HR, 29-06-2021, nr. 20/00420
ECLI:NL:HR:2021:968
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
20/00420
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:968, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:437
ECLI:NL:PHR:2021:437, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:968
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00420
Datum 29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2020, nummer 21-001021-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Conclusie 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot moord. Art. 342.2 Sv. Middelen met klachten tegen de bewijsvoering in haar algemeenheid en van “voorbedachten rade” in het bijzonder. Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00420
Zitting 18 mei 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 30 januari 2020 door het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , wegens primair “poging tot moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het arrest.
Namens de verdachte heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel komt met drie klachten op tegen de bewijsvoering. De eerste klacht houdt in dat de bewijsvoering berust op de verklaring van één getuige “terwijl die verklaring geen, althans onvoldoende (redengevende) ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen”. De tweede klacht houdt in dat de bewijsvoering “onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd en/of innerlijk tegenstrijdig” is, terwijl de derde klacht inhoudt dat het hof “het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging terzake onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd” heeft verworpen. Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van de bewezenverklaarde “voorbedachten rade”. Ik begin met de bespreking van het tweede middel omdat ik daarbij uitvoerig zal ingaan op de bewijsvoering die vervolgens de basis vormt voor de bespreking van het eerste middel.
Het tweede middel: de bewijsvoering van “voorbedachte rade”
4. Het tweede middel klaagt over de bewijsvoering van het bewezenverklaarde bestanddeel “voorbedachte rade”. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt “van een plan, enige tijd wachten bij de woning of anderszins van enig moment of periode waarin de dader na kalm beraad en rustig overleg tot zijn keuze zou zijn gekomen. Zo blijft bijvoorbeeld de mogelijkheid nadrukkelijk open dat de dader slechts wilde spreken met aangever (en om andere redenen dan persé het gebruik daarvan een mes heeft meegenomen) en dat het gesprek voorafgaand aan het openen van de deur en/of het plotseling voor aangever staan, heeft geleid tot een gemoedsbeweging die heeft geleid tot het steken.”
5. Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat:
“hij, op één of meer tijdstippen op of omstreeks 18 december 2016 in de gemeente [plaats] , althans (in ieder geval) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet, (telkens) meermalen althans éénmaal met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in en/of in de richting van het gezicht en/of de hals en/of keel en/of kaak en/of de (linker)arm en/of de schouder en/of de buik, in elk geval in het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
6. Met betrekking tot de tenlastegelegde “voorbedachte rade” houdt de pleitnota het volgende in:
“2. SPRAKE VAN VOORBEDACHTE RADE
Volgens de OvJ op de zitting van 01 juni 2018 niet.
Nergens blijkt uit dat de dader voorafgaand aan de confrontatie rustig en kalm heeft nagedacht over de daad.
Client heeft op de dag van de steekpartij bezoek gehad van zijn zoon die hem ook nog aan de telefoon heeft gehad een uur voor de steekpartij heeft plaatsgehad.”
7. Verwezen wordt naar de opmerking die de officier van justitie heeft gemaakt ter terechtzitting van de rechtbank van 1 juni 2015. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt hierover het volgende in:
“Ik heb niet de overtuiging dat sprake is van voorbedachte rade, daarvan verzoek ik uw rechtbank verdachte vrij te spreken.”
8. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij, op 18 december 2016 in de gemeente [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen met een mes in en/of in de richting van het gezicht en/of de hals en/of keel en/of kaak en/of de (linker)arm en/of de schouder en/of de buik van die [benadeelde] heeft gestoken, terwij de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
9. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:1.
“1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 1] , en [verbalisant 2]
, respectievelijk aspirant en brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal eerste contact slachtoffer van 19 december 2016 (dossierpagina
30 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 19 december 2016 bevonden wij ons in het ziekenhuis Rijnstate in [plaats] waar [benadeelde] was opgenomen. Deze opname was het gevolg van een poging doodslag/moord die plaatsvond op 18 december 2016 omstreeks 22.33 uur aan de [a-straat 1] in [plaats] .
Wij hoorden dat [benadeelde] vertelde dat een oude vriend bij hem aan de deur was gekomen, dat het een misverstand was. [benadeelde] vroeg aan de vriend: ‘Wat doe jij hier?’ [benadeelde] vertelde dat diegene zei dat hij met hem moest afrekenen. Het ging om iets van anderhalf jaar geleden.
