Ik, A-G, merk op dat in de alinea die voorafgaat aan de hier geciteerde passage (blad 5 van de aantekeningen van het requisitoir voorgedragen ter terechtzitting van het hof op 16 augustus 2021) duidelijk is gemaakt op welk risico de advocaat-generaal bij het hof het oog had: “De reclassering is gevraagd om een maatregelenrapport op te stellen. In het rapport van 29 juli j.l. wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Het recidiverisico op letselschade wordt ingeschat op hoog. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat op hoog (gelet op het gedrag van verdachte in het recente verleden, waarbij hij zich niet aan de afspraken hield en zijn eigen plan trok). De reclassering is gematigd positief over een TBS met voorwaarden, omdat men betwijfelt of verdachte zich kan conformeren aan het stringente kader van een tbs met voorwaarden. Dat is ook de reden dat de reclassering een klinische behandeling als eerste stap ziet. De reclassering zet vraagtekens bij het netwerk van verdachte, en de mogelijkheden om risico's af te wenden. De reclassering sluit de rapportage af met het opwerpen van de vraag of verdachte zich op lange termijn kan committeren/conformeren, gezien zijn complexe problematiek.”
HR, 12-07-2022, nr. 21/03678
ECLI:NL:HR:2022:1020
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
21/03678
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1020, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:2633
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:492
ECLI:NL:PHR:2022:492, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1020
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Gewapende woningoverval in 2018 in Sint Oedenrode waarbij o.a. twee bitcoinminers zijn weggenomen. Medeplegen diefstal met bedreiging met geweld (art. 312.2.2 Sr) en medeplegen voorhanden hebben vuurwapen cat. III (art. 26.1 WWM). TBS met dwangverpleging opgelegd. 1. Motiveringsklachten m.b.t. de TBS-oplegging, subsidiariteitsvereiste en geweldsmisdrijf. Kon hof oordelen dat TBS met dwangverpleging noodzakelijk is? Is TBS opgelegd t.z.v. misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van lichaam van één of meer personen a.b.i. art. 38e.1 Sr en art. 359.7 Sv (geweldsmisdrijf)?2. Afwijzing voorwaardelijk verzoek om twee gedragsdeskundigen te horen o.g.v. noodzakelijkheidscriterium. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03678
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 augustus 2021, nummer 23-003997-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Woningoverval waarbij o.a. twee bitcoinminers zijn weggenomen. Middelen over 1) afwijzing voorwaardelijk verzoek horen deskundigen, 2) subsidiariteitsvereiste met betrekking tot oplegging tbs met dwangverpleging in het licht van triple-rapportage en reclasseringsadvies 3) oordeel dat woningoverval valt aan te merken als geweldsmisdrijf waarvoor ongemaximeerde tbs kan worden opgelegd. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03678
Zitting 31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 30 augustus 2021 het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als 1. “diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”. Het hof heeft ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast is bepaald dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd. Voorts is de vordering van de benadeelde partij Van Wijk gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald. De vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen.
- 2.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II. Bewezenverklaring en overwegingen van het hof met betrekking tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege
3. Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat:
"hij op 15 februari 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een laptop (merk HP) en twee Antminers (type S9 met een verkoopwaarde van 4.100 euro) en een mobiele telefoon (merk Sony), die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door in die woning van [slachtoffer]
- een vuurwapen tevoorschijn te halen en vervolgens voornoemd vuurwapen op [slachtoffer] te richten en
- tegen [slachtoffer] te zeggen: 'Dit is een overval' en 'Ik doe je niks als je meewerkt' en 'Op je knieën zitten en omdraaien' en 'Waag het niet om om te kijken' en 'Als je omkijkt schiet ik je dood' en 'Denk aan je vrouw en kind boven' en 'Je moet hardop tot 60 tellen' en 'Harder tellen, harder tellen';”
Het hof heeft met betrekking tot de oplegging van (kort gezegd) de tbs met dwangverpleging het volgende overwogen:
“Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden wordt opgelegd. Daaraan dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 29 juli 2021. De voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Voor zover het hof tot de oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden mocht besluiten, heeft de advocaat-generaal daarnaast de oplegging gevorderd van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit om in geval van een bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging, zonder de geweldscomponent, conform de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), een gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden aan de verdachte op te leggen. De oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden is in dat geval niet aan de orde, omdat - gezien de aard van dit (vermogens)delict - niet aan het gevaarscriterium van artikel 37a lid 1 sub 2 Sr is voldaan. Indien het hof wel tot een bewezenverklaring van de geweldscomponent van het onder 1 tenlastegelegde komt, heeft de raadsman verzocht het advies van de rapporteurs van het triple onderzoek van 16 april 2021 te volgen (het hof: ertoe strekkend dat aan de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden wordt opgelegd).
