A.J. Machielse in Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht (losbl.), aant. 1 en 5 bij art. 272, bijgewerkt tot 1 juli 2006.
HR, 12-02-2013, nr. 11/00691
ECLI:NL:HR:2013:BY5677
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-02-2013
- Zaaknummer
11/00691
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY5677
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY5677, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5677
ECLI:NL:HR:2013:BY5677, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5677
- Wetingang
art. 272 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
JBP 2014/10
GJ 2013/51
SR-Updates.nl 2013-0091
NbSr 2013/116
Conclusie 12‑02‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/00691
Mr. Aben
Zitting 13 november 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 17 december 2010, de verdachte ter zake van 1. "enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd", veroordeeld, maar met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel opgelegd. Het gerechtshof heeft voorts het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
2.
De verdachte heeft cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op meerdere tijdstippen - in november 2004 te Papendrecht - geheimen waarvan hij wist of dat hij uit hoofde van zijn beroep, te weten psycholoog van verplicht was deze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (voormalig) psycholoog van [betrokkene 1], toen aldaar telkens vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] doorgegeven aan psycholoog [betrokkene 2] en zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [betrokkene 3], te weten:
- -
de persoonsgegevens van [betrokkene 1] en/of
- -
het feit dat [betrokkene 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en/of
- -
het feit dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn."
3.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 26 april 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven -: als de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van het feit dat de mij bekende [verdachte], in zijn hoedanigheid van mijn behandelaar/1e lijns psycholoog, geheimen/informatie die ik gedurende de behandeling aan hem heb toevertrouwd, heeft doorgegeven aan anderen.
De personen aan wie [verdachte] de informatie heeft verspreid zijn:
- -
[betrokkene 2], psycholoog te [plaats], en
- -
[betrokkene 3], wonende te [plaats].
Ik ben van november 2000 tot oktober 2004 onder behandeling geweest van psycholoog [verdachte]. In het begin van de behandeling heb ik hem verteld over een medisch tuchtrechtelijke zaak die ik had aangespannen tegen een medisch specialist. Gedurende de behandeling zijn er zaken gepasseerd tussen [verdachte] en mij. In augustus 2004 heb ik aan [verdachte] kenbaar gemaakt dat ik bij hem wilde stoppen met de behandeling. Dat had alles te maken met wat er gebeurd was. Ik zei hem dat ik de gebeurtenissen wilde bespreken met [betrokkene 2], een psycholoog in [plaats]. [Verdachte] was daar op tegen. In november 2004 heb ik voor het eerst contact opgenomen met [betrokkene 2]. Bi het eerste gesprek dat ik met [betrokkene 2] voerde bleek dat [verdachte] ongevraagd, zonder mijn toestemming, contact had opgenomen met [betrokkene 2] en vertrouwelijke informatie had doorgegeven. Met vertrouwelijke informatie bedoel ik: persoonsgegevens, het feit dat ik een zaak had aangespannen tegen een arts b ij het medisch tuchtcollege, en het feit dat ik suïcidaal zou zijn.
[Betrokkene 3] was ook een cliënte van [verdachte]. Dat heb ik later van [verdachte] gehoord. Hij vertelde mij dat zij een rechtszaak tegen hem had aangespannen. Begin 2005 ben ik eerst anoniem via MSN in contact gekomen met [betrokkene 3]. De aanleiding was dat [verdachte] mij had verteld dat zij een zaak tegen hem had aangespannen. In dat eerste MSN-contact zegt [betrokkene 3]: "[Verdachte] heeft gezegd dat je [betrokkene 1] bent."
