Vaste rechtspraak sinds HR 29 maart 1985, NJ1986/242 (Enka/Dupont).
HR, 14-02-2014, nr. 13/02620
ECLI:NL:HR:2014:280
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-2014
- Zaaknummer
13/02620
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑02‑2014
ECLI:NL:HR:2014:280, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑02‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7330, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2387, Gevolgd
- Wetingang
art. 78 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
V-N 2014/10.7 met annotatie van Redactie
USZ 2014/101
NTFR 2014/774 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Beroepschrift 14‑02‑2014
Edelhoogachtbaar college,
In vervolg op het dit geding inleidend beroepschrift tot cassatie waarmee [X] wonende te [Z] (België), te dezer zake woonplaats kiezende aan de [A-STRAAT 1] te [Q] ten kantore van ondergetekende (hierna: [X]), beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken (beslissingen) van de Centrale Raad van Beroep, gegeven en uitgesproken op 31 oktober 2012 (LJN: BY2276) en 17 april 2013 onder zaaknummers 11/6840 WAMIL en 12/1652 WAMIL
op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 7 oktober 2011, nr. 11/240, in welke uitspraak de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd en ongegrond heeft verklaard het beroep tegen het besluit van 23 februari 2012 van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam (hierna: UVW), tot ongegrond verklaring van het bezwaar van [X] tegen het besluit van het UWV d.d. 9 december 2010 tot weigering van uitkering op grond van de WAMIL,
wordt onder verwijzing naar de brief van de Hoge Raad d.d. 4 juni 2013 het geconstateerd verzuim hersteld, onder aanvoering/aanvulling van de navolgende bezwaren welke rechtsklachten reden zijn voor het onderhavige cassatieberoep.
[X] voert tegen de in cassatie bestreden uitspraak aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht, doordat de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen en beslist als in de ingelast en herhaald te beschouwen uitspraak/beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in de rechtsoverwegingen en het dictum van de uitspraak/beschikking is omschreven, welke rechtsoverwegingen en dictum als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van navolgende, waar nodig (mede) in hun onderlinge verband en samenhang te lezen, redenen.
Inleidende opmerkingen omtrent de ontvankelijkheid en reikwijdte van het beroep
[X] gaat primair ervan uit dat nu de wet zulks niet uitsluit, voor hem beroep in cassatie openstaat tegen de tussenuitspraak van 31 oktober 2012 en de daarop voortbouwende einduitspraak van 17 april 2013 en dat hij zonder beperking(en) daartegen in dit geding rechts- en/of motiveringsklachten zal kunnen aanvoeren.
Indien en voor zover Uw Raad van oordeel mocht zijn dat tegen deze uitspraken van de Centrale Raad van Beroep volgens de wet niet als zodanig en zonder meer beroep in cassatie openstaat, voert [X] subsidiair het volgende aan.
Zoals bevestigd in HR 18 juni 1982, NJ1983/369, is de strekking van de WAMil blijkens de memorie van toelichting ‘voor het verplicht dienende (…) personeel van de krijgsmacht voorzieningen te treffen overeenkomende met die voor de verzekerden in de zin van de Ziektewet en van de WAO’, waarbij aan de — toenmalige — bedrijfsvereniging (thans: UWV) is opgedragen de WAMil uit te voeren, welke regeling beoogt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande wettelijke ziekengeld en arbeidsongeschiktheidsverzekering. Volgens de Hoge Raad moeten aldus de bepalingen in die wet betreffende haar uitvoering worden opgevat als een volledige regeling overeenkomstig hetgeen voor de uitvoering van de Ziektewet en de WAO geldt.
Dit brengt dan ook mee dat, indien en voor zover beroep in cassatie niet expliciet door de wet (WAMil) is opengesteld, [X] desalniettemin tot het instellen van een beroep in cassatie bevoegd kan en moet worden geacht door overeenkomstige toepassing van het bepaalde in art. 75m Ziektewet onderscheidenlijk art. 87f WAO waarvan in het eerste lid bepaalt dat tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ieder der partijen beroep in cassatie kan instellen ‘ter zake van schending of verkeerde toepassing’ van de in die eerste artikelleden genoemde wetsbepalingen.
Indien Uw Raad van oordeel is dat in een geval als het onderhavige het bepaalde in art. 75m lid 1 Ziektewet en art. 87f lid 1 WAO géén overeenkomstige toepassing vindt (c.q. kan vinden), voert [X] meer subsidiair aan dat ook in een geval als het onderhavige volgens vaste rechtspraak van (de civiele kamer van) Uw Raad1. een cassatieberoep desondanks ontvankelijk is in gevallen waarin de rechter een regel ten onrechte al of niet heeft toegepast, buiten het toepassingsgebied van de betreffende regel is getreden of bij het nemen van zijn beslissing zodanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat niet meer kan worden gesproken van eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Op de hierna aangevoerde (rechts)gronden stelt [X] zich alsdan op het standpunt en klaagt hij met beroep op deze doorbrekingsgronden dat de Centrale Raad van Beroep in zijn einduitspraak van 17 april 2013 in de gegeven omstandigheden ten onrechte aan het bepaalde in art. 2, 3 en 5 WAMil toepassing heeft gegeven en/of buiten het toepassingsbereik van deze bepalingen is getreden.