Wij hoorden dat [benadeelde] spontaan, verklaarde:
- Ik deed de deur open
- Hij stak mij gelijk met het mes
- Ik liep naar boven hij kwam achter mij
- In de slaapkamer stak hij mij weer.
Hierop vroeg ik [benadeelde] waarom het voorval was gebeurd. Wij hoorden hem hierop zeggen:
- Hij denkt dat ik iets met zijn vrouw te maken heb, denk ik
- Ik ken zijn vrouw niet
- Hij is paranoïde en gebruikte eerder medicijnen, dat weet ik
- Antidepressiva of zoiets
- Hij komt uit [plaats] , [plaats]
- De laatste keer contact was 1,5 jaar geleden.
Ik vroeg [benadeelde] of het een […] man betrof. Hierop zei [benadeelde] : ‘Ja het is
ook een […] .’Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg [benadeelde] of de dader bekend is bij de politie. Hij zei daarop ‘Geen idee of hij bekend is bij de politie. Hij is alleen, Hij is uit elkaar met zijn vrouw. Hij is al meer dan vier jaar alleen.
Ik wil eerst zelf met hem in gesprek.’
Tijdens het schouwen van de Verwondingen zagen wij het volgende letsel:
- Een grote snee op zijn kin onder zijn onderlip
- Een grote snee in de hals/keel/kaak
- Diverse letsels aan de linkerarm
- Verwondingen op de buik.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 20 december 2016 (dossierpagina 34 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde], zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen van een poging tot moord, poging doodslag dan wel zware mishandeling. Ik heb geluk gehad besef ik mij.
Het voorval vond plaats in mijn woning, welke is gelegen in [plaats] aan de [a-straat 1] .
Anderhalf jaar terug had ik contact met de jongen. Ik weet niet waarom hij boos is.
Hij woont in [plaats] . Hij heet [verdachte] en is een […] man van ongeveer 50-55 jaar oud. Hij heeft een stevig postuur ofwel dik. Ik ben 1.80 meter lang ongeveer en hij is een paar centimeter korter dan ik.
Zondagavond hoorde ik hard bellen. Ik hoorde de huisbel en via het slaapkamerraam ging ik kijken.
V: Zag je wie het was?
A: Nee, want hij keek niet naar boven. Ik hoorde hem praten en wist het is [verdachte] . Ik twijfelde wat hij kwam doen. Hij had iets op zijn hoofd. Het was bedekt. Ik vroeg toen ‘Ben jij [verdachte] ?’ Dit vroeg ik in […] en toen antwoorde [verdachte] in […] ‘Kom beneden’. [verdachte] keek daarbij naar boven. Ik herkende toen zijn gezicht.
Ik zei wat is er aan de hand? Hij zei toen dat hij boos was op mij: Hij vertelde iets van vroeger. Wat ik gedaan zou hebben.Ik ben toen naar beneden gegaan en deed de deur open. Ik wilde praten. Ik werd meteen aangevallen.
Hij duwde de deur open. [verdachte] had een mes in zijn rechterhand. Dat mes zag ik beneden nog niet. Dat zag ik later pas, in de slaapkamer. [verdachte] duwde de deur open. Ik werd vervolgens direct aangevallen. [verdachte] maakte een slaande beweging naar mij en ik voelde een branderig gevoel aan mijn linker onderarm. Dat kwam doordat ik diverse keren werd geslagen door [verdachte] . Hij sloeg mij diverse keren.
Ik ging naar achteren. Ik was echt bang. Ik draaide mijn lichaam half weg van [verdachte] en ben hard weggelopen de trap op naar boven.
Hij liep direct achter mij aan haar boven. Ik ging de slaapkamer in en wilde de deur sluiten. Het lukte mij niet om de deur dicht te doen. Hij was mij achterna gelopen. Hij raakte mij toen overal. Hij wilde mij helemaal doodmaken. Ik zag dat hij een keer bovenhands en een keer onderhands sloeg met het mes. Ik probeerde mij te verdedigen door mijn onderarm omhoog te doen.
Ik duwde hem. Hij deed nog een keer met het mes. Toen kon ik weglopen.