2.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven-:
als de verklaring van [betrokkene 1]:
Het seksuele contact met [verdachte] heeft plaatsgevonden tijdens de spreekuren dat ik daar als patiënt was bij de psycholoog. Ik heb hem nooit verteld dat ik van psycholoog zou gaan wisselen. Ik heb wel gezegd dat ik, gelet op de tussen ons ontstane situatie, overwoog om naar een andere psycholoog te gaan en dat ik op internet [betrokkene 2] had gevonden. Er was nog geen sprake van een verzoek om mijn zaak aan [betrokkene 2] over te dragen. Ik heb mij pas in november 2004, nadat de behandeling in oktober 2004 bij [verdachte] door mij was gestopt, onder behandeling van [betrokkene 2] gesteld. De gegevens die ik in mijn aangifte heb genoemd zijn al bij [betrokkene 2] terecht gekomen voordat ik contact met deze psycholoog had opgenomen. Ik heb tegen [verdachte] nooit gezegd dat ik naar [betrokkene 2] zou gaan. [Verdachte] heeft dus ook nooit aan mij gevraagd of hij gegevens over mocht dragen, die hij van mij had.
3.
Een geschrift, zijnde een brief van [betrokkene 2], gz-psycholoog, gericht aan [betrokkene 1], d.d. 16 oktober 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven-:
als mededeling van [betrokkene 2]:
"[Verdachte] heeft omstreeks november 2004 contact met mij opgenomen en e.e.a. over de situatie tussen hem en u uitgelegd. Hij heeft mij gevraagd of ik bereid was u in behandeling te nemen als u zich zou aanmelden."
4.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 31 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven-:
als de verklaring van [betrokkene 2]:
In 2004 heeft [verdachte] aan mij gevraagd of ik de behandeling van [betrokkene 1] van hem wilde overnemen als zij daarom zou verzoeken. [Verdachte] heeft toen aan mij gegevens verstrekt over [betrokkene 1], die onder het beroepsgeheim vallen. [Verdachte] gaf een beeld van het verloop van de behandeling en wat daarin is misgegaan. [Betrokkene 1] wist daar toen niets van. Ik kende [betrokkene 1] nog niet. Ik heb later van [betrokkene 1] begrepen dat ze daarvoor geen toestemming had gegeven. Kort daarna heeft [betrokkene 1] contact met mij opgenomen met de vraag of ik haar psycholoog wilde worden. Ik heb haar toen gemeld dat ik van haar situatie op de hoogte was en daar was ze verbaasd over. In november 2004 heeft er geen formele dossieroverdracht plaatsgevonden. Het gesprek tussen [verdachte] en mij had wel die intentie maar hij bleek geen toestemming te hebben van [betrokkene 1]. Onze regels schrijven wel voor dat wij, voordat wij een andere behandelaar benaderen over een cliënt, wij van die cliënt eerst toestemming moeten hebben.
5.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven-:
als de verklaring van [betrokkene 3]:
Ik hoorde voor het eerst op 8 november 2004 van [betrokkene 1] en haar problemen met [verdachte]. [Betrokkene 4] nam contact met mij op met het verzoek haar man te bellen. Dat heb ik toen gedaan en ik kreeg van hem te horen dat [betrokkene 1] hem zou chanteren. Hij moest van haar terug naar zijn eigen vrouw, anders zou zij alles openbaar maken.
6.
Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 12 oktober 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, inhoudende - zakelijk weergegeven -: als relaas van de verbalisant:
Op 12 oktober 2007 belde [betrokkene 3] mij terug. Zij gaf aan dat [verdachte] met haar had gesproken over [betrokkene 1].
7.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het zou kunnen dat ik omstreeks november 2004 tegen de psycholoog [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het een of ander over [betrokkene 1] heb gezegd, maar dat was nadat de behandelrelatie a l was beëindigd. Ik heb [betrokkene 2] in november 2004 verteld over de door [betrokkene 1] aangespannen procedure tegen een KNO-arts. Ik heb [betrokkene 2] verteld dat [betrokkene 1] mij had verteld dat zij in de jaren '90 een KNO-arts tuchtrechtelijk had aangeklaagd en daarna suïcidale neigingen had gehad, omdat die procedure voor haar onbevredigend was afgelopen. In mijn optiek vallen de gegevens die ik aan [betrokkene 2] heb verstrekt onder het beroepsgeheim. Op 8 november 2004 heb ik [betrokkene 3] gesproken. Ik heb toen de naam van [betrokkene 1] genoemd.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Holland Noord, d.d. 21 november 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven: als de verklaring van de verdachte:
- U.
