RvdW 2020/374
Procesrecht, executierecht. Vordering schorsing tenuitvoerlegging in kort geding; maatstaf; misbruik van bevoegdheid; geen kennelijke misslagen in geëxecuteerd bodemvonnis; afweging belangen executant en geëxecuteerde.
HR 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:429
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 maart 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
18/04970
- Conclusie
A-G mr. B.J. Drijber
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:429, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1264, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑03‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑11‑2018
- Wetingang
Essentie
Procesrecht, executierecht. Vordering schorsing tenuitvoerlegging in kort geding; maatstaf; misbruik van bevoegdheid; geen kennelijke misslagen in geëxecuteerd bodemvonnis; afweging belangen executant en geëxecuteerde.
Samenvatting
In zijn arrest van 20 december 2019 (RvdW 2020/88) is de Hoge Raad gedeeltelijk teruggekomen van zijn rechtspraak zoals ingezet met het arrest Ritzen/Hoekstra van 22 april 1983 (NJ 1984/145, m.nt. W.H. Heemskerk), waarin voor een executiegeschil in kort geding als maatstaf misbruik van bevoegdheid was voorgeschreven (art. 3:13 BW). De Hoge Raad heeft beslist dat, indien in kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.