Ik heb niet het complete mes gezien. Het was een soort slagersmes, een keukenmes, een vleesmes.
Ik denk dat hij denkt dat ik een relatie heb met zijn vrouw, maar ik ken zijn vrouw niet.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2016 (dossierpagina 42 e.v.), voorzover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 22 december 2016 heb ik aan aangever/benadeelde [benadeelde] een foto van een persoon getoond uit het politieregistratiesysteem.
Ik vroeg aan [benadeelde] wie hij op deze foto herkende.
Aangever/benadeelde verklaarde vervolgens:
Dat is [verdachte] , dat is de persoon die mij afgelopen zondag in mijn woning heeft aangevallen en mij heeft verwond. Door mij, verbalisant, werd een foto getoond van [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] .
4.De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, letselverklaring van 12 maart 2016 van mr. drs. J.M.B.L. van Remmen, Forensisch arts VGGM Arnhem (dossierpagina 45 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Elf diepe snij-/steekverwondingen, waarvan één potentieel dodelijk. Mogelijk blijvende schade aan linker wijsvinger.
5.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2016 (dossierpagina 75 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Gisteren, 18 december 2016, in de avond liep ik vanaf de voorzijde van de Aldi, de [a-straat ] in. Op dat moment stond ik op een afstand van ongeveer 50 meter van het perceel waar het steekincident heeft plaatsgevonden.
Ik zag op dat moment een manspersoon aanbellen bij de woning waar het steekincident heeft plaatsgevonden.
Ik zag dat, nadat de man had aangebeld, de voordeur iets meer dan op een kier opengedaan werd. Ik zag dat de aanbellende man gelijk met stekende bewegingen met zijn rechterhand de woning in ging.
Ik zag dat de bewoner de voordeur probeerde dicht te duwen. Dat zag ik omdat de voordeur werd tegengehouden terwijl de aanbellende man de woning probeerde binnen te dringen. Voordat de man de woning binnen kon dringen zag ik dat hij vijf à zes keer stekende bewegingen maakte in de richting van de bewoner van de woning. Ik hoorde gegil. Ik hoorde dat ze de trap oprenden.
Ik zag dat de vermoedelijke bewoner de woning via de voordeur een beetje strompelend/rennend ontvluchtte. Ongeveer 30 seconden later zag ik dat de vermoedelijke dader heel rustig de woning uitliep. Ik zag dat de man een mes in zijn linkerhand vast had.
De man had een groene/matkleurige jas aan. Verder een blauwe muts met een witte bandrand. Volgens mij droeg de man een grijze broek. Volgens mij was de man van buitenlandse afkomst. Lengte rond de 1.60 meter, leeftijd 20-30 jaar bol postuur.Ik weet niet wat er geroepen werd, maar het was niet in het Nederlands.
6.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2016 (dossierpagina 79 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2016 omstreeks 22:30 hoorde ik opeens geschreeuw. Ik zag twee mannen aan de overzijde van de straat. Ik zag dat één van de mannen onze overbuurman [benadeelde] was van (hof: [a-straat 1] . Ik hoorde mijn moeder zeggen: ‘Ik zie een man met een mes’. Ik zag dat [benadeelde] voorover boog en zijn arm naar zijn buik bracht. Ik zag dat de andere man via het steegje wegrende. Ik zag dat [benadeelde] veel bloed had aan zijn handen . Ik zag ook dat hij bloed in zijn gezicht had en ik zag dat zijn vinger los hing. Ik zag een steekwond van ongeveer 3 centimeter aan de linkerzijde van zijn buik. Ik zag bij [benadeelde] een steekwond aan de rechterkant van zijn nek. Ik zag dat hij een flinke snijwond had aan zijn rechterhand. Eén van zijn vingers hing helemaal los. De man die [benadeelde] had gestoken kan ik als volgt omschrijven:
- Forse man
- Droeg een donkerbruine jas
- Er hing een zwarte capuchon over zijn jas
- Donkere broek, mogelijk joggingbroek.
7.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2016 (dossierpagina 81 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] , zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2016 omstreeks 22:30 uur was ik thuis in mijn woning op de [a-straat 2] te [plaats] . Ik hoorde een bonk en geschreeuw komen van buiten, Ik zag de buurman, genaamd [benadeelde] , van [a-straat 1] aan de overkant van de straat op de stoep staan. Ik zag een tweede man op straat ter hoogte van de woning van [benadeelde] . Ik zag dat deze man een zilverkleurig mes in zijn handen had.
