De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.8.2:19.1.8.2 Schorsing en verlenging
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.8.2
19.1.8.2 Schorsing en verlenging
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376711:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ook ten aanzien van de schorsing en verlenging van de verjaring bestaan onder de huidige wettelijke regeling onduidelijkheden. In de eerste plaats kwam aan de orde dat niet helder is of de schorsing uit art. 611g Rv werkelijk als schorsing van de verjaring is bedoeld, dan wel of de verlengingsregels uit het BW daarop moeten worden toegepast. Het verschil tussen beide rechtsfiguren, dat overigens in de wetsgeschiedenis als onbeduidend lijkt te worden afgedaan, is voor de dwangsomcrediteur onder omstandigheden van groot belang, nu schorsing meebrengt dat de onderbroken halfjaarstermijn na schorsing verder loopt, terwijl na afloop van een verlenging een onaangebroken halfjaarstermijn rest (art. 3:320 BW). Zelfs een gering verschil in termijn kan in de praktijk essentieel zijn: het is in verjaringsvraagstukken immers een kwestie van alles of niets.
Wanneer wij zouden aannemen dat de artikelen met betrekking tot verlenging van de verjaring van toepassing zijn, rijst voorts de vraag of in dat geval ook de verlengingsgronden uit art. 3:321 BW van toepassing zijn. Tegen toepasselijkheid van deze verlengingsgronden pleit dat in de betreffende gevallen dwangsommen exorbitant kunnen oplopen, als gevolg van het feit dat de dwangsomcrediteur stilzit en de dwangsomdebiteur zich van verbeurte niet bewust is, terwijl het voorkomen van die situatie aan het opnemen van de korte verjaringstermijn uit 611g lid 1 Rv nu juist ten grondslag ligt.