vertelt mij dat [betrokkene 1] aangifte tegen mij heeft gedaan. Ik zou vertrouwelijke informatie hebben doorgegeven i n de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2007 aan twee verschillende mensen. U vertelt mij dat ze mij ervan beschuldigt persoonsgegevens te hebben doorgegeven aan een psycholoog, [betrokkene 2]. Ook zou ik hem hebben verteld dat ik (naar het hof begrijpt: zij) een zaak zou hebben aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn. Ik heb op verzoek van [betrokkene 2] voornoemde gegevens via de telefoon verstrekt. De overdracht van deze gegevens is gebeurd in het kader van de overdracht van de behandeling aan [betrokkene 2]. Eind november 2004 heb ik [betrokkene 3] gebeld. Ik heb toen gezegd dat de naam van de vrouw die mij bedreigde [betrokkene 1] was."
4.1.
Het eerste middel klaagt dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte vertrouwelijke informatie, waaronder persoonsgegevens over [betrokkene 1] heeft doorgegeven aan [betrokkene 3]. Hetgeen verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan [betrokkene 3] heeft medegedeeld over [betrokkene 1], zou niet het opzettelijk schenden van een geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr opleveren.
4.2.
Verwezen wordt naar de volgende wettelijke bepalingen:
- -
Art. 272 Sr dat luidt (sinds 1 mei 1984):
"1.
Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2.
Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht."
- -
Art. 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, dat luidt (sinds 1 december 1995):
"Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen."
en
- -
Art. 1 aanhef en onder a van de Wet bescherming persoonsgegevens dat inhoudt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;"
4.3.
De gebezigde bewijsmiddelen houden wat betreft de door de verdachte gedane mededelingen aan [betrokkene 3] in dat verdachte tegen haar de naam [betrokkene 1] heeft genoemd, dat hij heeft gezegd dat [betrokkene 1] hem (verdachte) chanteerde en/of bedreigde, en dat de verdachte met [betrokkene 3] heeft gesproken over [betrokkene 1] en het een en ander over [betrokkene 1] heeft gezegd. Daaruit kan in ieder geval niet worden afgeleid dat de verdachte in november 2004 tegen [betrokkene 3] heeft gezegd dat [betrokkene 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en dat zij suïcidaal zou zijn. Dat behoeft op zichzelf nog niet tot cassatie te leiden. De onder zijn beroepsgeheim vallende gegevens die de verdachte zou hebben doorgegeven aan de psycholoog [betrokkene 2] en aan [betrokkene 3] zijn immers in de bewezenverklaring als alternatieven opgenomen ("en/of"). Die bewezenverklaring sluit derhalve niet uit dat genoemde gegevens enkel aan [betrokkene 2] zijn medegedeeld. Voor de bewezenverklaring dat de verdachte vertrouwelijke informatie heeft doorgegeven aan [betrokkene 3] dient dan echter wel uit de gebezigde bewijsmiddelen te kunnen worden afgeleid dat de verdachte in ieder geval één in de bewezenverklaring genoemd gegeven heeft overgebracht aan [betrokkene 3]. Daarbij heeft de steller van de tenlastelegging wat betreft de door de verdachte aan [betrokkene 3] doorgespeelde informatie klaarblijkelijk het laatstgenoemde, te weten de persoonsgegevens van [betrokkene 1], voor ogen gehad. Ten aanzien daarvan merkt de steller van het middel op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen enkel blijkt dat de verdachte de naam van [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3] heeft genoemd maar niet dat hij heeft aangegeven dat [betrokkene 1] een patiënt van hem was. Dat enkel noemen van een naam is weliswaar een 'direct identificerend persoonsgegeven', aldus de steller van het middel onder verwijzing naar art. 1 Wet bescherming persoonsgegevens, maar nu niet blijkt dat de verdachte aan [betrokkene 3] heeft medegedeeld dat [betrokkene 1] een patiënte van hem was, zou geen sprake zijn van het opzettelijk schenden van een geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr.