Volgens mij was het een vleesmes en ik schat het lemmet ongeveer 20 centimeter lang. Ik zag dat de man het mes in zijn linkerhand had. Ik zag de man wegrennen het steegje in tegenover onze woning.
Ik kan de man met het mes als volgt omschrijven:
- Het was een man met een fors postuur
- Ik schat dat hij iets kleiner was dan buurman [benadeelde]
- Hij droeg een zwarte muts tot over zijn oren
- Hij droeg een donkerbruine leren jas
- Donkerkleurige broek, mogelijk joggingbroek
Ik zag dat [benadeelde] hevig bloedde. Ik zag dat zijn hals bloedde, zijn handen zaten onder het bloed en ik zag in zijn gezicht bloed.
8.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 28 december 2016 (dossierpagina 95 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Ik ken [benadeelde] van naam. Een jaar geleden hoorde ik de naam van [verdachte] . [verdachte] vertelde mij, dat [benadeelde] hem bedreigde.
[verdachte] vertelde dat hij wel eens bij [benadeelde] was geweest en dat [benadeelde] ook wel eens bij hem thuis was geweest. [verdachte] zei dat [benadeelde] had gezegd dat [betrokkene 1] zijn zoon was.
[verdachte] vertelde dat [benadeelde] zei dat ik vreemd met hem was gegaan.
9.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 5] , brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 22 december 2016 (dossierpagina 118 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 18 februari 2016 meldde zich een man op de spreekuurlocatie die opgaf te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] .
Melder [verdachte] verklaarde dat medio oktober/november 2015 (kon ook december zijn) [benadeelde] van de [a-straat 1] bij hem thuis aanbelde. [benadeelde] zou werkzaam zijn in het wijkteam, in de drugshandel zitten en kinderen misbruiken.
[benadeelde] is de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw [getuige 4] . [benadeelde] begon melder [verdachte] te beledigen. [benadeelde] zegt dat hij al jaren een relatie met [getuige 4] had, ook toen zij nog getrouwd was met melder [verdachte] . De zoon was niet het kind van melder [verdachte] , maar van [benadeelde] .
10.
Het als bijlage bij het stamproces-verbalal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 2] brigadier van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2016 (dossierpagina 208 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
In verband met een onderzoek naar een steekincident op 18 december 2016 in [plaats] , in perceel [a-straat 1] werden camerabeelden opgevraagd en veiliggesteld van de supermarkt-Dekamarkt, gevestigd te [plaats] aan de [b-straat] .
Het volgende werd door mij waargenomen op genoemde beelden.
Op 16 december 2016 komt de mij ambtshalve bekende [verdachte] linksboven in beeld. Hij draagt in eerste instantie een donkere, mogelijk zwarte, wollen/gebreide muts. Verder is hij gekleed in een lederen jas, die tot over zijn heupen reikt. De jas is donker van kleur, mogelijk bruin of zwart.
11.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 6] , inspecteur van politie, Eenheid Oost- Nederland en [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 21 december 2016 (dossierpagina 263 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
[benadeelde] is een […] . Ik ken hem van vroeger.
Ik heb hem een jaar geleden voor het laatst gezien.
Vanaf het moment dat [benadeelde] verscheen in mijn leven, heb ik problemen gekregen.
Ik was wel heel erg boos op [benadeelde] , maar niet zo dat ik plannen maakte om hem iets aan te doen.
Ik heb hem al 1 jaar niet meer gezien. Een jaar geleden ben ik voor het laatst bij hem thuis geweest.
12.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 19 mei 2017 gevoegde, door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2016 (dossierpagina 269 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
O: Aan de verdachte worden een aantal afbeeldingen van hem getoond, van vrijdag 16 december 2016 omstreeks 14:15 uur dat hij bij de supermarkt Dekamarkt aan de [b-straat] te [plaats] binnengaat.
V: Wie staat op de afbeeldingen?
A: Dat ben ik.
V: Waar is de muts na vrijdag 16 december 2016 gebleven?
A: Weet ik niet. Misschien thuis op de eettafel.
V: Wat voor kleur heeft die muts?
