Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/22.1
22.1 Inleiding
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS365696:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, Van Dale Lexicografie BV, Utrecht / Antwerpen, veertiende editie, 2005. Partageren betekent: “ieder zijn aandeel geven, verdelen”.
Vgl. conclusie van A-G Overgaauw van 12 december 2002, nr. 37 800, BNB 2004/66, punt 5.2. Zie ook: Rapport van de Commissie Samenwerkingsverbanden in de omzetbelasting, Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap, nr. 214, Kluwer, Deventer, 2000, blz. 31.
Zie voor jurisprudentie over de exploitatie van speelautomaten bijvoorbeeld: TC 13 december 1960, nr. 8995 O, BNB 1961/59 en HR 5 juni 1991, nr. 26 574, BNB 1991/243. Zie voor jurisprudentie over partageovereenkomsten in de theaterbranche bijvoorbeeld: TC 10 juli 1944, nr. 3133 O, B.br.O. 8083 en TC 7 juni 1955, nr. 7905 O, BNB 1955/333.
B.G. van Zadelhoff noemt de exploitatie van een speelautomaat in een café “het schoolvoorbeeld van de partage-overeenkomst”, B.G. van Zadelhoff, Ontvangsten zonder omzetbelasting en waarborgen bij verhoging verhoogd, WFR 1990/5916, blz. 800. Zie ook: Besluit van 12 april 1996, AFZ 95/4121M, V-N 1996, blz. 1884 (Tellerbesluit).
Zie bijvoorbeeld: HR 5 juni 1991, nr. 26 574, BNB 1991/243.
Partageovereenkomsten blijken ook voor te komen in de landbouwsector. Zie: HR 5 juni 1991, nr. 27 179, BNB 1991/222 en Hof Arnhem 20 mei 1994, nr. 93/0075, V-N 1994, blz. 3703. Zie tevens: het besluit van 14 juli 1993, nr. VB 92/2579, Infobulletin 93/506, FED 1993/846, zoals aangevuld bij besluit van 11 november 1993, nr. VB93/3117, Infobulletin 93/719, V-N 1993, blz. 4009 (Heffing van omzetbelasting ten aanzien van contracten betreffende de (op)levering van agrarische producten). Uit de Leidraad Omzetbelasting 1954 (laatste tekst) valt op te maken dat partage ook voorkwam in de relatie tussen filmverhuurbedrijven en bioscoopexploitanten (Boekwerk omzetbelasting – suppl. 89, blz. 49). In de jurisprudentie zijn zich in andere branches afspelende situaties te vinden waarin tevergeefs betoogd werd dat het partageleerstuk van toepassing was. Zie onder meer: Hof Arnhem 24 maart 1999, nr. 97/22039, V-N 1999/31.30 (onderwijs), Hof 's-Hertogenbosch 7 juli 2000, nr. 95/3374, V-N 2000/51.16 (relaxhuis) en HR 7 november 2003, nr. 37 800, BNB 2004/66 (verzekeringen). In de verzekeringsbranche doet zich een op partage gelijkend verschijnsel voor. Het komt voor dat meerdere verzekeraars één risico dekken. (vgl. art. 25 lid 1 onderdeel 2 Wet op belastingen van rechtsverkeer). Dit wordt co-assurantie genoemd (Zie: besluit van 12 mei 2006, nr. CPP2005/2922M, Stcrt. nr. 99, V-N 2006/40.20). Strikt genomen betreft het hier echter geen partage, omdat van het handelen voor gezamenlijke rekening en risico geen sprake is. Er worden afzonderlijke prestaties door de betrokken verzekeraars verricht. De prestaties worden slechts gebundeld op één polis.
Sinds 1 juli 2008 is er druk ontstaan op de toepassing van het partageleerstuk in de speelautomatenbranche. Sinds die datum vallen speelautomaten, die niet als behendigheidsautomaten zijn aan te merken, onder de kansspelbelasting (zie: Art. XXI Belastingplan 2008). Doordat de vrijstelling voor kansspelen in art. 11 lid 1 onderdeel l Wet OB gekoppeld is aan art. 2 lid 1 Wet op de kansspelbelasting, is de exploitatie van deze speelautomaten als gevolg van de wetswijziging vrijgesteld. Worden dergelijke speelautomaten door middel van een partageovereenkomst geëxploiteerd, dan betekent dit dat – met toepassing van het partageleerstuk – zowel de exploitant van de speelautomaat als de etablissementhouder vrijgesteld van btw zullen gaan presteren. Noch de exploitant, noch de etablissementhouder kan dan nog een recht op aftrek bezitten ter zake van deze (vrijgestelde) diensten. Voor de exploitanten kan dit betekenen dat zij de in het verleden in aftrek gebrachte voorbelasting op de speelautomaten zullen moeten herzien, wanneer de automaten zich nog in de herzieningsperiode bevinden. Voor de etablissementhouders, die de ruimte huren waarin de apparaten geplaatst worden, kan het gevolgen hebben voor de mogelijkheid mee te werken aan een optie belaste verhuur, wanneer zij niet langer aan het zogenoemde “90%-criterium” voldoen. Door de wetswijziging levert de toepassing van het partageleerstuk voor de betrokken partijen een nadeel op (Zie ook: P. Bakker, Speelautomaten uit de btw: exploitanten betalen de prijs?, BTW-Bulletin 2007/12, blz. 6-8). Beiden presteren vrijgesteld van btw. Zou het partageleerstuk niet worden toegepast, dan kan ten minste één van de betrokken partijen btw-belast blijven presteren en een recht op aftrek behouden.
