. Meijering verzoekt het hof hem in de gelegenheid te stellen met zijn client overleg te plegen over de inhoud van brief van het openbaar-ministerie van 20 mei 2010. De voorzitter deelt mede dat het hof instemt met dat verzoek. Met instemming van de raadsman, de verdachte en de advocaat-generaal wordt het onderzoek in de zaak tegen de verdachte [verdachte] onderbroken (…).
Mr. Meijering deelt mee, dat hij overleg heeft gehad met zijn client over de brief van de AG van 20 mei jl . Hij licht —voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven— de door hem gedane verzoeken als volgt toe:
Ik verzoek het hof de inhoud van mijn brief van 10 mei 2010 als hier ingelast te beschouwen.
Met betrekking tot het in eerste aanleg onder het parketnummer 13/529100-06, als zaak A bekende staande, onder 2 ten laste gelegde, stelt de verdediging zich op het standpunt dat anderen dan de verdachte de ten laste gelegde heroïnetransactie hebben uitgevoerd. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden uitgesloten dat de personen genaamd ‘[betrokkene 9]’ en ‘[betrokkene 10]’, die blijkens de tapverslagen contacten hebben gehad met [betrokkene 8], verantwoordelijk zijn voor de levering van de heroïne. Om die redenen verzoekt de verdediging de voeging van de stukken uit het zogenaamde NEON-onderzoek en de observatieverslagen, voor zover deze betrekking hebben op voornoemd feit, in het dossier. Dit geldt ook voor de tapverslagen van de 2 andere bij [betrokkene 8] aangetroffen telefoons, indien deze zijn getapt. In eerste aanleg heeft de rechtbank het verzoek tot voeging van die stukken afgewezen om de privacy van overige personen die betrokken zijn geweest in het NEON-onderzoek te beschermen. Mijns inziens weegt dat belang niet op tegen het belang van de waarheidsvinding in dit strafproces. Ik vind het moeilijk de periode aan te geven waarbinnen onderzoek is verricht dat van belang kan zijn voor de verdediging.
De cd-rom die het openbaar ministerie heeft verstrekt, is niet te openen. De advocaat-generaal heeft reeds toegezegd mij zonodig een vervangend exemplaar te doen verstrekken. Ik merk daarbij op dat de cd-rom rechtstreeks door het openbaar-ministerie naar de verdachte dient te worden verstuurd, wil hij in staat zijn de gesprekken te beluisteren. Het in de EBI geldende regime laat helaas niet toe dat deze door mij of anderen aan hem wordt verstrekt.
Gegeven het door de verdediging geschetste alternatieve scenario en de rol van [betrokkene 8] daarin, is het horen van [betrokkene 8] van het grootste belang. Niet kan worden uitgesloten dat hij thans bereid is uitgebreider te verklaren dan hij op 18 oktober 2007 bij de rechter-commissaris heeft gedaan en wil verklaren waar de 17 kilo heroine vandaan komt.
De opsporingsambtenaren [getuige 1 t/m 4] zijn allen betrokken geweest bij het NEON-onderzoek en kunnen verklaren over het door de verdediging voorgestelde alternatieve scenario. De verdediging wil hen confronteren met de inhoud van tapgesprekken en met de door hen daaraan verbonden conclusies bijvoorbeeld ten aanzien van termen als ‘onze jongen’. Mijn voorkeur gaat er naar uit hen ter terechtzitting te horen.
De advocaat-generaal reageert —zover hier van belang en zakelijk weergegeven— als volgt op hetgeen door de verdediging is aangevoerd:
Voor zover mij bekend zijn de stukken uit het NEON-onderzoek die van belang zijn voor het ten laste gelegde feit 2 aan het dossier toegevoegd. Ik verwijs naar de in het dossier opgenomen tapgesprekken en de index van zaaksdossier 1. Het openbaar-ministerie is uiteraard bereid desgevraagd stukken toe te voegen.
Voor zover het verzoek tot toevoeging van observatieverslagen aan het dossier betrekking heeft op de in eerste aanleg in zaak A, onder feit 2 tenlastgelegede feiten, heb ik daartegen geen bezwaren. Voor wat betreft de tapverslagen ben ik enigszins terughoudend in verband met de privacy van de personen die in de gesprekken voorkomen. Ik ben bereid deze toe te voegen, doch stel voor dat bepaalde privégegevens worden gecensureerd.
De onder [betrokkene 8] inbeslaggenomen telefoons zijn onderzocht en de verslaglegging van het technisch onderzoek is te vinden op pagina 201 e.v. van zaaksdossier 1.
Ik heb er geen bezwaar tegen dat de verdachte, indien mogelijk, de beschikking krijgt over de cd-rom met tapgesprekken zodat hij deze zelf kan beluisteren. Ik zal hierover in overleg treden met de EBI te Vught.
Met betrekking tot de verzoeken getuigen te horen merk ik het volgende op.
[Betrokkene 8] is al gehoord bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2007 en de verdediging had toen de beschikking over de tapverslagen. De noodzaak hem opnieuw te horen is niet gebleken.
Ik heb geen bezwaar tegen het stellen van schriftelijke vragen aan de getuigen [getuige 1 t/m 5] met betrekking tot het in zaak A onder 2 ten laste gelegde.
(…)
De verdachte merkt ten aanzien van hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht —voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven— het volgende op:
De advocaat-generaal heeft zoeven aangevoerd dat ten tijde van het verhoor van [betrokkene 8] bij de rechter-commissaris wij over alle tapgesprekken konden beschikken. Daarvan was geen sprake.