A: Blauw.
V: Op de afbeelding draag je een jas, kun je deze jas voor mij beschrijven?
A: Dat is een bruine kunstleren jas.
O: Aan de verdachte worden een aantal afbeeldingen van hem getoond, van maandag 19 december 2016 omstreeks 14:23 uur dat hij bij de supermarkt Albert Heijn aan de [c-straat] te [plaats] binnengaat.
V: Wie staat op de afbeeldingen?
A: Dat ben ik.
13.
De verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Gelderland te Arnhem op 23 december 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Begin dit jaar heb ik problemen gehad met [benadeelde] . [benadeelde] is vorig jaar een keer bij mij thuis geweest. Vorig jaar heb ik ook problemen gehad met [benadeelde] .
14.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 16 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was wel boos op hem.
10. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof het volgende overwogen:
“Vast staat dat [benadeelde] op 18 deceniber 2016 in zijn woning in [plaats] is gestoken.
Het slachtoffer is diverse keren gestoken onder andere in zijn hals, bovenbuik, oksel, boven- en onderarm(en). Het letsel was potentieel dodelijk.
De vraag die het hof allereerst dient te beantwoorden is of verdachte degene is die het slachtoffer heeft gestoken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen zullen later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Het slachtoffer, [benadeelde] , heeft van aanvang aan consistent verklaard en verdachte aangewezen als de dader.
[benadeelde] heeft de ochtend na de steekpartij in het ziekenhuis, tegenover de politie verklaard dat hij de dader kent. Hij heeft daarbij onder meer, zakelijk weergegeven, aangegeven dat een oude vriend bij hem aan de deur was gekomen en dat het een misverstand was. Die vriend aan de deur zei ‘dat hij met hem moest afrekenen’ en dat het ging om iets van anderhalfjaar geleden. Het betrof een […] die in [plaats] (in [plaats] ) woont, die paranoïde is en die alleen woont, gescheiden van zijn vrouw.
[benadeelde] heeft verklaard dat hij denkt dat het iets te maken heeft met de vrouw van die man. Hij kent deze vrouw niet. Hij heeft aangegeven dat hij twijfelde of hij wel aangifte moest doen, omdat hij eerst zelf in gesprek wilde gaan met de man.
De volgende dag heeft [benadeelde] aangeven dat hij aangifte wilde doen. Hij besefte dat hij geluk had gehad (dat hij nog leefde, naar het hof begrijpt). Hij heeft toen meer informatie over de dader aan de politie gegeven. Het zou gaan om een man van 50/55 jaar oud, van […] afkomst, met een fors postuur, iets kleiner dan 1,80 m. Zijn voornaam is [verdachte] .
[benadeelde] had zondagavond door zijn slaapkamerraam gevraagd wat er aan de hand was en de man had gezegd dat hij boos op hem was en dat het over vroeger zou gaan. De mannen hadden in […] met elkaar gesproken. Hij herkende [verdachte] eerst aan zijn stem en later, toen [verdachte] naar boven keek, herkende hij zijn gezicht. Hij zag dat [verdachte] iets op zijn hoofd droeg. [verdachte] viel hem direct aan nadat hij de voordeur opende om met [verdachte] te praten. Volgens [benadeelde] zou [verdachte] - ten onrechte - denken dat hij een relatie had (gehad) met de vrouw van [verdachte] .
Aan [benadeelde] is een foto van verdachte getoond. [benadeelde] heeft daarop verklaard dat de man op de foto de [verdachte] is, die hem heeft aangevallen en verwond.
Verdachte ontkent degene te zijn die [benadeelde] gestoken heeft. Hij erkent dat hij degene is die door [benadeelde] als dader wordt aangewezen, maar volgens hem wijst [benadeelde] hem ten onrechte aan. Het hof heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] . Deze verklaring wordt op verschillende, wezenlijke, punten ondersteund.
Er zijn verschillende getuigen die op 18 december 2016 een man bij de woning van het slachtoffer hebben gezien:
- Getuige [getuige 1] zag een man van vermoedelijk […] afkomst van ongeveer 1.60 m, in de leeftijd van tussen 20-30 jaar met een bol postuur. De man droeg een groen/matkleurige jas, vermoedelijk grijze broek. Zij beschrijft dat de man die aanbelde direct meerdere stekende bewegingen maakte nadat de deur werd geopend.