Ervan uitgaande dat [X] volgens de Raad in rov. 4.2 van zijn tussenuitspraak van 31 oktober 2012 per 2 mei 1987 (de eerste dag van de militaire dienst) gedurende meer dan 3 maanden normaal arbeid heeft verricht, kan en mag het UWV — met toepassing van art. 2 van zijn beleidsregels — géén gebruik maken van de bevoegdheid als bedoeld in art. 30 WAO de aanspraak van [X] geheel (of ten dele) buiten aanmerking te laten op de grond dat hij al (volledig) arbeidsongeschikt was toen de verzekering een aanvang nam, nu [X] na 2 mei 1987 de opleiding tot sergeant-foerier met gunstig resultaat heeft afgemaakt en hij tot het einde van zijn werkelijke dienst (1 juli 1988) als soldaat schrijver administratief werk heeft gedaan, waaraan niet afdeed dat dit werk hem soms moeite kostte indien hij door collega's en anderen werd aangesproken, aangezien hij deze functie op reguliere wijze heeft vervuld tot aan het moment dat hij met groot verlof ging, zonder dat van veel ziekteverzuim is gebleken.
Ten onrechte heeft de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 17 april 2013 het besluit 2 van het Uwv bevestigd, op grond van diens gewijzigde motivering dat (de strekking van) het bepaalde in de art. 2, 3 en 5 WAMil volgens het Uwv zich (alsnog) verzet tegen toekenning van de uitkering omdat [X] aanspraak op uitkering op grond van de Wajong kan (kon) maken — per 31 januari 1987 — ondanks dat [X] deze aanspraak niet geldend kan maken in verband met zijn verblijf in het buitenland.
1.
Daarmee heeft de Centrale Raad kennelijk en ten onrechte eraan voorbij gezien dat, zoals reeds in rov. 4.3 van zijn tussenuitspraak was geoordeeld en beslist, aan [X] in de gegeven omstandigheden de uitkering ingevolge de WAMil op zich toekomt, en thans (bij einduitspraak) de hoogte van diens uitkering diende te worden vastgesteld.
De Centrale Raad had van deze eerder gegeven oordelen niet, als zodanig en zonder meer, mogen terugkomen op de wijze en gronden zoals in de einduitspraak vermeld.
2.
Althans is zijn oordeel dat de (in rov. 4.1 weergegeven) gewijzigde motivering van het Uwv draagkrachtig en inzichtelijk is en een toereikende onderbouwing biedt aan diens standpunt — kort gezegd — dat [X] niet ingevolge de WAMil verzekerd is (rov. 4.2), onjuist en/of onbegrijpelijk (niet concludent) nu aan [X] in verband met verblijf in het buitenland niet een aanspraak ‘krachtens andere wettelijke regeling’ toekomt welke hem ook wordt uitbetaald, en in het voorliggend tijdvak géén sprake is van dubbele verzekering c.q. verzekeringsuitkering voor zijn arbeidsongeschiktheid.
3.
Daarmee zijn art. 2, 3 en 5 WAMil (mede) naar doel en strekking van deze wettelijke regeling geschonden dan wel verkeerd toegepast, althans is aan deze wetsbepalingen onder de gegeven omstandigheden ten onrechte (alsnog) toepassing gegeven en/of is buiten het toepassingsbereik van deze wetsbepalingen getreden.
4.
Gegrondbevinding van de hiervoor aangevoerde klachten vitieert wat de Centrale Raad ook overigens heeft geoordëeld en beslist in (rov. 4.3 van) zijn einduitspraak.
Op grond van deze (rechts)gronden verzoekt [X] de Hoge Raad zijn beroep in cassatie gegrond te verklaren en de uitspraak (beslissing) van de Centrale Raad van Beroep d.d. 31 oktober 2012 (LJN: BY2276) en/of 17 april 2013 onder zaaknummers 11/6840 WAMIL en 12/1652 WAMIL (voor zover in cassatie bestreden) te vernietigen, met veroordeling van het UWV in de kosten die [X] heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, en met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Hierbij maakt [X] gebruik van de mogelijkheid en behoudt hij zijn recht voor om deze gronden voor zijn beroep door ondergetekende schriftelijk te laten toelichten.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑02‑2014
Uitspraak 14‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Artikel 78, lid 4, Wet RO. Hoge Raad neemt enkel kennis van beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. Wamil noch enige andere wettelijke bepaling kent de mogelijkheid cassatieberoep in te stellen tegen een uitspraak van de CRvB betreffende een besluit ingevolge de Wamil.
Partij(en)
14 februari 2014
nr. 13/02620
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België, domicilie gekozen hebbende te [Q], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2013, nrs. 11/6840 WAMIL en 12/1652 WAMIL, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (nr. AWB 11/240) betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (hierna: de Wamil). De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 24 december 2013 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
2.1.
Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald.
2.2.
Het onderhavige beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad met betrekking tot een besluit dat is genomen op grond van de Wamil. Noch de Wamil, noch enige andere wettelijke bepaling kent de mogelijkheid van beroep in cassatie tegen dergelijke uitspraken van de Centrale Raad. Daarbij verdient opmerking dat bepalingen in de socialezekerheidswetgeving die wel beroep in cassatie openstellen tegen uitspraken van de Centrale Raad, telkens slechts een beperkt aantal bepalingen uit de desbetreffende wettelijke regeling vermelden waarvan de schending een grond voor cassatie vormt. Ook een dergelijke afbakening van de gronden voor cassatie ontbreekt met betrekking tot besluiten op grond van de Wamil.
2.3.
Hetgeen hiervoor in 2.1 en 2.2 is overwogen brengt mee dat tegen de onderhavige uitspraak van de Centrale Raad geen beroep in cassatie openstaat, zodat het daartegen gerichte beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2014.