Pas toen was verzocht alle taps af te mogen luisteren kreeg ik de beschikking over het gehele dossier. Op de cd-rom stonden getapte gesprekken waarmee mijn raadsvrouw in eerste aanleg niet bekend was en daarnaast zijn de uitgewerkte tapverslagen direct naar mij toegestuurd en niet naar mijn toenmalig raadsvrouw, hetgeen ik pas ontdekte in het weekend vóór de zitting.
(…)
Na beraad in de raadkamer deelt de voorzitter de beslissingen van het hof mede op de verzoeken in de zaken tegen (…) [verdachte]:
- —
de raadsman zal, voorzover beschikbaar en nog niet verstrekt, de verslagen van alle getapte gesprekken van [betrokkene 8] in de periode van 1 juni 2003 tot en met 26 juli 2003 die gevoerd zijn via het telefoonnummer 06-[005] mogen inzien en aangeven welke gesprekken zijns inziens in het dossier dienen te worden opgenomen. Nu de raadsman stelt dat de heroïne niet van de verdachte, maar van derden afkomstig is geweest en dat een ander mogelijk blijkt uit voornoemde getapte gesprekken, is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdediging hiervan kennis kan nemen;
- —
uit de stukken in het strafdossier blijkt niet dat de twee telefoons waarop onderscheidenlijk de telefoonnummers 06-[006] en 06-[006] waren bevestigd (paginanummers 207 en 214) van het proces-verbaal met het nummer 2007001845), die onder [betrokkene 8] in beslag zijn genomen, zijn getapt. Wel is technisch onderzoek naar de inhoud van de telefoons verricht. De verrichting van dat onderzoek en de resultaten ervan zijn geverbaliseerd en opgenomen in het dossier. Het hof beveelt de advocaat-generaal na te gaan of bedoelde telefoonnummers zijn getapt. Indien dat wel het geval is, zal de raadsman om dezelfde reden, voorzover beschikbaar en nog niet verstrekt, de verslagen van die gesprekken van [betrokkene 8] in de periode van 1 juni 2003 tot en met 26 juli 2003 mogen inzien en aangeven welke gesprekken zijns inziens in het dossier dienen te worden opgenomen;
- —
de observatieverslagen van de bewegingen van [betrokkene 8] in de periode van 1 juni 2003 tot en met 26 juli 2003, voorzover beschikbaar en nog niet in het dossier opgenomen, dienen door de advocaat-generaal aan het dossier te worden toegevoegd, omdat dit in het licht van het door de raadsman gestelde, noodzakelijk is;
- —
het hof heeft kennis genomen van de toezegging van de advocaat-generaal dat hij zich zal inspannen de verdachte in de gelegenheid te stellen de cd-rom met tapgesprekken te beluisteren in de penitentiaire inrichting waar hij thans is gedetineerd;
- —
het verzoek [betrokkene 8] als getuige te horen wordt afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. [Betrokkene 8] is bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2007 in aanwezigheid van de verdediging gehoord die ook telkens in de gelegenheid is gesteld de getuige op bedoeld(e) punt(en) vragen te stellen. Onvoldoende is onderbouwd dan wel vast komen te staan dat na dit verhoor aan de verdachte aanvullende tapverslagen zijn verstrekt met een strekking waarover toen geen vragen zijn of hadden kunnen worden gesteld. Hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd, namelijk dat [betrokkene 8] naar het oordeel van de verdediging niet op alle vragen naar tevredenheid heeft geantwoord, maakt dat niet anders;
- —
het verzoek [getuige 1 t/m 4] als getuigen op te roepen wordt afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het dossier bevat een drietal mappen waarin, naar het zich laat aanzien, op inzichtelijke wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek dat naar aanleiding van afgeschermde informatie in gang is gezet (het Breda-onderzoek), met daarbij stukken uit het onderzoek genaamd NEON, die inzicht geven in de jegens [betrokkene 8] ingezette opsporingsmiddelen en de resultaten daarvan. Door de verdediging is onvoldoende onderbouwd dat die verslaglegging onvolledig is geweest, wat nadere ondervraging van genoemde opsporingsambtenaren zou noodzaken;’
3.4.
Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep van 10 augustus 2010 heeft zich het volgende tijdens dat onderzoek voorgedaan:
‘De raadsman geeft een toelichting op zijn brief van 23 juli 2010. Hij voert kort en zakelijk weergegeven het volgende aan.
Naast hetgeen op de terechtzitting van 21 mei 2010 door het hof is beslist ten aanzien van de telefoon(nummer)s die door [betrokkene 8] zijn gebruikt, verzoek ik het openbaar ministerie tevens om na te gaan of er destijds printlijsten van de genoemde telefoon(nummer)s zijn opgevraagd, en zo ja, dan verzoekt de verdediging toevoeging aan het dossier van deze printlijsten. Deze informatie wenst de verdediging ter onderbouwing van de hypothese dat niet de verdachte maar anderen de drugs hebben geleverd. Ik verwijs ook naar mijn brief van 10 mei 2010. Het gaat erom dat de verdediging wil aantonen met wie [betrokkene 8] contact heeft gehad. In het dossier wordt een suggestie gewekt met betrekking tot de parkeerplaats bij de RAI. Het gaat de verdediging er om dat als er op een bepaald moment veelvuldig contact is tussen bepaalde telefoonnummers hieruit misschien wel iets over de levering van drugs kan worden afgeleid. Misschien dat die twee telefoonnummers in een ander onderzoek zijn getapt en dan kan daaruit blijken dat [betrokkene 8] zich met anderen met drugs bezighoudt. Mijns inziens dient dit verzoek beoordeeld te worden aan de hand van het noodzaakscriterium.