Toen de man de woning uitliep, droeg hij een mes in zijn linkerhand. Beide mannen spraken in een buitenlandse taal met elkaar.
- Getuige [getuige 2] zag een man wegrennen en zag dat het slachtoffer onder het bloed zat. Zij beschreef de dader als een forse man met een donkerbruine leren jas, donkere broek.
- Getuige [getuige 3] zag een man bij haar overbuurman [benadeelde] (hof: [benadeelde] ) op straat staan. Die man had een mes in zijn linkerhand. Zij zag de man wegrennen in een steegje. Zij omschrijft die man als een persoon met een fors postuur, iets kleiner dan haar overbuurman, donkere broek, zwarte muts tot over zijn oren.
Het hof stelt vast dat de getuigen verdachte niet onomstotelijk aanwijzen als dader, maar dat verdachte past binnen het door hen gegeven signalement.
Het hof ziet ook ondersteuning voor de verklaring van [benadeelde] dat de dader van de steekpartij van […] afkomst is. Beide mannen spraken immers in een buitenlandse taal (hof: […] ) met elkaar. Verdachte is van […] afkomst.
Daarbij komt dat verdachte erkent dat hij kleding zoals beschreven door de getuigen had.
Dit is ook te zien op foto’s van camera-opnamen van verdachte in de Dekamarkt op 16-12-2018. Die kleding, waaronder de donkere jas, is ondanks meermalen zoeken, niet aangetroffen in de woning van verdachte. Verdachte herkent zichzelf op die camerabeelden en heeft geen verklaring gegeven waar de beschreven jas is gebleven.
Ten slotte stelt het hof vast dat [benadeelde] en verdachte elkaar kenden en dat er daadwerkelijk sprake was van een reeds langer lopend (vermeend) conflict tussen hen, in ieder geval van een boosheid van verdachte jegens [benadeelde] .
Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde] kent en dat hij een jaar voor zijn verklaring (van 21-12-2016) voor het laatst bij aangever thuis was geweest. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was op [benadeelde] . Op 18 februari 2016 heeft verdachte melding gemaakt bij de politie van een incident tussen hem en [benadeelde] . Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in 2015 problemen had met het slachtoffer.
De ex-vrouw van verdachte heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat [benadeelde] hem bedreigde. [benadeelde] zou tegen verdachte hebben gezegd dat de zoon van verdachte niet van hem (verdachte) maar van [benadeelde] zou zijn en dat zij, de ex-vrouw van verdachte, vreemd zou zijn gegaan met [benadeelde] .
Uit het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat verdachte degene is geweest die [benadeelde] op 18 december 2016 heeft neergestoken.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat sprake is van poging tot moord. Het hof acht geen contra-indicaties aanwezig voor de voorbedachte raad. De verdediging heeft daartegen ook geen verweer gevoerd.”
11. Voor de beoordeling van het middel wijs ik op het volgende kader dat de Hoge Raad heeft gegeven voor de betekenis en bewijsvoering van het bestanddeel “voorbedachte raad”:
“3.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
3.4.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”2.
12. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat tussen de verdachte en het latere slachtoffer sinds meer dan een jaar voor het bewezenverklaarde feit een (vermeend) conflict bestaat en de verdachte boos is. Het gaat om een vermeend conflict omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in de veronderstelling verkeerde dat het latere slachtoffer een relatie heeft gehad met de (inmiddels ex-)vrouw van de verdachte, de zoon van de verdachte niet van hem is maar de zoon van het slachtoffer en omdat het slachtoffer de verdachte zou bedreigen. De verdachte heeft verklaard dat hij met het slachtoffer “moest afrekenen” en dat het ging om iets van anderhalf jaar geleden. De verdachte is op 18 december 2016, gewapend met een mes met een lemmet waarvan de lengte door een getuige is geschat op ongeveer twintig centimeter, naar de woning van het latere slachtoffer gegaan en heeft daar aangebeld. In de veronderstelling dat hij met de verdachte kon praten, heeft het latere slachtoffer de deur voor de verdachte geopend. Toen de deur werd geopend maar nog op een kier stond, heeft de verdachte meteen op het slachtoffer ingestoken. Het slachtoffer heeft geprobeerd de deur dicht te doen. De verdachte heeft de deur ingeduwd waarna het slachtoffer de trap op vluchtte. De verdachte is het slachtoffer achtervolgd en is op het slachtoffer blijven insteken. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer hevig bloedend achtergelaten en is hij ogenschijnlijk heel rustig de woning van het slachtoffer uitgelopen.