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het onder 1 bewezene en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een woningoverval waarbij onder andere twee bitcoinminers zijn weggenomen. De verdachte en zijn mededaders hebben zich op Marktplaats voorgedaan als potentiële kopers van die miners, waarna het slachtoffer hen niets vermoedend zijn woning heeft binnengelaten teneinde hen deze apparaten te laten bezichtigen en de verkoop te voltooien. Vervolgens is onder ernstige verbale bedreiging een vuurwapen op het slachtoffer gericht, waarna de verdachte zonder te betalen de woning met de bitcoinminers heeft verlaten.
Door aldus te handelen heeft de verdachte met zijn mededaders op zeer berekenende en geraffineerde wijze een uitermate beangstigende situatie voor het slachtoffer in het leven geroepen. Het incident heeft op het slachtoffer grote indruk gemaakt en heeft voor hem vergaande gevolgen, waaronder een ernstige aantasting van zijn veiligheidsgevoel, gehad. De omstandigheid dat één en ander heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar hij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, maakt dit gedrag des te kwalijker. Daarnaast draagt een feit als het onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Voor dit alles heeft de verdachte zijn ogen gesloten. De verdachte en zijn mededaders hebben zich kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 augustus 2021 is de verdachte eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, waaronder op 3 september 2012 toen hem een (onvoorwaardelijke) PIJ-maatregel is opgelegd nadat hij zich op 14-jarige leeftijd schuldig had gemaakt aan een moord en een poging tot doodslag.
Rapporten en adviezen van deskundigen
De verdachte is in deze zaak in 2019 onderzocht en geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC), maar heeft toen geweigerd mee te werken aan dat onderzoek. Op verzoek van de verdediging is de verdachte in hoger beroep (opnieuw) onderzocht, ditmaal in het kader van een triple onderzoek. De verdachte heeft aan laatstgenoemd onderzoek in overwegende mate zijn medewerking verleend, maar heeft over een aantal onderwerpen - zoals de moord en poging tot doodslag waarvoor hij in 2012 is veroordeeld - niet willen spreken. Laatstgenoemd onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 16 april 2021, opgemaakt door psychiater [betrokkene 1], GZ-psycholoog [betrokkene 2] en forensisch milieuonderzoeker [betrokkene 3].
De gedragsdeskundigen hebben - samengevat en voor zover hier van belang - het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
a) De verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die wordt gekleurd door psychopathische trekken. Zijn persoonlijkheidsproblematiek kent de volgende forensisch relevante kenmerken: verminderde empathische vermogens, een gebrekkige gewetensontwikkeling, impulsiviteit, onvermogen om te plannen en organiseren en een gebrekkig inzicht in dit onvermogen, en onbetrouwbaarheid. Hij ziet zichzelf als iemand die zijn zaakjes op orde heeft en ervoor kan kiezen hoe hij zijn leven gaat leven, terwijl hij in werkelijkheid deels wordt geleefd door een gebrek aan inzicht in de consequenties van zijn eigen handelen. De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
b) De rapporteurs hebben geadviseerd om de verdachte het onder 1 tenlastegelegde, indien bewezen geacht, in zijn geheel toe te rekenen. Daarbij hebben zij betrokken dat de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn deelname aan dit delict te overwegen, zodat op basis van de rol van de verminderde empathische vermogens en de gebrekkige gewetensontwikkeling niet wordt geadviseerd om hem dit verminderd toe te rekenen. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde hebben de onderzoekers zich onthouden van een uitspraak omtrent de toerekenbaarheid, gelet op de ontkennende houding van de verdachte ten aanzien van dit feit.