Mij wordt door de voorzitter voorgehouden dat uit het relaas proces-verbaal (p. 6), dat zich bevindt bij de stukken van bovengenoemd aanvullend proces-verbaal, blijkt dat [betrokkene 8] pas later voorkwam in het opsporingsonderzoek waardoor er pas in een laat stadium opsporingsactiviteiten op hem zijn gestart. Bij het onderzoeksteam was toen geen ander telefoonnummer in relatie tot [betrokkene 8] bekend.
Over de cd-rom met tapgesprekken kan ik zeggen dat het niet mogelijk was deze cd-rom af te luisteren. Ik zal nagaan waar deze cd-rom zich bevindt en ik zal ervoor zorgen dat deze alsnog aan het openbaar ministerie wordt teruggegeven.
De advocaat-generaal geeft een toelichting op haar schriftelijke reactie van 9 augustus 2010. Zij voert kort en zakelijk weergegeven het volgende aan.
De reden dat ik het verzoek van de raadsman of destijds printlijsten van de genoemde telefoons zijn opgevraagd, niet aan de recherche wil stellen is omdat ik de noodzaak daartoe niet zie. Tussen taps en printlijsten zit een verschil. Taps geven inhoudelijke informatie over het gevoerde gesprek tussen partners. Een printlijst is slechts een overzicht tussen welke nummers contact is gelegd. In de zaak jegens de verdachte gaat het om één transport. Ik zie niet in op welke wijze een printlijst kan bijdragen aan de onderbouwing van het standpunt dat de verdachte geen drugslijn had met [betrokkene 8]. Op basis van louter de printlijsten is veelal niet vast te stellen van wie dat telefoonnummer is en in het geheel niet wat de inhoud van het gesprek is geweest.
Daar komt bij dat met het verstrekken van printlijsten, waarvan ik overigens niet weet of ze nog zijn op te vragen, recherche informatie beschikbaar kan komen waardoor ander onderzoek in gevaar kan komen en dat is niet wenselijk. Ik zie het als een ‘fishing expedition’ waar ik geen gevolg aan wil geven. Ik acht dit onderzoek niet noodzakelijk.
(…)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof mede dat:
- —
het verzoek na te gaan of destijds printlijsten zijn gemaakt van de contacten gelegd met de twee telefoons waarop het telefoonnummer 06-[006] was bevestigd (paginanummers 207 en 214 van het proces-verbaal met het nummer 2007001845) — ook al is thans gebleken dat van deze twee telefoons geen eigen nummer bekend is geworden- en zo ja, deze aan het dossier toe te voegen, wordt gedeeltelijk toegewezen, daar het hof, evenals de raadsman, dit onderzoek noodzakelijk acht. Het hof heeft het verzoek van de verdediging afgewogen tegen wat de advocaat-generaal met het oog op het onderzoeksbelang heeft aangevoerd. Het hof is van oordeel dat het belang van de verdediging prevaleert boven het belang dat het openbaar ministerie zegt te hebben bij geheimhouding van eventuele recherchegegevens, met name omdat het gaat om printlijsten uit het jaar 2003 en het opsporingsonderzoek Neon dat op [betrokkene 8] was gericht kennelijk is afgerond. Het hof zal echter de tijdspanne beperken tot de periode waar het in deze zaak om gaat, te weten de periode van 25 juli 2003 te 00.00 uur tot 26 juli 2003 te 24.00 uur (zijnde tweemaal 24 uur); de advocaat-generaal wordt verzocht na te gaan of over de periode van 25 juli 2003 te 00.00 uur tot 26 juli 2003 te 24.00 uur van de contacten gelegd met deze 2 telefoons destijds printlijsten zijn opgemaakt dan wel nog kunnen worden opgemaakt, en zo ja, dan wordt de advocaat-generaal verzocht om die printlijsten aan de verdediging en het hof te verstrekken, waarbij het hof er vanuit gaat dat dit onderzoek vóór 20 augustus 2010 is afgerond’.
3.5.
Op 27 september 2010 heeft het hof blijkens het proces-verbaal van het onderzoek het volgende besloten:
‘Het hof acht het in het belang van de verdediging dat printlijsten over de periode van 25 juli 2003 te 0.00 uur tot en met 26 juli 2003 te 24.00 uur met betrekking tot de navolgende telefoon- en imeinummers — voor zover deze aanwezig zijn of nog kunnen worden achterhaald — en zo mogelijk uiterlijk ter terechtzitting van 1 oktober 2010 door de advocaat-generaal aan het dossier worden toegevoegd:
- —
06-[007], 06-[006], 06-[008], 06-[009],
- —
[010], [011], [012], [013].’
3.6.
Het proces-verbaal van het onderzoek van 1 oktober 2010 vermeldt het volgende:
‘De voorzitter maakt melding van de navolgende stukken die bij het gerechtshof zijn ingekomen en aan het dossier zijn gevoegd:
- —
een 6e aanvullend proces-verbaal van onderzoek en bevindingen d.d. 28-9-2010, inhoudende de historische telecomgegevens van de telefoonnummers en imeinummers zoals ter terechtzitting van 28 september 2010 door het hof is verzocht’.
3.7.
