Overigens kan men zich de vraag stellen of een niet bewaarde administratie nog wel te voorschijn kan worden gebracht, dat wil zeggen of sprake kan zijn van zowel schending van de bewaarplicht als van de afgifteplicht, vgl. C.M. Hilverda, Faillissementsfraude, 2009, p. 350. Ook kunnen vraagtekens worden gezet bij de bewezenverklaring van het bestanddeel 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s)'. Die bewezenverklaring lijkt slechts te steunen op de bewijsoverweging dat de verdachte de administratie niet heeft bewaard en te voorschijn gebracht. In zijn algemeenheid lijkt dat te weinig, vlg. HR 16 februari 2010, LJN BK4797, NJ 2010/119. Nu het middel daarover niet klaagt, laat ik het verder rusten.
HR, 04-12-2012, nr. 11/01592
ECLI:NL:HR:2012:BY0226
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-12-2012
- Zaaknummer
11/01592
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BY0226
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY0226, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY0226
ECLI:NL:HR:2012:BY0226, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0226
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑12‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/01592
Mr. Vegter
Zitting 25 september 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 17 maart 2011 wegens "Bedrieglijke bankbreuk" veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2.
M.H.H. van Eenbergen heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde - meer in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het bewaren van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers, in art. 3:15i, eerste lid, BW - niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 4 juli 2007 tot 6 oktober 2007, te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, terwijl zij, verdachte, bij Arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s) niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het bewaren en te voorschijn brengen van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers, in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld."
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het geschrift, te weten een afschrift van het Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (pagina 9 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Onderneming:
Handelsna(a)m(en) : [A]
Rechtsvorm : Eenmanszaak
Adres : [adres]
Datum vestiging : 01-05-2005
De onderneming wordt gedreven door:
Naam : [verdachte]
Geboortedatum en -plaats : [geboortedatum]-1961, [geboorteplaats]
Adres : [adres]
2.
Het geschrift, te weten een afschrift van een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 (pagina 101-103 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
De uitspraak
Het Hof:
verklaart [verdachte], handelend onder de naam [A], wonende en zaakdoende te [plaats], in staat van faillissement;
stelt aan tot curator mr. B.W.H. Pepping, advocaat te Tilburg.
3.
Het proces-verbaal aangifte faillissementsfraude (pagina's 96-99 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), opgemaakt en getekend op 1 februari 2008 door mr. B.W.H. Pepping, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Deze aangifte richt zich tegen [verdachte] (h.o.d.n. [A]), geboren op [geboortedatum] 1961, laatstbekende adres [adres].
Hierbij doe ik aangifte ter zake de vermoedelijke overtreding van artikel 341 Wetboek van Strafrecht: bedrieglijke bankbreuk door evengenoemde persoon.
In augustus en september 2007 heb ik mij herhaaldelijk naar het woonadres van gefailleerde begeven om deze verzocht (het hof begrijpt: te verzoeken) mij zijn (het hof begrijpt: haar) volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen, doch heb deze daar niet aangetroffen.
Op 10 juli 2007 heb ik gevorderd/verzocht mij de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te overhandigen. Aan deze vordering is niet voldaan. Nadien heb ik bij brief van 26 juli 2007 nog nadere termijnen gesteld. De laatste termijn liep af redelijkerwijs enkele weken daarna. Ook in die termijn is aan de vordering niet voldaan. Zo ontbreekt iedere administratie van gefailleerde persoonlijk en van haar eenmanszaak [A]. De reactie van gefailleerde op mijn vordering is uitgebleven.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 november 2009 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik deed de administratie van de vennootschap."
3.4.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof wat betreft de bewezenverklaarde periode kennelijk aansluiting heeft gezocht bij de verklaring van de verdachte, inhoudende dat de administratie tussen 6 en 8 oktober 2007 door diefstal verloren is gegaan. Dat impliceert dat het Hof van oordeel is dat tot die tijd wel sprake was van een administratie en dat deze tot dat moment bewaard is gebleven. In strijd met dat uitgangspunt komt het Hof dan toch tot een bewezenverklaring van het nalaten van het bewaren van de administratie, aldus de steller van het middel. Voorts wordt geklaagd dat het nalaten van het bewaren hoe dan ook niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.5.