4.4.
Art. 272 Sr. stelt strafbaar de schending van de verplichting om een geheim te bewaren. Als 'geheim' in de zin van die bepaling moet beschouwd worden al hetgeen bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld.1. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet meer dan dat de verdachte met [betrokkene 3] over [betrokkene 1] heeft gesproken, en dat de verdachte tegen [betrokkene 3] heeft gezegd dat [betrokkene 1]
hem chanteerde en/of bedreigde. Het enkel spreken over iemand zegt nog niets over de inhoud van hetgeen wordt besproken en betekent dus niet zonder meer dat er persoonsgegevens zijn gedeeld anders dan de naam, laat staan gegevens die hem in zijn hoedanigheid als hulpverlener zijn toevertrouwd. Dat een met name genoemde persoon een behandelrelatie is aangegaan, valt m.i. onder het beroepsgeheim van de betreffende verlener van gezondheidszorg, maar uit de bewijsmiddelen vloeit niet voort dat zodanige informatie is overgebracht. Wel de naam (van [betrokkene 1]), niet haar hoedanigheid van patiënt. De enkele mededeling dat je wordt bedreigd of gechanteerd en door wie, heeft daarmee niet te gelden als het openbaar maken van een geheim als bedoeld in art. 272 Sr. Er is geen sprake van een gegeven dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep als psycholoog verplicht was te bewaren, zoals is bewezen verklaard. Niet duidelijk is dat er een verband bestaat tussen die bedreiging of chantage enerzijds, en de inhoud van de behandeling van [betrokkene 1] door de verdachte en de problematiek die de aanleiding en reden was voor die behandeling anderzijds. Niet duidelijk is dat de bedreiging of chantage in de uitoefening van zijn beroep als psycholoog ter kennis van de verdachte is gekomen, en dus of het een object van geheimhouding is.2. Dat zou natuurlijk heel goed het geval kunnen zijn, maar zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt dat niet af te leiden uit de gebezigde bewijsmiddelen of het bestreden arrest, mede nu zoals de steller van het middel opmerkt, nergens uit blijkt dat de verdachte heeft gezegd dat [betrokkene 1] een patiënte van hem was. Nu derhalve van een verband met de behandeling door de verdachte niet blijkt, en het bedreigen of chanteren van iemand in zin algemeenheid niet als een gegeven kan worden aangemerkt dat door de bedreigde geheim gehouden dient te worden, is geen sprake van een geheim als bedoeld in art. 272 Sr.
4.5.
Een en ander betekent dat de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte aan [betrokkene 3] vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] heeft doorgegeven, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Het middel klaagt daarover terecht. Mijns inziens behoeft dat echter niet tot cassatie te leiden, omdat de bewezenverklaring met weglating van het deel dat ziet op het doorgeven van vertrouwelijke gegevens aan [betrokkene 3] kan worden gelezen, nu aldus de ernst, aard en kwalificatie van het bewezenverklaarde niet wordt aangetast.3. Het doorgeven van vertrouwelijke gegevens aan [betrokkene 2] blijft immers staan. Door die lezing ontvalt de grondslag aan het middel en is het middel tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte de mededeling dat [betrokkene 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege, heeft aangemerkt als een geheim dat de verdachte in zijn hoedanigheid van behandelend psycholoog verplicht was te bewaren, althans dat het hof dat oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd gelet op het door verdachte ter zitting in hoger beroep voorgelezen "betoog".
5.2.