c) Op basis van twee risicoprognose-instrumenten en een klinische risico-inschatting zijn veel risicofactoren gevonden die indicatief zijn voor toekomstig gewelddadig gedrag. Gedurende het leven van de verdachte wordt een patroon van gewelddadig gedrag gezien, naast ander anti-sociaal gedrag in de volwassenheid. Daarbij komt dat de verdachte inzicht in zijn problematiek grotendeels mist, ondanks een lange PIJ-behandeling. Hoewel er de laatste jaren minder sprake is geweest van fysiek geweld, neemt de verdachte totaal geen verantwoordelijkheid voor veel gewelddadig antisociaal gedrag in het verleden. In een beschermde gereguleerde omgeving laat hij weinig agressie zien: Echter, wanneer hij in een meer ongereguleerde omgeving komt, kan dit veranderen. Als de spanning oploopt kan hij, mede gezien gebrekkige empathische vermogens en gebrekkige gewetensontwikkeling, makkelijk “kiezen” voor fysiek geweld. Ook is het mogelijk dat hij geweld instrumenteel inzet. De resultaten van de PIJ-behandeling zijn beperkt, en er is sprake geweest van schijnaanpassing (vriendelijk excuses maken en intussen een eigen plan trekken), een strategie die als een rode draad door het leven van de verdachte loopt. Steeds weer wordt gezien dat hij zich sociaal wenselijk opstelt, waardoor het lijkt dat hij is veranderd maar steeds weer blijkt dat hij zijn eigen gang gaat, zodra toezicht en structuur wegvallen. Geconcludeerd wordt dat het risico op toekomstig geweld hoog is als de verdachte niet door anderen wordt gereguleerd. Het risico op geweld met ernstig lichamelijk letsel wordt ingeschat op matig tot hoog. Immers, de PIJ-behandeling is niet effectief geweest voor de persoonlijkheidsproblematiek, en aangenomen wordt dat een aantal risicofactoren die destijds tot het plegen van moord en poging tot doodslag hebben geleid, nog steeds aanwezig is. In elk geval kan niet worden ingeschat dat het risico op ernstig fysiek geweld in de toekomst laag is, mede omdat de verdachte niet wilde spreken over de eerdere moord en poging tot doodslag waar hij voor veroordeeld werd. Daardoor was het niet goed mogelijk om in te schatten hoe hij tegenwoordig naar het toepassen van ernstig geweld kijkt.
d) Ondanks dat door de rapporteurs geen verband tussen het tenlastegelegde en de problematiek van de verdachte kon worden aangetoond, wordt vanwege het statistisch hoge recidivegevaar voor antisociaal gewelddadig gedrag geadviseerd hem begeleiding en behandeling op te leggen in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden, teneinde hem te (blijven) motiveren, te corrigeren, te sturen en te superviseren bij het op orde krijgen van zijn leven. Het is de verwachting dat behandeling langdurig zal moeten zijn wil men effect bereiken. De verdachte heeft geen inzicht in zijn problematiek, en zal eerst gemotiveerd moeten worden voor behandeling. Daarna zal vooruitgang slechts langzaam worden geboekt, zal de verdachte het moeilijk vinden om te blijven meewerken, en zal de problematiek, gezien het gebrekkige inzicht, weerbarstig blijken.
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof
Omdat de conclusies van de psycholoog en de psychiater omtrent de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt worden gedragen door hun bevindingen, neemt het hof die over en maakt die tot de zijne. Dit betekent onder andere dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Ten aanzien van de vraag of de pathologie van de verdachte van invloed is geweest op zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde, overweegt het hof als volgt. Hoewel de gedragskundigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben geadviseerd dit feit, indien bewezen, aan de verdachte volledig toe te rekenen, hebben zij in hun rapport ook het volgende opgetekend:
i) “Vanuit de persoonlijkheidspathologie is sprake van verminderde empathische vermogens en een gebrekkige gewetensontwikkeling. Het is aannemelijk dat deze kenmerken een rol hebben gespeeld in het ten laste gelegde feit. Vanuit gebrekkige empathische vermogens en een gebrekkige gewetensontwikkeling ging betrokkene [het hof: de verdachte] in op het aanbod om mee te gaan om iemand te beroven, hierbij geen rekening houdend met de eventuele gevolgen voor het slachtoffer, of het risico op een escalatie van geweld, tijdens de beroving” (p. 63).