HR 1 maart 2002, nr. 36 020, BNB 2002/141.
De in hoofdstuk 19 besproken pot- en poolovereenkomsten, die net als de in de hoofdstukken 20 en 21 besproken samenwerkingsverbanden (transacties voor gezamenlijke rekening en kosten voor gemene rekening) tot de samenwerkingsverbanden van het tweede niveau van samenwerking behoren, verschillen van elkaar op de punten van het bijeenbrengen van vermogensbestanddelen, het delen in elkaars goede en kwade kansen en het gezamenlijk verrichten van handelingen. De in dit hoofdstuk aan de orde komende partageovereenkomsten gaan in zekere zin een stap verder dan de pot- of poolovereenkomsten, omdat partijen bij een partageovereenkomst voor gezamenlijke rekening en risico wensen te handelen. Anderzijds is de partageovereenkomst beperkter, aangezien er geen vermogensbestanddelen bijeen worden gebracht. De partageovereenkomst gaat verder dan de overeenkomst tot het verrichten van transacties voor gezamenlijke rekening en de overeenkomst tot het verdelen van kosten voor gemene rekening, omdat de samenwerkende partijen, zij het niet als een entiteit, gezamenlijk optreden jegens derden. De partagefiguur blijkt van oorsprong een nationale, fiscale oplossing voor “gemankeerde belastingsubjecten” te zijn (zie hierna, paragraaf 22.2.3). Partage leunt dan ook aan tegen het derde niveau van samenwerking, maar behoort – althans vanuit een nationaal positief-rechtelijk perspectief – desalniettemin thuis op het tweede niveau van samenwerking. Schematisch is het bovenstaande als volgt weer te geven:
Figuur 46. Partageovereenkomsten
Het woord “partage” komt uit het Frans en betekent volgens Van Dale “aandeel” of – in het bijzonder – “het delen in de recettes van een uitvoering door een toneelgezelschap”.1 In de btw wordt onder partageovereenkomst verstaan, een overeenkomst waarbij (minimaal) twee ondernemers afspreken voor gezamenlijke rekening en risico te handelen en de vruchten van de voor gezamenlijke rekening en risico verrichte prestaties te verdelen.2
Partageovereenkomsten komen onder andere voor bij de exploitatie van speelautomaten en in de toneel- en theaterbranche.3 Ter exploitatie van speelautomaten plaatst de eigenaar van de speelautomaten de automaten bij de exploitant van een etablissement.4 De eigenaar en de exploitant delen de opbrengsten van de automaten. Vaak worden tevens afspraken gemaakt over bijkomende kosten van bijvoorbeeld elektriciteit, vergunningen en onderhoud van de automaten.5 De kern van een partageovereenkomst tussen een theater en een theatergroep bestaat veelal uit de afspraak dat het theater zorg zal dragen voor de nodige faciliteiten (zoals een theater, kaartverkoop, kaartcontrole) en de theatergroep voor een theaterproductie. De partijen komen daarbij dan overeen de opbrengsten uit de kaartverkoop onderling te verdelen. Varianten op deze afspraken zijn de partage-met-garantie, waarbij het theater de theatergroep een vaste vergoeding garandeert, ongeacht de opbrengst van de kaartverkoop en de partage-met-z, waarbij het theater de inkomsten van de theatergroep tot een bepaald bedrag suppleert, ongeacht de opbrengst van de kaartverkoop. Ook in andere sectoren worden partageovereenkomsten gesloten.6
Aan partageovereenkomsten worden in Nederland bijzondere gevolgen voor de heffing van btw verbonden. Het lijkt erop dat deze van rechtswege aan partage worden verbonden; het partageleerstuk is in de jurisprudentie niet als een keuze voor belastingplichtigen geformuleerd. Algemeen wordt aangenomen dat wanneer twee belastingplichtigen in partage handelen, zij – zonder dat er een nieuwe belastingplichtige ontstaat – aan één afnemer, tegen één prijs, één (vanuit de afnemer bezien) onsplitsbare prestatie verrichten. De in partage handelende ondernemers worden voor de heffing van btw geacht niet jegens elkaar te presteren. In plaats daarvan is ieder btw verschuldigd over zijn aandeel in de opbrengsten. Dit betekent dat de verdeling van de opbrengsten uit de in partage verrichte handelingen niet gezien moet worden als de vergoeding voor over en weer verrichte belastbare handelingen tussen de in partage handelende belastingplichtigen. De verdeling van de opbrengsten wordt geacht zich buiten het bereik van de btw af te spelen. Veelal wordt deze fiscale benadering van partageovereenkomsten in de praktijk door zowel belastingplichtigen als de fiscus als een praktische handelwijze beschouwd.7 Partage wordt slechts toegepast met betrekking tot dienstverrichtingen (zie paragraaf 22.2.1).
Een partageovereenkomst regelt de onderlinge verhouding tussen de participanten. Het is buiten twijfel dat tussen de participanten een rechtsbetrekking bestaat. Er vinden in het kader van een partageovereenkomst betalingen plaats van de ene participant aan de andere. Vanwege het algemene karakter van de btw heeft dan als uitgangspunt te gelden dat die betalingen de vergoeding voor verrichte prestaties inhouden.8 Dat vermoeden is weerlegbaar, doch onduidelijk is waarom het partageleerstuk een voldoende grond zou vormen om dit vermoeden te weerleggen. Het partageleerstuk lijkt moeilijk in te passen in het Europese positieve recht.