In de pleitnota van hoger beroep schrijft de advocaat van verdachte dat de verdediging eerst daags voor de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg in maart 2008 de beschikking kreeg over de tapgesprekken waaruit blijkt dat [betrokkene 8] met een groot aantal andere mensen gesprekken heeft gevoerd die over handel in verdovende middelen zouden gaan. De pleitnota onderstreept vervolgens dat verdachte zich niet met heroïne heeft beziggehouden maar enkel met de handel in wiet.
3.8.
Het arrest bevat dan de volgende bewijsoverweging:
‘Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
De verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde — kort samengevat — gesteld dat hij in de ten laste gelegde periode en op 26 juli 2003 geen heroïne heeft geleverd aan [betrokkene 8].
Hij verkocht aan [betrokkene 8] slechts wiet in verschillende variëteiten en kocht van hem, al dan niet door ruil, viagrapillen.
De verdachte heeft erkend dat hij in zijn contact met [betrokkene 8] gebruik maakte van een callmaxer2. en dat hij via [betrokkene 8] ook contact had met de baas van [betrokkene 8] in Spanje. Later, naar zijn zeggen, heeft hij ontdekt dat dat [betrokkene 11] is geweest. Echter, in 2003 sprak hij die man enkel aan als ‘mate’. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft de verdachte aan het hof op schrift zijn interpretatie van de in het dossier opgenomen telefoongesprekken gegeven. Het hof heeft daarvan kennis genomen en deze met de verdachte besproken.
Met de verdachte is het hof van oordeel dat, zoals veelal het geval met telefoongesprekken over illegale zaken, niet alle gesprekken qua strekking even duidelijk zijn. Ook kan worden vastgesteld dat [betrokkene 8] niet alleen met de verdachte contact had over verdovende middelen.
Dat indachtig en op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting constateert het hof het volgende.
Zoals de verdachte erkent, was hij voornemens om op 25 juli 2003 in Amsterdam aan [betrokkene 8] een partij verdovende middelen te leveren die hij via een tussenpersoon kon verkrijgen. Omdat boter bij de vis werd verlangd en [betrokkene 8] zonder contant geld naar Amsterdam was gekomen is de verdachte met [betrokkene 8] naar Breda gereden om het geld te halen. Onderweg en in Breda heeft de verdachte bemerkt dat zij, zoals inderdaad het geval was, door de politie werden geobserveerd en heeft hij de transactie voor die dag afgebroken. Op 26 juli 2003 is [betrokkene 8] opnieuw naar Amsterdam gegaan om, zoals met de verdachte was afgesproken, een ontmoeting te hebben bij de telefooncel bij de twee grote hotels op de Europaboulevard nabij de RAI. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat deze afspraak is gemaakt. Naar zijn zeggen is hij zelf niet op die ontmoetingsplaats geweest, maar heeft hij een bekende, zijn neef [betrokkene 12] samen met ene [betrokkene 13], daarheen gestuurd. Volgens [verdachte] was het doel van die ontmoeting om met behulp van apparatuur waarover hij de beschikking had te controleren of er door de politie werd geobserveerd. [Betrokkene 8] is over het verloop van de ontmoeting, die enige tijd op zich laat wachten, doorlopend in contact met zijn medewerker [betrokkene 13].
Uiteindelijk keert [betrokkene 8] met de trein terug naar Breda. Aldaar wordt hij geobserveerd en wordt gezien dat hij uit de trein stapt met een donker blauw/grijze weekendtas (pagina 101455 vermeldt de omschrijving die aan het aanhoudingsteam wordt doorgegeven) die kennelijk een aanzienlijk gewicht heeft. [Betrokkene 8] wordt geobserveerd tot aan zijn woning waar hij met die tas binnengaat. De woning wordt onder observatie gehouden tot het moment van aanhouding (pagina 101567). De politie treft daar [betrokkene 8] aan en in de woonkamer ligt een stapel pakketten naast een zwarte weekendtas. Het blijkt te gaan om ongeveer 17,6 kilo heroïne. Het hof gaat ervan uit dat het dezelfde tas betreft gezien de opvallende blauwe streep (foto 11 en 12, pagina 92).
[Betrokkene 8] heeft op 27 juli 2003 verklaard (pagina 101508) dat hij op zaterdagmorgen 26 juli 2003 per telefoon de opdracht had gekregen die tas met pakketten bij een persoon op te halen. Op grond van deze verklaring en de observatie op 26 juli 2003 gaat het hof er van uit dat de bij [betrokkene 8] aangetroffen 17.6 kilo heroïne die dag door hem uit Amsterdam is meegebracht.
Bij [betrokkene 8] zijn aangetroffen een blad met notities waaronder de datum 25 juli, de naam [betrokkene 14], en: 20× 12.550 (pagina 101368) en een adresboekje waarin is vermeld: [betrokkene 14] met daarachter het callmaxnummer van de verdachte (p 100078). [Betrokkene 8] heeft in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 18 oktober 2007 vaag en ontwijkend verklaard over [betrokkene 14].
Naar het oordeel van het hof is het echter duidelijk dat — als met ‘[betrokkene 14]’ al niet de verdachte is bedoeld — hij daarmee in elk geval in nauwe betrekking staat nu kennelijk die [betrokkene 14] voor [betrokkene 8] niet anders te bereiken was dan via de verdachte.