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid:
- -
de verdachte dreef de eenmanszaak [A] en deed de administratie;
- -
de verdachte is op 4 juli 2007 in staat van faillissement verklaard;
- -
de curator heeft op 10 juli 2007 en 26 juli 2007 gevorderd/verzocht de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te overhandigen, aan welke vorderingen niet is voldaan. Een reactie van de verdachte op de vorderingen is uitgebleven. Iedere administratie van de verdachte en het aannemersbedrijf ontbreekt zodoende;
- -
de curator is in augustus en september 2007 herhaaldelijk naar het woonadres van de verdachte geweest om haar te verzoeken de volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen, maar heeft haar daar niet aangetroffen.
3.6.
Uit die bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting boeken, bescheiden en gegevensdragers te voorschijn te brengen. Dat de verdachte niet heeft voldaan aan haar verplichting deze te bewaren volgt daaruit echter niet.1.
3.7.
Het middel klaagt daarover terecht. De vraag is echter of dit tot cassatie moet leiden. Met enige aarzeling geef ik in overweging hier niet te casseren. Immers de bewaarplicht en afgifteplicht zijn nogal met elkaar verweven2. en het feit lijkt niet wezenlijk van karakter te veranderen indien de bewezenverklaring van de schending van de bewaarplicht wordt gezien als een kennelijke vergissing van het Hof. Voor de strafwaardigheid van het feit maakt het geen verschil dat de bewezenverklaring verbeterd wordt gelezen en wel beperkt tot de schending van de afgifteplicht.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verweer van de verdediging heeft verworpen dat niet is komen vast te staan dat de verdachte in de tenlastegelegde periode wetenschap heeft gekregen van het op 4 juli 2007 uitgesproken faillissement en de als gevolg hiervan op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als bedoeld in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, althans dat deze verwerping onvoldoende is gemotiveerd en in ieder geval zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
4.2.
De bestreden uitspraak houdt in:
- A.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat uit de voorhanden bewijsmiddelen niet blijkt dat zij er in de ten laste gelegde periode van op de hoogte is geraakt dat zij in staat van faillissement was verklaard en zij daarom ook niet op de hoogte is geweest van haar verplichtingen ten opzichte van het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als bedoeld in artikel 15i, eerst lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de in staat van faillissement verklaring van verdachte heeft het hof de navolgende omstandigheden in aanmerking genomen:
- -
dat verdachte op rechtsgeldige wijze is opgeroepen voor de behandeling van de faillissementsaanvraag van haar bedrijf [A] op 20 juni 2007 en de uitspraak inhoudende de faillietverklaring van verdachte die is gevolgd op de aanvraag is gepubliceerd in een landelijk dagblad;
- -
dat zij als gevolg van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 waarbij zij in staat van faillissement is verklaard weliswaar geen rechtstreekse post meer ontving als gevolg van een postblokkade, maar dat ingeval van faillissement voor de gefailleerde bestemde post via de curator wordt doorgezonden, een en ander te zijner beoordeling;
- -
dat zij bij gelegenheid van verhoor door de politie op 15 december 2008 heeft verklaard dat er in augustus of september 2007 - dus in de bewezen verklaarde periode - onder haar toenmalige werkgever ten aanzien van haar loonbeslag is gelegd als gevolg van het faillissement;
- -
dat de woning van verdachte en haar echtgenoot op 6 oktober 2007 - dus in de bewezen verklaarde periode - openbaar is verkocht door de curator als gevolg van het faillissement van verdachte, van welke ophanden zijnde openbare verkoop zij reeds geruime tijd daar voorafgaand op de hoogte moet zijn geweest;
- -
dat de bankrekening van het bedrijf van verdachte -zoals gebruikelijk in faillissementssituaties - aanstonds na het faillissement moet zijn geblokkeerd en het niet anders kan zijn dan dat verdachte, zelf zaakdoende, dit heeft opgemerkt.
Uit voorvermelde in onderling verband samenhangende omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat - anders dan door de verdediging gesteld - het niet anders kan zijn dan dat verdachte heeft geweten dat zij bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard en dat zij in die hoedanigheid en met die wetenschap had moeten voldoen aan de op haar als gefailleerde rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen."
4.3.