13. Uit deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden volgt rechtstreeks de voorbedachte raad. Daarom faalt in zoverre de klacht dat de bewezenverklaring van de voorbedachte rade niet uit de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen.
14. Tegen de begrijpelijkheid van de bewijsvoering wordt in cassatie aangevoerd dat de mogelijkheid nadrukkelijk openblijft dat de dader slechts wilde spreken met aangever en een mes heeft meegenomen om andere redenen dan persé het gebruik daarvan. Ook wordt aangevoerd dat het gesprek voorafgaand aan het openen van de deur en/of het plotseling voor aangever staan, bij de verdachte heeft geleid tot een gemoedsbeweging die heeft geleid tot het steken. Dat is allemaal ter terechtzitting niet aangevoerd en kan daarom de begrijpelijkheid van de bewijsvoering niet aantasten. Bovendien worden de in cassatie geopperde mogelijkheden weerlegd door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte blijkt namelijk dat hij naar het slachtoffer is gegaan om met hem af te rekenen en dat het ging om iets van anderhalf jaar geleden.
15. Ik wijs erop dat ter terechtzitting door de verdediging slechts is opgemerkt dat nergens uit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de confrontatie rustig en kalm heeft nagedacht over de daad. Dit is niet nader onderbouwd en slechts gevolgd door een verwijzing naar een opmerking van de officier van justitie in eerste aanleg. In het van de terechtzitting in eerste aanleg opgemaakte proces-verbaal is de verklaring van de officier van justitie als volgt weergegeven: “Ik heb niet de overtuiging dat sprake is van voorbedachte rade”. Op grond hiervan is het hof niet gehouden het bewijs van voorbedachte rade nader te motiveren.3.
16. In cassatie wordt ook aangevoerd dat “kennelijk mogelijk sprake [is] van een psychotische toestand”. Ter terechtzitting is dit niet aangevoerd zodat dit de bewijsvoering van voorbedachte rade niet onbegrijpelijk maakt. Bovendien sluit een paranoïde stoornis het bewijs van voorbedachten rade niet uit,4.zodat dit evenmin een contra-indicatie is waaraan bij de bewijsvoering een bijzonder gewicht moet worden toegekend.
17. Het middel faalt in alle onderdelen.
Het eerste middel: de verdere bewijsvoering
18. Het eerste middel komt met drie klachten op tegen de verdere bewijsvoering. De eerste klacht houdt in dat de bewijsvoering berust op de verklaring van één getuige “terwijl die verklaring geen, althans onvoldoende (redengevende) ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen. De tweede klacht houdt in dat de bewijsvoering “onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd en/of innerlijk tegenstrijdig” is “gelet op de signalementen die als ondersteuning voor de verklaring van de aangever zouden moeten dienen”. De derde klacht houdt in dat het hof “het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging terzake onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd” heeft verworpen.
19. Bij de beoordeling van de eerste klacht, die erop neerkomt dat niet is voldaan aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv, moet voorop worden gesteld dat de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden maar een beoordeling van het concrete geval vergt. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.5.
20. In de onderhavige zaak heeft het hof zijn oordeel dat de verklaring van [benadeelde] op verschillende, wezenlijke, punten wordt ondersteund, uitvoerig nader gemotiveerd in zijn overweging met betrekking tot het bewijs, zoals ik heb weergegeven bij randnummer 10. In cassatie wordt opgekomen tegen drie onderdelen van die overweging: de verklaring van het slachtoffer dat hij de verdachte herkent en hem omschrijft als een man met een fors/dik postuur, de kleding die de verdachte de avond van de mesaanval heeft gedragen en de taal die het slachtoffer en de verdachte hebben gesproken.