ii) Het is daarmee goed mogelijk dat het onvermogen om te plannen en organiseren, en maar wat te doen zonder goed na te denken over gevolgen, ook een rol heeft gespeeld voorafgaand aan en tijdens het ten laste gelegde sub. 1, indien bewezen geacht. Zo lijkt hij zich geen rekenschap te hebben gegeven van het feit dat hij destijds nog te maken had met een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel” (p. 64).
Naar het oordeel van het hof is het zeer aannemelijk dat in ieder geval de onder i) genoemde verminderde empathische vermogens en gebrekkige gewetensontwikkeling er (mede) aan hebben bijgedragen dat de verdachte tot het medeplegen van de overval is overgegaan. Zijn empathische vermogens en geweten waren kennelijk dermate lacunair dat deze hem zelfs gedurende de ampele gelegenheid, om de betekenis van (de gevolgen van) zijn deelname aan de overval te overdenken, niet op zijn schreden hebben doen terugkeren. Tegen die achtergrond zal het hof - in afwijking van het advies van de deskundigen - het onder 1 (en 2) bewezenverklaarde in licht verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Op 29 juli 2021 heeft Reclassering Nederland een advies uitgebracht omtrent de mogelijkheden voor een TBS met voorwaarden. In dat advies heeft reclasseringswerker [betrokkene 4] - samengevat en voor zover hier van belang - het volgende gerapporteerd:
“Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Wij zijn gematigd positief ten aanzien van het adviseren van een tbs met voorwaarden. Gezien de ervaring met [verdachte] in het verleden met het niet goed nakomen van de afspraken en het schenden van voorwaarden alsmede zijn complexe problematiek betwijfelen wij of betrokkene zich kan conformeren aan een stringent kader als tbs met voorwaarden. Wij zien enige mogelijkheden binnen een tbs met voorwaarden om de risico’s te beperken of het gedrag te beïnvloeden. De reclassering is van mening dat de eerste stap een klinische behandeling zou moeten [zijn]”.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2021 is reclasseringswerker [betrokkene 5] als deskundige gehoord teneinde namens haar collega [betrokkene 4] voornoemd reclasseringsadvies nader toe te lichten. Zij heeft onder andere verklaard dat bij de reclassering aarzelingen bestaan ten aanzien van de oplegging van een TBS met voorwaarden en dat een dergelijke maatregel in haar optiek een kleine kans van slagen heeft, gelet op het verloop van eerdere reclasseringstrajecten van de verdachte.
Met betrekking tot de mate waarin de verdachte zich in het verleden aan gestelde voorwaarden en gemaakte afspraken heeft geconformeerd, volgt uit het triple rapport onder meer het volgende:
“Betrokkene [het hof: de verdachte] werd in het kader van een PIJ-maatregel [het hof: welke op 8 januari 2013 inging] in De Hartelborgt geplaatst. Terwijl aanvankelijk werd gesproken van inzet in de behandeling, werd later gerapporteerd dat sprake was van zelfoverschatting en grote moeite met plannen en organiseren. Nog later werd gerapporteerd dat de motivatie van betrokkene, naarmate verlof werd opgestart en uitgebreid, steeds meer afnam, terwijl tevens tijdens een toneelproject was gebleken dat hij toneel kon spelen. Betrokkene trok in toenemende mate zijn eigen plan, gaf vals geld uit, stal twee blikjes Baçardi en nam een telefoon mee naar binnen voor een groepsgenoot (...). Bij een werkgever mel[d]de hij zich regelmatig af met smoezen. Hij was tijdens STP [het hof begrijpt: het scholings- en trainingsprogramma] niet bereikbaar voor de reclassering en gaf een verkeerd beeld (...) van zijn activiteiten. Ook na voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel (september 2017; betrokkene was toen 20 jaar) hield hij zich niet aan afspraken met [de] reclassering en waren er problemen met zijn bereikbaarheid. Hij had schulden, en raakte geld kwijt door te gokken en te beleggen in cryptovaluta. Hij ondernam weinig om woonruimte te vinden, en zijn ouders wisten niet waar hij mee bezig [was]. Als hij werd aangesproken op afspraken reageerde hij vriendelijk en beterde hij kortstondig zijn gedrag. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel vindt het huidige ten laste gelegde feit plaats.