Uit andere — deels doorgehaalde— aantekeningen op het hiervoor vermelde blad met notities kan worden afgeleid dat oorspronkelijk voor — naar het hof begrijpt — 20 kilo een bedrag van 251.000 Engelse ponden zou worden betaald, maar dit bedrag is gecorrigeerd naar 225.900 het equivalent van 18 × £12.550 = . Deze correctie valt — naar het oordeel van het hof — te verklaren als wordt gekeken naar de inhoud van de telefoongesprekken. Daaruit blijkt immers dat het de bedoeling was dat door tussenkomst van [verdachte] 20 (naar het hof begrijpt: kilo's) zou worden geleverd, maar dat er tekort is en uiteindelijk op 26 juli 2003 door [betrokkene 8] 17.6 kilo is afgenomen. De reden voor dit verschil kan zijn dat de beschikbare partij kennelijk snel van de hand gaat; immers in het telefoongesprek van 24 juli 2003 om 18.58.19 uur zegt [verdachte] dat er 50 eenheden zijn en op 25 juli 2003 om 15.12.46 uur blijkt dat de oorspronkelijke leverancier van [verdachte] al los is en dat moet worden teruggevallen op diens oom die dan nog 30 heeft. [Betrokkene 8] vraagt dan aan [verdachte] of hij er 20 kan trekken. [Verdachte] reageert daar niet expliciet op; kennelijk is later gebleken dat de volle 20 kilo niet meer beschikbaar was. Op 26 juli 2003 zegt [betrokkene 8] om 20.20.12 uur tegen [verdachte] dat hij de baas heeft gesproken en de boodschap was ‘houd alles wat je kan’.
Tegen de toenmalige wisselkoers was £12.550, — ongeveer € 17.500, — waard. Dit bedrag valt naar het oordeel van het hof binnen de bandbreedte van de toen gangbare groothandelsprijzen voor een kilo heroïne (pagina 101577), zeker nu volgens [verdachte] sprake was van ‘de beste’ (gesprek 24 juli 2007 20.59.02).
De verdachte heeft gesteld dat hij de telefoongesprekken heeft gevoerd die tot de beoogde transactie op 25 juli 2003 moesten leiden, maar dat deze niet 20 kilo heroïne betroffen, maar 20 dozen witte wiet, ook wel ‘champagne’ genoemd (zie het gesprek van 24-7-2003 om 15.25.34 uur). Één doos bevat volgens [verdachte] 10 kg wiet; in totaal ging het derhalve om 20 × 10 kilo, is 200 kilo wiet.
Het hof sluit niet uit dat [verdachte] ook in wiet heeft gehandeld. Daarop zouden de door [verdachte] aangehaalde telefoongesprekken kunnen duiden waarin afspraken worden gemaakt over dozen champagne die hij zou leveren. Echter, zoals [verdachte] in het telefoongesprek op 24 juli 2003 om 18.56.55 uur zelf zegt, de champagne kan niet geleverd worden, maar wel het gebruikelijke. Die beoogde transactie van ‘20’ met betrekking tot het gebruikelijke waarvoor [betrokkene 8] op 25 juli 2003 met de trein naar Amsterdam komt om deze, zoals de verdachte heeft bevestigd, in ontvangst te nemen na betaling verhoudt zich ook niet met 200 kilo wiet; onbegrijpelijk is hoe [betrokkene 8] die hoeveelheid per trein mee had moeten nemen naar Breda. Dat ligt anders als de transactie inderdaad ging om 20 kilo heroïne, die wel als handbagage is mee te nemen, ook al levert dat, zoals het observatieverslag van 26 juli 2003 weergeeft, een zware tas op.
Bij de beantwoording van de vraag of de op 25 juli 2003 beoogde transactie van — naar het hof aanneemt — omstreeks 20 kilo heroïne door tussenkomst van [verdachte] op 26 juli 2003 is geëffectueerd, neemt het hof de volgende — kort samengevatte — telefoongesprekken in aanmerking.
25 juli 2003 (het hof leest voor ‘[betrokkene 8]’: [betrokkene 8] en voor ‘[verdachte]’: de verdachte [verdachte]):
15.12.46: [Betrokkene 8] heeft overlegd met de baas en hij kan 20 kopen.
15.17.54: [Verdachte] geeft door dat het gelijk oversteken is; de leverende partij wil gelijk overhandigen.
15.21.20: [Verdachte] geeft de prijs door aan [betrokkene 8]: ongeveer 12-5-50.
15.27.07: [Betrokkene 8] geeft aan [betrokkene 13] door dat er een (1) gaat gebeuren, het gebruikelijke
18.04.11: [Betrokkene 8] legt aan [betrokkene 13] uit dat [verdachte] 3 mensen uit zijn streek had gezien en dat [verdachte] daarom dacht dat hij, en niet [betrokkene 8] object van observatie was geweest. [Betrokkene 8] en [betrokkene 13] bespreken de kans dat door observatie op [verdachte] ook [betrokkene 8] in beeld zou zijn gekomen;
[Betrokkene 8] zag [verdachte] 1-2× per week.
22.39.47: [Verdachte] belt [betrokkene 8]. [verdachte] wil met de baas spreken en vraagt [betrokkene 8] dat te regelen.
22.44.25: [Betrokkene 8] geeft door aan [verdachte] dat de telefoon van (naar het hof begrijpt) de baas aanstaat
26 juli 2003
13.37.07: [Verdachte] belt [betrokkene 8] en wil dat [betrokkene 8] regelt dat hij de baas van [betrokkene 8] kan bellen.
[Verdachte] wil [betrokkene 8] vandaag zien. Kennelijk heeft [verdachte] de baas gisterenavond nog gesproken, want hij vraagt aan [betrokkene 8] of de baas hem dat nog niet had verteld.
13.44.38: [Betrokkene 8] verzendt een bericht naar [verdachte].