Het bestanddeel "hij (...) die in staat van faillissement is verklaard" is aan het opzet onttrokken, zodat het ontbreken van wetenschap niet direct aan een bewezenverklaring in de weg hoeft te staan.3. Ten overvloede merk ik op dat de verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge art. 3:15i BW en het bewaren daarvan, voortvloeit uit art. 3:15i (in verbinding met art. 2:10, leden 2 tot en met 4) BW en niet uit de omstandigheid dat iemand in staat van faillissement is verklaard. Die verplichting rust op een ieder die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent. Dat is anders voor de verplichting de administratie te voorschijn te brengen. Die verplichting lijkt voort te vloeien uit art. 105 van de Faillissementswet, welk artikel de gefailleerde verplicht (onder meer) de curator alle inlichtingen te verstrekken.4. Daarvoor lijkt wel noodzakelijk dat de verdachte op de hoogte is van het faillissement. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat zij bij arrest van 4 juli 2007 in staat van faillissement is verklaard en dat zij in die hoedanigheid en met die wetenschap had moeten voldoen aan de op haar als gefailleerde rustende verplichtingen als bedoeld in art. 3:15i BW. Dat oordeel is gelet op de door het Hof vastgestelde omstandigheden - waarbij ik met name wijs op het loonbeslag en de openbare verkoop van de echtelijke woning - niet onbegrijpelijk.
4.4.
Het middel faalt.
5.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2012
Zie ook de opvatting van Hilverda in de vorige noot.
Vgl. B.F. Keulen, Bankbreuk, ons strafrechtelijk faillissementsrecht (diss. Groningen), 1990, p. 74-75 en C.M. Hilverda, Faillissementsfraude, 2009, p. 92-93.
Vgl. C.M. Hilverda, Faillissementsfraude, 2009, p. 341 en de daar genoemde jurisprudentie.
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Artt. 341 Sr en 3:15i.1 BW. Bedrieglijke bankbreuk. Falende bewijsklacht. Het Hof heeft uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat verdachte niet heeft voldaan aan de verplichting de tot de administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers zo te bewaren dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend a.b.i. art. 3:15i.1 BW. De bewezenverklaring is dus toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
4 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/01592
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 maart 2011, nummer 20/004345-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2.
De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring door het Hof voor zover inhoudende dat de verdachte "niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting[en] ten opzichte van het bewaren (...) van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers, in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 4 juli 2007 tot 6 oktober 2007, te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, terwijl zij, verdachte, bij Arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s) niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het bewaren en te voorschijn brengen van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers, in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het geschrift, te weten een afschrift van het Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel (pagina 9 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Onderneming:
Handelsna(a)m(en): [A]
Rechtsvorm : Eenmanszaak
Adres : [adres]
Datum vestiging: 01-05-2005
De onderneming wordt gedreven door:
Naam: [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedatum]-1961, [geboorteplaats]
Adres : [adres]
2.
Het geschrift, te weten een afschrift van een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 (pagina 101-103 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
De uitspraak
Het Hof:
verklaart [verdachte], handelend onder de naam [A], wonende en zaakdoende te [plaats], in staat van faillissement;
stelt aan tot curator mr. B.W.H. Pepping, advocaat te Tilburg.
3.
Het proces-verbaal aangifte faillissementsfraude (pagina's 96-99 van het dossier met zaaknummer BRZFIN15, op 16 december 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] (verbalisant), p. 1-196), opgemaakt en getekend op 1 februari 2008 door mr. B.W.H. Pepping, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Deze aangifte richt zich tegen [verdachte] (h.o.d.n. [A]), geboren op [geboortedatum] 1961, laatstbekende adres [adres].
Hierbij doe ik aangifte ter zake de vermoedelijke overtreding van artikel 341 Wetboek van Strafrecht: bedrieglijke bankbreuk door evengenoemde persoon.
In augustus en september 2007 heb ik mij herhaaldelijk naar het woonadres van gefailleerde begeven om deze verzocht (het hof begrijpt: te verzoeken) mij zijn (het hof begrijpt: haar) volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen, doch heb deze daar niet aangetroffen.
Op 10 juli 2007 heb ik gevorderd/verzocht mij de volledige administratie, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te overhandigen. Aan deze vordering is niet voldaan. Nadien heb ik bij brief van 26 juli 2007 nog nadere termijnen gesteld. De laatste termijn liep af redelijkerwijs enkele weken daarna. Ook in die termijn is aan de vordering niet voldaan. Zo ontbreekt iedere administratie van gefailleerde persoonlijk en van haar eenmanszaak [A]. De reactie van gefailleerde op mijn vordering is uitgebleven.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 november 2009 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik deed de administratie van de vennootschap."
2.2.3.