Bovenstaand beloop laat zien dat tijdens de PIJ-behandeling sprake was van een grote mate van schijnaanpassing. Betrokkene blijkt gedurende zijn levensloop steeds weer beleefd en sociaal wenselijk te hebben gereageerd, als hij op zaken werd aangesproken, om daarna toch weer zijn eigen plan te trekken. Dit terwijl hij er zelf niet in slaagt om zijn eigen leven, qua opleiding, werken en wonen te organiseren. Bovenstaande ontwikkeling laat zien dat betrokkene doorgaat met antisociaal gedrag en niet in staat is om zich te conformeren aan sociale normen, anderen voorliegt met betrekking tot zijn intenties, niet vooruit kan plannen, in het verleden niet schroomde om agressie in te zetten, onverantwoordelijk gedrag vertoont, en zich niet laat leiden door gevoelens van spijt of berouw, passend bij de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis”.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, en in het bijzonder gelet op het hiervoor overwogene, heeft het hof er bij de huidige stand van zaken onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zich - gedurende langere periode - zal (kunnen) houden aan voorwaarden die in het kader van een TBS met voorwaarden zouden moeten worden gesteld. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat zowel het recidiverisico, het risico op letsel als het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat; en dat de verdachte zich in het verleden herhaaldelijk onbetrouwbaar heeft getoond ten aanzien van het nakomen van gestelde voorwaarden, afspraken en regels. Verder heeft hij de onderhavige overval nota bene (samen met anderen) gepleegd enkele maanden nadat de hem in 2012 opgelegde PIJ-maatregel op 26 september 2017 voorwaardelijk was beëindigd. Uit zijn ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring kan worden opgemaakt dat de verdachte zich er bewust van is geweest dat hij met zijn betrokkenheid bij gekwalificeerde diefstal een bij die voorwaardelijke beëindiging gestelde voorwaarde overtrad (en dientengevolge de sportieve kans liep te worden teruggeplaatst in een Justitiële Jeugdinrichting). Ook dit heeft hem niet van het onder 1 bewezenverklaarde weerhouden. Gelet op dit een en ander is de maatschappij naar het oordeel van het hof niet in toereikende mate beschermd tegen het - op termijn - als hoog ingeschatte gevaar op geweldsdelicten dat de verdachte in zich bergt, als het bevel tot verpleging van overheidswege achterwege blijft. Daarbij is tevens de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde in aanmerking genomen, alsook de omstandigheid dat de psychische problematiek van de verdachte als complex moet worden getypeerd. Dat de verdachte op de terechtzitting van 16 augustus 2021 heeft verklaard thans bereid te zijn volledig mee te werken aan alle te stellen voorwaarden vindt het hof in het licht van het voorgaande onvoldoende geruststellend. In dat verband is tekenend dat de verdachte op de terechtzitting van 6 oktober 2020 de belofte heeft gedaan (volledig) mee te zullen werken aan het nader gedragskundig onderzoek, om vervolgens in het eerste kwartaal van 2021 te weigeren met de rapporterend deskundigen te spreken over een levensbepalende gebeurtenis als de door hem in 2012 begane moord en poging tot doodslag, ondanks herhaald aandringen van de psychiater.
Om deze redenen zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging.
Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het onder 1 bewezenverklaarde immers sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, welk feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel zal worden opgelegd wegens het begaan van een diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen, welk misdrijf is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof geeft de verdachte nog mee dat bepaald niet uit te sluiten is dat een volharding in zijn weigering met gedragskundigen te spreken over de door hem in 2012 begane feiten een voor hem ongunstig effect zal hebben op het beloop van de behandeling en daarmee de uiteindelijke duur van de thans aan hem opgelegde maatregel.