13.59.10: [Verdachte] belt [betrokkene 8]. [Betrokkene 8] zegt dat hij van de baas heeft gehoord dat [verdachte] en hij, [betrokkene 8], elkaar vandaag tussen die 2 dingen zien.
14.07.45: [Betrokkene 8] bespreekt met [betrokkene 13] dat hij een lift nodig heeft naar Amsterdam, want ‘hij’ gaat door met de ene die we gisteren misten. [Betrokkene 13] vraagt of [betrokkene 8] ze daar nog in dozen moet doen. Nee, zegt [betrokkene 8], dit is alleen ophalen. [Betrokkene 13] is er met 15 minuten.
15.35.28: [Betrokkene 8] zendt een bericht naar de callmax van [verdachte], (paallokatie Drentestraat ligt bij de twee hotels aan de Europaboulevard).
15.58.00: [Betrokkene 8] belt [betrokkene 13] en meldt dat hij in de auto nog op hem ([verdachte]) wacht. [Betrokkene 13] vraagt of alles fijn is. [Betrokkene 8] zegt: geen probleem. Ik heb net met onze jongen gesproken en alles is oké. [Betrokkene 13] wil het horen als [betrokkene 8] in beweging komt/ vertrekt. (Paallokatie Daalwijk; het hof neemt aan dat [betrokkene 8] in de auto is opgehaald en nu op levering wacht)
16.46.48: [Betrokkene 13] belt [betrokkene 8] of alles oké is. [Betrokkene 8] bevestigt dat. Hij wacht nog steeds op deze kerel. [Betrokkene 13] wil op de hoogte gehouden worden.
16.49.04: [Betrokkene 8] zendt een bericht naar de callmax van [verdachte]
18.28.31: [Betrokkene 8] belt [betrokkene 13] dat hij net op weg naar huis is. [Betrokkene 13] vraagt: alles goed? [Betrokkene 8] bevestigt: het is fijn, vriend. [Betrokkene 13] vraagt: veilig? Geen gedonder? [Betrokkene 8] zegt: nee, alleen het wachten was vervelend. [Betrokkene 13] merkt op: Als zij zeggen dat wij dat moeten brengen, dan moeten zij dat brengen; als ze een directe ruil willen hebben, laten we er dan ook eentje hebben. [Betrokkene 13] informeert nogmaals of [betrokkene 8] oké is en wil later gebeld worden.
20.16.56: [Betrokkene 13] belt [betrokkene 8] en vraagt opnieuw of hij oké is. [Betrokkene 8] zegt dat hij net een taxi neemt.
Het hof kan uit bovenaangehaalde gesprekken geen andere conclusie trekken dan dat [betrokkene 8] na herhaald callmaxcontact met [verdachte] de 17.6 kilo heroïne overhandigd heeft gekregen en daarmee naar Breda is gereisd. Zoals [betrokkene 8] zelf heeft verklaard had hij de opdracht gekregen voor deze ontmoeting en was die opdracht bedoeld om iets op te halen. Uit zijn gesprekken met [betrokkene 13] blijkt tevens dat de afspraak tot doel had af te maken wat de dag ervoor niet was afgemaakt en dat het ging om een directe ruil tussen wat [betrokkene 8] meebracht, namelijk geld, en wat de ander zou brengen, namelijk de ‘20 van het gebruikelijke’, naar het hof begrijpt: kilo's heroïne.
De doorlopende bezorgdheid van [betrokkene 13] over de veilige thuiskomst van [betrokkene 8] is daardoor alleszins begrijpelijk. Anders dan de verdachte heeft gesteld blijkt niet dat deze ontmoeting slechts was bedoeld om scanapparatuur te testen, al is niet uitgesloten dat [verdachte] bij deze ontmoeting gelet op de ervaring van de dag ervoor buitengewoon alert is geweest. De mogelijkheid bestaat, al volgt dat niet direct uit de telefoongesprekken dat [verdachte] de levering niet zelf heeft gedaan, maar, zo dat al zo zou zijn, doet niet af aan de vaststelling dat hij die levering, gelet op de contacten, heeft georganiseerd.
Alles afwegende acht het hof bewezen dat door de verdachte op 26 juli 2003 de 17.6 kilo heroïne is geleverd. Daaraan doen niet af de vele opmerkingen die de verdachte heeft gemaakt over andere telefoongesprekken die hij met [betrokkene 8] heeft gevoerd en over telefoongesprekken en contacten van [betrokkene 8] met een aantal andere personen. Het hof is het met [verdachte] eens dat die contacten er zijn geweest en eveneens betrekking hadden op vervoer, betaling, levering dan wel afname van verdovende middelen. Niet echter is gebleken van andere contacten op 26 juli 2003 die — naar het oordeel van het hof — kunnen worden uitgelegd als in verband staand met de tas met heroïne die bij [betrokkene 8] in Breda is aangetroffen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder ook acht geslagen op de door de verdachte naar voren geschoven ‘[betrokkene 10]’ (laatste bekende contact op 26 juli 2003 12.44.36 heeft betrekking op een achterstallige betaling in relatie tot het gesprek op 21 juli 2003 15.57.26 uur) en ‘[betrokkene 9]’ (laatst bekende contact 23 juli 2003 09.41.10 en mogelijk de man van de ‘bricks’) of NN man 7101 (laatst bekende contact 23 juli 2003 19.34.49). Hetgeen de verdachte over die mogelijkheid naar voren heeft gebracht, berust op louter veronderstellingen.
Anders dan de raadsman acht het hof het onder A 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna aangegeven.