21. Wat het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is, dat het hof onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd zou hebben verworpen, wordt in de schriftuur niet aangewezen. Wel wordt in de schriftuur aangevoerd dat “de verdediging juist heeft betwist dat [de verdachte] ten tijde van de aanhouding een fors postuur had en dat het Hof uit geen ander bewijsmiddel dan de betwiste aangifte vaststelt dat [de verdachte] een dergelijk postuur heeft”. Daarbij wordt verwezen naar pagina zeven van de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt daar het volgende in:
“Wel is opvallend in deze dat aangever verklaard dat hij cliënt voor de steekpartij al jaren niet meer gezien had en het postuur van zijn belager op de avond van de steekpartij omschrijft als "Fors". Client was ten tijde van zijn aanhouding niet fors van postuur, maar jaren daarvoor wél, omdat hij toen nog professioneel worstelde. Mogelijk heeft aangever dus ook een omschrijving gegeven van client zoals hij zich deze herinnert. Of hij zich vergist of client doelbewust aanwijst is mij niet duidelijk.”
22. Dit is geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het postuur van de verdachte, maar betreft een onderdeel van het bewijsverweer dat betrekking heeft op “de verklaring van aangever en getuige [getuige 2] ” zoals het opschrift luidt bij dit onderdeel van de pleitnota en waarmee het slachtoffer is bedoeld. In de pleitnota is met betrekking tot de verklaring van het slachtoffer opgemerkt dat deze vragen oproept, met als voorbeeld de verklaring van het slachtoffer over het postuur van de man die hem heeft aangevallen. De omschrijving van de man zou niet passen bij de verdachte omdat die, zoals de raadsvrouw aanvoerde, niet langer “fors” zou zijn. Met betrekking tot het postuur van de verdachte merk ik op dat wat een “fors” postuur is, geen wet van Meden en Perzen is. Voor de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer en de steun van zijn verklaring in andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen, is van belang dat uit de bewijsvoering blijkt dat niet alleen het slachtoffer het postuur van de verdachte als fors kwalificeert. Naast de verklaring van het slachtoffer, dat de man die op hem heeft ingestoken, “een stevig postuur [heeft] ofwel dik” is, heeft het hof voor het bewijs verklaringen van twee getuigen gebruikt die inhouden dat de man die zij op het slachtoffer hebben zien insteken, dik was. De getuige [getuige 1] verklaart dat de man een “bol postuur” heeft, en de getuige [getuige 2] omschrijft de man als een forse man. Een derde getuige, [getuige 3] , heeft het steken niet gezien maar wel een man het huis van het slachtoffer zien verlaten met een mes in zijn hand en heeft verklaard dat de man “een fors postuur” heeft. De verklaring van het slachtoffer, dat hij door een dikke man met een mes is aangevallen, vindt steun in deze drie getuigenverklaringen.
23. Dat de man die het slachtoffer met een mes heeft gestoken, de verdachte is, vindt niet alleen steun in de verklaring van het slachtoffer die de verdachte al langer kende, maar ook in camerabeelden waarop een man is te zien die is gekleed zoals de man was gekleed die het slachtoffer met een mes heeft aangevallen en gestoken. Op die beelden is een man te zien met een muts en een jas, wat voldoet aan de omschrijving die het slachtoffer van zijn aanvaller heeft gegeven. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij op die camerabeelden is te zien. Hieraan doet niet af dat de beschrijving van de muts en de jas niet exact met elkaar overeenstemmen omdat de beschrijving op hoofdlijnen overeenkomt. Hier komt bij dat de getuige [getuige 1] verklaart te hebben gehoord dat het slachtoffer en een man in een buitenlandse taal met elkaar communiceerden, nadat de man bij de woning van het slachtoffer had aangebeld. Aangezien zowel het slachtoffer als de verdachte uit […] afkomstig zijn en […] spreken, bieden ook die getuigenverklaringen steun aan de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte de man is die hem met een mes heeft aangevallen.
24. Het middel faalt in alle onderdelen.
25. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
26. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
27. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2021
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. B.F. Keulen.
Ook niet nadat de verdachte, zoals in de onderhavige zaak, door de rechtbank is vrijgesproken omdat de rechtbank er niet van is overtuigd dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8507, r.o. 2.5 en 2.7 en HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008: BB4959, NJ 2008/97, r.o. 3.4.
HR 7 juli 2015, ECLI:NLHR:2015:1817, NJ 2015/488 m.nt. M.J. Borgers, r.o. 3.2.