Conclusie
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde acht het hof, alles overziend, de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging passend en geboden. Gelet op deze uitkomst acht het hof geen termen aanwezig om de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Het hof acht het in verband met de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en - vooral - de aard van de maatregel die hem ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde zal worden opgelegd, raadzaam te bepalen dat hem ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.”
III. Bespreking van de middelen
5. Met het oog op de aard van de onderdelen waarop de klachten betrekking hebben, hanteer ik een andere volgorde dan in de schriftuur. Ik begin met het tweede middel, dat betrekking heeft op de motivering van ‘s hofs afwijzing van het voorwaardelijke verzoek om twee gedragsdeskundigen te horen. Daarna volgen successievelijk het eerste middel en het derde middel, die beide zien op de motivering van de tbs-oplegging.
Het tweede middel
6. Het tweede middel klaagt dat “het oordeel van het hof dat het niet noodzakelijk is om de psychiater [betrokkene 1] en psycholoog [betrokkene 2] als deskundigen ter terechtzitting te horen en dat requirant door de afwijzing van het daartoe strekkende verzoek niet wordt beknot in zijn door artikel 6 van het EVRM gegarandeerde rechten onbegrijpelijk is, althans ontoereikend gemotiveerd is”.
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2021 (blad 17-18) heeft de advocaat van de verdachte een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de gedragsdeskundigen [betrokkene 1] (psychiater) en [betrokkene 2] (GZ-psycholoog). Ik citeer:
“Mocht het hof ertoe besluiten dat een TBS-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd, dan stel ik mij op het standpunt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest. De reden daarvoor is dat die beslissing geen verankering vindt in de voorliggende rapportages. De advocaat-generaal heeft vandaag ook in het requisitoir opgemerkt: “De triplerapportage benoemt dat risico1.niet. Het is jammer dat het maatregelenrapport op een zo laat tijdstip is binnengekomen; ware het rapport eerder gereed geweest, dan was met name dit aspect van belang geweest om de psychiater nader op te bevragen”. De reclassering is vandaag ook aan het woord geweest. De psychiater en psycholoog dienen hierover nog bevraagd te worden. Het hof is naar het oordeel van de verdediging thans onvoldoende geïnformeerd om een TBS met dwangverpleging op te kunnen leggen. Concluderend wordt bij wijze van voorwaardelijk verzoek verzocht om, indien het hof in weerwil van de adviezen zou neigen naar de oplegging van een TBS met dwangverpleging, de psychiater [betrokkene 1] en psycholoog [betrokkene 2] als deskundigen ter terechtzitting te horen.”
8. Het hof heeft dit voorwaardelijke verzoek als volgt verworpen in het bestreden arrest:
“De verdediging heeft het verzoek gedaan om, ingeval het hof ‘zou neigen’ naar de oplegging van TBS met dwangverpleging, psychiater [betrokkene 1] en psycholoog [betrokkene 2] te horen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat (i) de beslissing tot oplegging van die maatregel in dat geval geen verankering vindt in de triple rapportage en (ii) het noodzakelijk is om van de rapporteurs te vernemen waarom zij voldoende heil zien in een TBS met voorwaarden, waarvan een kortstondige klinische opname met een laag beveiligingsniveau deel uitmaakt.