Het door de raadsman subsidiair gedane verzoek om [betrokkene 8] als getuige te horen wordt door het hof in het licht van de vorenstaande bewijsoverweging, alsmede gelet op hetgeen door het hof ter terechtzitting van 21 mei 2010 met betrekking tot een eerder soortgelijk verzoek is overwogen en beslist, afgewezen omdat de noodzaak niet is gebleken. Het hof heeft bij zijn afweging betrokken de stukken die door de verdachte zijn overgelegd en die met hem zijn besproken, zoals hiervoor uiteengezet. Dat geldt ook voor het verzoek om meer uitgebreide printgegevens aan het dossier toe te voegen.’
3.9.
Het gerechtshof heeft het juiste criterium gehanteerd ter beoordeling van de verzoeken van de verdediging. De beslissing is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het hof heeft er op gewezen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad om [betrokkene 8] over de rol van verdachte te ondervragen ten overstaan van de rechter-commissaris. Zij heeft toen de gelegenheid gehad de getuige aan de tand te voelen over wat zich heeft voorgedaan op 25 en 26 juli 2003 en over de contacten die hij met verdachte heeft gehad. Feitelijk heeft het hof vastgesteld dat het na dit verhoor ter beschikking van de verdediging gekomen materiaal niet van dien aard was dat een nieuwe confrontatie met [betrokkene 8] noodzakelijk was. Deze inschatting berust op waarderingen van feitelijke aard die aan de feitenrechter zijn voorbehouden en die in cassatie slechts terughoudend kunnen worden getoetst. Dat de verdediging, zoals de stellers van het middel betogen, niet in staat is geweest [betrokkene 8] vragen te stellen over alternatieve scenario's waarvoor de verdediging aanknopingspunten ziet in de tapgesprekken die in eerste aanleg slechts kort voor de inhoudelijke behandeling aan de verdediging ter beschikking zijn gesteld, neemt niet weg dat de verdediging wel in staat is gesteld vragen te stellen over het scenario dat aan de tenlastelegging ten grondslag ligt en dat op zijn beurt de alternatieven die door de verdediging zijn aangedragen uitsluit. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel geen vragen door het ter beschikking gekomen materiaal zijn opgeworpen die niet ook al eerder aan de getuige gesteld konden worden. Ook bij het verhoor door de rechter-commissaris heeft de verdediging de gelegenheid gehad het standpunt van verdachte, dat hij met [betrokkene 8] heeft gehandeld in wiet, handen en voeten te geven en door de getuige te laten bevestigen.
3.10.
De klacht dat het gerechtshof onvoldoende duidelijk is in zijn verwijzing naar de bewijsoverwegingen deel ik niet. Het hof behoefde niet in dit kader aan te geven op welke onderdelen van de overwegingen het doelt, omdat naar mijn mening de overwegingen, die als een geheel dienen te worden gelezen, voldoende begrijpelijk zijn en concludent voor het oordeel waartoe het hof is gekomen.
3.11.
In zijn arrest heeft het hof ampele overwegingen gewijd aan zijn waardering van de bewijsmiddelen en aan de bewijsconstructie. Dat dit van belang is voor de beoordeling van de vraag of het hof het recht van de verdediging om een getuige te ondervragen heeft beknot, blijkt uit een beslissing van het EHRM uit 2000, waarin dit Hof overwoog3.:
‘En outre, dans le cas de M. Pisano, l'ordonnance dont le requérant conteste le contenu succinct (AM, de tussenbeslissing van de rechter om het verzoek om een getuige à décharge op te roepen af te wijzen), avait été suivie d'un arrêt dans lequel, en se prononçant sur la culpabilité du requérant, la cour d'assises avait fait des considérations quant à l'emploi du temps du requérant. Qui plus est, elle indiqua en détail les raisons pour lesquelles elle avait estimé le requérant coupable. A la lecture de la motivation de l'arrêt, l'on peut comprendre pourquoi elle n'avait pas jugé nécessaire de convoquer le témoin.’
Uit deze uitspraak valt af te leiden dat de belemmeringen die de verdediging heeft ondervonden met de ondervraging van getuigen, door sluitende overwegingen over het bewijs in het veroordelende vonnis kunnen worden gecounterd. Neemt men dat aspect in ogenschouw en betrekt men daarbij het niet onbegrijpelijke oordeel van het hof dat voor de door de verdediging genoemde alternatieve scenario's geen voldoende sterk aanknopingspunt is gevonden, dan is dat een reden te meer om de begrijpelijkheid van de motivering onder de afwijzing van het verzoek [betrokkene 8] nogmaals als getuige te horen aan te nemen.
3.12.
Ten aanzien van de printgegevens is het niet anders. Uitbreiding van de periode waarvan de printgegevens ter beschikking zouden moeten worden gesteld doet immers in redelijkheid niet hopen op een beter inzicht in de inhoud van de telefoongesprekken waarop de printgegevens slaan.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof is afgeweken van een namens verdachte ingenomen onderbouwd standpunt met betrekking tot een notitieblaadje, waarvan de advocaat in feitelijke aanleg de herkomst en betekenis gemotiveerd heeft betwijfeld.
4.2.
