Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 20.3 [Overgangsrecht overige gebruiksrechten op frequenties van de Wtv]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2008
- Bronpublicatie:
17-02-2007, Stb. 2007, 158 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken: 30537)
- Inwerkingtreding
01-07-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-2008, Stb. 2008, 213 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.
2.
De toekenning van radio-frequenties[lees: radiofrequenties] krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
3.
Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.
4.
Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.
5.
Het bepaalde in artikel 3.3, zevende lid, alsmede het bepaalde in artikel 3.3a, achtste lid, is slechts van toepassing op de uitgifte van vergunningen volgende op de verlening van vergunningen die heeft plaatsgevonden na 27 juli 2001.