Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/4.2.2
4.2.2 De toetsing aan art. 1 EP
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS390016:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De standaardoverweging van het EHRM waarin de strekking van art. 1 EP wordt weergegeven is: “Article 1 of Protocol No. 1, which guarantees the right to the protection of property, contains three distinct rules:“ the first rule, set out in the first sentence of the first paragraph, is of a general nature and enunciates the principle of the peaceful enjoyment of property; the second rule, contained in the second sentence of the first paragraph, covers deprivation of possessions and subjects it to certain conditions; the third rule, stated in the second paragraph, recognises that the Contracting States are entitled, amongst other things, to control the use of property in accordance with the general interest… The three rules are not, however, ‘distinct’ in the sense of being unconnected. The second and third rules are concerned with particular instances of interference with the right to peaceful enjoyment of property and should therefore be construed in the light of the general principle enunciated in the first rule”, EHRM 11 januari 2007, appl. nr. 73049/01, NJ 2008, 534 m.nt. Gielen (Anheuser-Busch Inc. t. Portugal), § 62. De eerste alinea is vaste jurisprudentie sinds EHRM 23 september 1982, appl. nr. 7151/75 & 7152/75 (Sporrong and Lönnroth t. Zweden), § 61. De tweede alinea is vaste jurisprudentie sinds EHRM 21 februari 1986, appl. nr. 8793/79 (James e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
Zie bijv. EHRM 9 december 1994, appl. nr. 13092/87 & 13984/88, NJ 1996, 374 m.nt. EAA (Holy Monasteries t. Griekenland), § 56.
Het fair balance -vereiste geldt ten aanzien van alle grondrechten waarop een inmenging onder voorwaarden wordt aanvaard. Zij is “inherent in the whole of the Convention and is also reflected in the structure of Article 1 (P1-1).”, aldus het EHRM in Sporrong & Lönnroth t. Zweden, § 69.
Bij een klacht dat art. 1 EP is geschonden pleegt het EHRM eerst de volgende drie vragen te bezien. In de eerste plaats wordt onderzocht of de beweerdelijke inbreuk wel betrekking heeft op een possession. Vervolgens wordt beoordeeld of sprake is van een inmenging (een Interference) in een eigendomsrecht. De laatste vraag is of deze inmenging gerechtvaardigd kan worden.
Bij de toetsing aan art. 1 EP pleegt het EHRM voorop te stellen – sinds Sporrong & Lönnroth t. Zweden – dat uit art. 1 EP drie regels kunnen worden afgeleid:1
het uitgangspunt dat eigendomsrechten ongestoord dienen te kunnen worden genoten;
de regel dat de ontneming van eigendomsrechten is onderworpen aan zekere voorwaarden; en
het recht van de staat tot regulering van eigendomsrechten in het algemeen belang.
Daarbij pleegt het EHRM voorop te stellen dat deze drie regels niet geïsoleerd mogen worden beschouwd. De tweede en derde regel dienen te worden begrepen in het licht van principe zoals dat door de eerste regel wordt verwoord.2
In Sporrong & Lönnroth t. Zweden introduceerde het EHRM voorts de eis dat bij de vraag of een inmenging kon worden gerechtvaardigd in het kader van een algemeen belang, sprake diende te zijn van een fair balance.3 De mate waarin iemand in zijn eigendomsgenot wordt gestoord moet in een proportionele verhouding staan tot hetgeen met de inbreuk makende handeling is beoogd ter bevordering van het algemene belang.