Het hof acht de gevraagde verhoren niet noodzakelijk. Met betrekking tot het onder (i) genoemde is daarbij in aanmerking genomen dat de maatregel van TBS met dwangverpleging niet slechts kan worden opgelegd indien en voor zover daaraan een tot oplegging van die maatregel strekkend rapport ten grondslag kan worden gelegd. Verder acht het hof het, zoals al bleek, gelet op het grote risico dat de verdachte zich niet aan de in het kader van TBS met voorwaarden te stellen voorwaarden zal (kunnen) houden (en/of zijn eigen plan zal trekken), in combinatie met het grote risico dat de verdachte opnieuw zal overgaan tot het plegen van geweldsdelicten, maatschappelijk onverantwoord te volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan TBS met dwangverpleging. Dat de rechter vanuit zijn rol aldus aan de beveiliging van de samenleving een (nog) zwaarder gewicht toekent dan deze deskundigen hebben gedaan, noopt echter niet tot het stellen van vragen als onder (ii) bedoeld. Ook overigens ziet het hof de noodzaak tot het horen van de deskundigen niet. Naar het oordeel van het hof wordt de verdachte door deze beslissing niet beknot in zijn door artikel 6 van het EVRM gegarandeerde rechten. Daarbij is betrokken dat de verdachte, die in de gelegenheid is gesteld te participeren in de totstandkoming van de gedragskundige rapportage, de deskundigheid van de rapporteurs en hun conclusies en aanbevelingen niet in twijfel heeft getrokken. Integendeel, hij heeft het hof bij een bewezenverklaring van een diefstal met het geweldscomponent zelfs verzocht hun interventieadvies te volgen. Om deze redenen wordt het verzoek afgewezen.”
9. Het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, Sv omschreven en aan de rechter verleende bevoegdheid. Deze artikelen zijn ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding in hoger beroep. De maatstaf die bij de beslissing op een zodanig verzoek in acht dient te worden genomen is of aan de rechter de noodzakelijkheid van het verzochte is gebleken.
10. Het hof heeft het verzoek afgewezen aan de hand van dat noodzakelijkheidscriterium. In dit verband zijn twee hoofdrapporten van betekenis: het triple-rapport van 16 april 2021, opgemaakt door drie gedragsdeskundigen, onder wie [betrokkene 1] (psychiater) en [betrokkene 2] (GZ-psycholoog), en het advies van Reclassering Nederland d.d. 29 juli 2021. In het triple-rapport wordt (blijkens de door het hof onder c) en d) geciteerde bevindingen en conclusies) gewezen op een hoog recidiverisico en wordt de verwachting uitgesproken dat de verdachte het moeilijk zal vinden om te blijven meewerken aan een voorwaardelijk opgelegde tbs-maatregel. In dezelfde lijn constateert de reclassering dat het recidiverisico van de verdachte als hoog wordt ingeschat en dat wordt betwijfeld of de verdachte zich kan conformeren aan een stringent kader als tbs met voorwaarden, omdat de verdachte eerder afspraken niet goed is nagekomen, hij voorwaarden heeft geschonden en zijn problematiek complex is. Niettemin wordt (toch) in zowel het triple-rapport, als in het reclasseringsrapport geadviseerd tot oplegging van een voorwaardelijke tbs. Zo valt in het triple-rapport (blad 67) te lezen dat “TBS met dwangverpleging niet [wordt] geadviseerd, daar verwacht wordt dat het voornoemde behandelpakket voldoende geborgd is met een kader met voorwaarden”.2.
11. Die verwachting wordt door het hof niet gedeeld. Het hof heeft in zijn overwegingen gemotiveerd tot uitdrukking gebracht waarom het er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de verdachte zich zal (kunnen) houden aan de voorwaarden die in het kader van een tbs met voorwaarden zouden moeten worden gesteld. Ik herhaal hier de volgende overwegingen van het hof: “Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat zowel het recidiverisico, het risico op letsel als het risico op onttrekking aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat; en dat de verdachte zich in het verleden herhaaldelijk onbetrouwbaar heeft getoond ten aanzien van het nakomen van gestelde voorwaarden, afspraken en regels. Verder heeft hij de onderhavige overval nota bene (samen met anderen) gepleegd enkele maanden nadat de hem in 2012 opgelegde PIJ-maatregel op 26 september 2017 voorwaardelijk was beëindigd.” En: “Verder acht het hof het, zoals al bleek, gelet op het grote risico dat de verdachte zich niet aan de in het kader van TBS met voorwaarden te stellen voorwaarden zal (kunnen) houden (en/of zijn eigen plan zal trekken), in combinatie met het grote risico dat de verdachte opnieuw zal overgaan tot het plegen van geweldsdelicten, maatschappelijk onverantwoord te volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan TBS met dwangverpleging.”