Het hof is er van uitgegaan dat de notitie is aangetroffen in de woning van [betrokkene 8] en heeft zich daartoe kennelijk gebaseerd op bladzijde 102074 van het proces-verbaal. Deze keuze acht ik niet onbegrijpelijk. Het hof hoefde deze keuze ook niet nader te verantwoorden. De feitenrechter is voorts autonoom in de uitleg van het bewijsmateriaal, zij het dat onder omstandigheden een nadere motivering mag worden verwacht. Het hof heeft de betekenis van de notitie onder meer verklaard aan de hand van de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken. De redenering die het hof vervolgens aldus heeft opgebouwd acht ik weer niet onbegrijpelijk. Het moet mij van het hart dat de mogelijkheid dat [verdachte], [betrokkene 14] en [betrokkene 10] dezelfde persoon zijn eerder in mij opkomt dan de door de verdediging bepleite versie dat het gaat om minstens twee verschillende mensen. Dat de transactie waar de notitie mee in verband wordt gebracht geen betrekking had op wiet heeft het hof beredeneerd in zijn uitleg van de cijfers en bedragen die in deze notitie voorkomen. Ook die redenering acht ik weer niet onbegrijpelijk. Het hof heeft aldus de uitleg van de inhoud van de notitie toereikend verantwoord, welke verantwoording in cassatie niet diepgaander dan op begrijpelijkheid kan worden getoetst.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om verbalisanten [getuige 1 t/m 4] als getuige te horen. In de appelschriftuur van 22 april 2008 is verzocht om in ieder geval de verbalisanten te horen die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het onderzoek. Op 10 mei 2010 heeft de advocaat van verdachte dit verzoek geconcretiseerd, welk verzoek vervolgens op 21 mei 2010 door het hof is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de noodzaak om deze personen te horen ontbrak. Volgens de stellers van het middel heeft aldus het hof een onjuist criterium toegepast, omdat hier artikel 288 Sv van toepassing was.
5.2.
De opgave in de appelschriftuur van de getuigen die de verdediging wilde horen is gedaan in een stadium waarin de aanvulling op het verkorte vonnis van de rechtbank nog niet ter beschikking van de verdediging stond. Bij het opstellen van een appelschriftuur was de verdediging nog niet in staat om zich te baseren op de bewijsmiddelen die de rechtbank aan de bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd. Het komt mij daarom voor dat de opgave van de getuigen in de appelschriftuur, gelet op de beperkingen waarmee de verdediging zich zag geconfronteerd, voldoende nauwkeurig is.4. De opgave van de getuigen in de appelschriftuur dient daarom mijns inziens de behandeling te krijgen die is voorgeschreven indien de verdachte op de voet van het tweede lid van artikel 263 Sv getuigen heeft opgegeven. Ingevolge het derde lid van artikel 287 Sv beveelt de rechtbank de oproeping van de geweigerde getuigen, wier oproeping is opnieuw is verzocht, tenzij de rechtbank afziet van die oproeping met gebruikmaking van een van de in het eerste lid van artikel 288 Sv genoemde criteria. Dit stelsel is ook in hoger beroep van toepassing. Door gebruik te maken van het noodzakelijkheidscriterium heeft het hof dus een verkeerde maatstaf aangelegd. Het hof dient immers in een geval waarin in een appelschriftuur als bedoeld in het eerste lid van artikel 410 Sv een opgave van getuigen wordt gedaan als bedoeld in het derde lid van die bepaling, gelet op het eerste lid van artikel 418 Sv de in artikel 288, eerste lid onder c, Sv voorziene maatstaf te hanteren.5.
Het middel slaagt.
6.1.
Het vierde middel klaagt dat het hof verzuimd heeft te beslissen op het verzoek van de verdediging om stukken uit het zogenaamde NEON-onderzoek aan het dossier toe te voegen.
6.2.
Ter terechtzitting van 21 mei 2010 heeft de advocaat van verdachte verzocht de stukken uit het NEON-onderzoek te voegen, omdat de verdediging van oordeel was dat die stukken steun zouden kunnen bieden aan het betoog dat de partij heroïne door een ander dan verdachte is geleverd. De advocaat-generaal heeft gesteld dat stukken uit dat onderzoek die van belang zijn voor het tenlastegelegde feit 2 al aan het dossier zijn toegevoegd. De AG verwijst in dat verband naar de in het dossier opgenomen tapgesprekken en de index van zaaksdossier 1. Het hof heeft verwezen naar een drietal mappen waarin zich stukken uit dat onderzoek zouden bevinden, welke stukken inzicht geven in de opsporingsmiddelen die tegen [betrokkene 8] zijn ingezet en de resultaten daarvan.
6.3.
Het verzoek van de verdediging had evenwel de strekking dat het gehele NEON-dossier ter beschikking zou worden gesteld. Het hof heeft in het midden gelaten of dit inmiddels was gebeurd en slechts geconstateerd dat in ieder geval bepaalde stukken wel waren gevoegd. Aldus is onzekerheid blijven bestaan over de mate waarin aan het verzoek van de verdediging is voldaan. De mogelijkheid blijft dus open dat stukken waarom de verdediging had verzocht nog niet in het dossier zijn gevoegd. Mijns inziens had het hof moeten nagaan of zich deze situatie voordeed en, zo ja, had het een beslissing moeten nemen over de dan nog ontbrekende stukken.
Het middel slaagt.
7.
De eerste twee middelen falen. De middelen 3 en 4 zijn naar mijn mening terecht voorgesteld. Zij hebben alleen maar betrekking op de veroordeling voor feit A onder 2. De overige onderdelen van de veroordeling worden niet door deze gebreken geraakt. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen aangaande feit A onder 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2011
AM: een semafoonvoorziening te gebruiken voor het oproepen van anderen.
EHRM 27 juli 2000, 36732/97, par. 24.
HR 4 december 2007, LJN BB7088.
HR 4 december 2007, LJN BB7088; HR 4 maart 2008, LJN BC3678; HR 2 maart 2010, LJN BK5516.