Het arrest van het Hof houdt onder het opschrift "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" voorts het volgende in:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
- A.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het haar ten lastegelegde. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat uit de voorhanden bewijsmiddelen niet blijkt dat zij er in de ten laste gelegde periode van op de hoogte is geraakt dat zij in staat van faillissement was verklaard en zij daarom ook niet op de hoogte is geweest van haar verplichtingen ten opzichte van het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers als bedoeld in artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
Het Hof overweegt het volgende:
Ten aanzien van de in staat van faillissement verklaring van verdachte heeft het Hof de navolgende omstandigheden in aanmerking genomen:
- -
dat verdachte op rechtsgeldige wijze is opgeroepen voor de behandeling van de faillissementsaanvraag van haar bedrijf [A] op 20 juni 2007 en de uitspraak inhoudende de faillietverklaring van verdachte die is gevolgd op de aanvraag is gepubliceerd in een landelijk dagblad;
- -
dat zij als gevolg van het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4juli 2007 waarbij zij in staat van faillissement is verklaard weliswaar geen rechtstreekse post meer ontving als gevolg van een postblokkade, maar dat ingeval van faillissement voor de gefailleerde bestemde post via de curator wordt doorgezonden, een en ander te zijner beoordeling;
- -
dat zij bij gelegenheid van verhoor door de politie op 15 december 2008 heeft verklaard dat er in augustus of september 2007 - dus in de bewezen verklaarde periode
- -
onder haar toenmalige werkgever ten aanzien van haar loonbeslag is gelegd als gevolg van het faillissement;
- -
dat de woning van verdachte en haar echtgenoot op 6 oktober 2007 - dus in de bewezen verklaarde periode - openbaar is verkocht door de curator als gevolg van het faillissement van verdachte, van welke ophanden zijnde openbare verkoop zij reeds geruime tijd daar voorafgaand op de hoogte moet zijn geweest;
- -
dat de bankrekening van het bedrijf van verdachte - zoals gebruikelijk in faillissementssituaties - aanstonds na het faillissement moet zijn geblokkeerd en het niet anders kan zijn dan dat verdachte, zelf zaakdoende, dit heeft opgemerkt.
Uit voorvermelde in onderling verband samenhangende omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat
- -
anders dan door de verdediging gesteld - het niet anders kan zijn dan dat verdachte heeft geweten dat zij bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard en dat zij in die hoedanigheid en met die wetenschap had moeten voldoen aan de op haar als gefailleerde rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
- B.
Voorts is door de raadsman ter terechtzitting ten verwere betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat uit de voorhanden bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte het vereiste opzet heeft gehad op het benadelen van haar schuldeisers, ook niet in voorwaardelijke zin.
Voorop dient te worden gesteld dat onder handelen 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers' als bedoeld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan handelen met het opzet om de rechten van schuldeisers te verkorten en dat onder dit opzet mede voorwaardelijk opzet is begrepen. Voor bewezen verklaring van dit bestanddeel is niet vereist dat de rechten van schuldeisers daadwerkelijk zijn bekort.
Het hof oordeelt dat - op grond van voormelde onder A. opgesomde omstandigheden - is vast komen te staan dat verdachte in de bewezen verklaarde periode op de hoogte is geraakt van haar staat van faillissement. Door ondanks die wetenschap daaromtrent niet te voldoen aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers aangaande het op haar naam gestelde bedrijf [A], heeft zij naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat rechten van schuldeisers van dat bedrijf zouden worden verkort en heeft zij zich daarmee schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk als bedoeld in artikel 341 sub a onder 4, van het Wetboek van Strafrecht.
Bijgevolg verwerpt het hof ook dit verweer."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel is de navolgende bepaling van belang:
- -
art. 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek:
"Een ieder die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, is verplicht van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van dat bedrijf of beroep, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend."
2.4.
Het Hof heeft uit de bewijsvoering, inhoudende onder meer dat de curator zich in de tenlastegelegde periode herhaaldelijk naar het woonadres van de verdachte heeft begeven om haar te verzoeken hem de volledige administratie en de daarop betrekking hebbende gegevensdragers te overhandigen doch bevonden dat iedere administratie van de verdachte persoonlijk en van haar eenmanszaak [A] bleek te ontbreken, kunnen afleiden dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode (tevens) niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen de tot de administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend als bedoeld in art. 15i, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De bewezenverklaring is dus toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2012.