11. In het licht van het voorafgaande acht ik het kennelijke oordeel van het hof dat het zich ter zake voldoende voorgelicht acht en dat het voorwaardelijk gedane verzoek derhalve wordt afgewezen niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
13. Het tweede middel faalt.
Het eerste middel
14. Het eerste middel klaagt dat de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging, mede gelet op de inhoud van de deskundigenadviezen strekkende tot oplegging van tbs met voorwaarden, in strijd is met het subsidiariteitsvereiste en aldus niet begrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
15. Het hof heeft, in afwijking van de triple-rapportage en het reclasseringsadvies, de tbs met dwangverpleging bevolen. Dat oordeel is evenals de motivering ervan niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden. Onder verwijzing naar het voorafgaande blijkt uit zijn motivering immers genoegzaam dat de tbs met voorwaarden ontoereikend wordt geacht met het oog op het hoge recidiverisico van de verdachte, het risico op letsel en het risico op onttrekking aan in de in dat kader opgelegde voorwaarden, de complexe psychische problematiek, de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde en de omstandigheid dat het tenlastegelegde plaatsvond op het moment dat de PIJ-maatregel waaraan de verdachte was onderworpen op dat moment voorwaardelijk was beëindigd.
16. Ook het eerste middel faalt.
Het derde middel
17. Het derde middel klaagt over het oordeel van het hof dat de tbs-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en derhalve niet op voorhand gemaximeerd is.
18. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingeval aan de verdachte de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd, dient de rechter – bij voorkeur in de bewoordingen van art. 359, zevende lid, Sv – in zijn motivering van de maatregel tot uitdrukking te brengen of deze al dan niet wordt opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf. Deze explicatie is vooral van belang indien het misdrijf ter zake waarvan de tbs wordt opgelegd niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als een geweldsmisdrijf – dat wil zeggen als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen –, bijvoorbeeld bij bewezenverklaring van bedreiging (art. 285 Sr) of belaging (art. 285b Sr).3.In het geval van een bedreiging kan daarbij worden betrokken of deze is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde dan wel op enigerlei (andere) wijze werd ondersteund, alsmede of destijds aannemelijk was dat de bedreiging zou worden uitgevoerd.4.
19. De steller van het middel meent dat de onder 1 bewezenverklaarde diefstal met bedreiging met geweld (namelijk met een vuurwapen) niet zonder meer kan worden gekarakteriseerd als geweldsmisdrijf omdat het misdrijf niet rechtstreeks de onaantastbaarheid van het lichaam aantast maar slechts een gevaar daarvoor vormt. Gelet op ’s hofs vaststelling dat de bedreiging plaatsvond onder bedreiging met een vuurwapen, ontbreekt de noodzaak tot een nadere motivering waarin nog eens uitdrukkelijk wordt gezegd dat het onderhavige feit past in de mal van een geweldsmisdrijf. Dat volgens de steller van het middel in de bewijsmiddelen besloten zou liggen dat de verdachte geen uitvoering had willen geven aan de tijdens de overval geuite bedreiging, omdat de medeverdachten zouden hebben verklaard dat de afspraak was geen fysiek geweld te gebruiken, maakt dat niet anders.
20. Het derde middel deelt hetzelfde lot als de twee voorgaande middelen en faalt.
IV. Slotsom
21. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2022
Zij het (wel) met de kanttekeningen dat de detentieperiode moet worden benut om enkele praktische voorbereidingen te treffen zoals huisvestiging, werk of scholing en schuldhulpverlening, en dat – indien dit binnen de detentieperiode niet lukt – de verdachte “kortdurend (en voor zo lang als nodig)” in een kliniek zou moeten worden opgenomen.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8434, NJ 2013/161, m.nt. Van Kempen (rov. 4.3), HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:443, NJ 2018/244, m.nt. Mevis, HR 25 augustus 2020, ECLI:NL:HR:2020:1316, NJ 2020/330 en HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:336. Zie daarover ook mijn bijdrage over ‘De TBS en het geweldsmisdrijf, in: Balkema e.a., Praktisch en Veelzijdig, Vriendenboek voor Paul Vegter, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 137-148.