Voor zover wordt geklaagd dat de verdachte ter terechtzitting een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen met de hiervoor omschreven strekking en dat het hof daarop in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet heeft gereageerd, geldt dat niet met voldoende duidelijkheid is aangegeven op welk standpunt wordt gedoeld en waar(uit) zou blijken dat dit standpunt naar voren is gebracht.4. Nu ik het bedoelde standpunt ook niet zelf hebben kunnen aantreffen in het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2010 voorgelezen 'Betoog met weerleggingen voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten bij hoger beroep' (waarnaar in de toelichting op het middel wordt verwezen), faalt het middel in zoverre bij gebrek aan feitelijke grondslag.
5.3.
Voor zover wordt aangevoerd dat nu de procedures bij het medisch tuchtcollege in beginsel openbaar zijn ingevolge art. 70, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, er geen sprake is van een geheim dat bewaring verdient, geldt het volgende. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte aan psycholoog [betrokkene 2] heeft gezegd dat [betrokkene 1] een tuchtrechtelijke procedure had aangespannen tegen een KNO-arts en daarna suïcidale neigingen heeft gehad omdat die procedure voor haar onbevredigend was verlopen, dat de verdachte die gegevens aan [betrokkene 2] heeft verstrekt in het kader van de (vermeende) overdracht van de behandeling van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2], en dat die gegevens in zijn optiek vallen onder het beroepsgeheim (bewijsmiddel 7 en 8). Daaruit kan onder meer worden afgeleid dat [betrokkene 1] de mededeling over de door haar aangespannen procedure heeft gedaan tijdens de behandeling door de verdachte, dat dit gegeven de verdachte dus ter kennis is gekomen in de uitoefening van zijn beroep als psycholoog, en dat [betrokkene 1] vooraf, noch achteraf toestemming heeft gegeven om dit gegeven aan [betrokkene 2] mede te delen.
5.4.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat zowel [betrokkene 1], als verdachte zelf, de mededeling over de door [betrokkene 1] aangespannen procedure als vertrouwelijke informatie en/of vallend onder het beroepsgeheim beschouwde. Hierdoor heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk deze informatie aangemerkt als een geheim in de zin van art. 272 Sr. Ik wijs er daarbij nog op dat het in beginsel aan de geheimhouder is om te bepalen of iets geheim moet blijven5., en verdachte - zoals ik eerder opmerkte - zelf blijkens bewijsmiddel 7 van oordeel was dat dat gegeven onder het beroepsgeheim valt. Anders dan de steller van het middel meent, doet daaraan niet af dat een tuchtrechtelijke procedure in de regel in het openbaar wordt behandeld en dat [betrokkene 2] dus ook op een andere (zij het omslachtige) manier kennis had kunnen nemen van dat gegeven.6. Het gaat erom dat [betrokkene 1] een en ander in vertrouwen aan de verdachte heeft verteld in zijn hoedanigheid als haar behandelend psycholoog en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat zij niet wilde dat dit gegeven openbaar werd gemaakt. Indien de steller van het middel het bij het juiste eind zou hebben kan hetzelfde worden gezegd van een strafblad met veroordelingen die in het openbaar zijn uitgesproken.
5.5.
Het middel faalt dus.
6.1.
Het derde middel klaagt dat het hof heeft verzuimd uitdrukkelijk te beslissen op het beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en/of dwaling in de feiten voor zover het opzettelijk handelen jegens psycholoog [betrokkene 2] betreft.
6.2.
Het middel doelt op hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, voor zover inhoudend:
"Ik heb [betrokkene 2] in november 2004 ook verteld over de door [betrokkene 1] aangespannen procedure tegen de KNO-arts. Dit heb ik toen gedaan omdat ik het nodig vond dat hij goed wist welke pathologie bij [betrokkene 1] aan de orde waren. (...)
Het gaat om mijn inschatting. Ik vond dat de situatie op het moment acuut was en dat ik moest handelen."
6.3.
Aldus zou een beroep zijn gedaan op een rechtsdwaling, dat wil zeggen op een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten schending van zijn geheimhoudingsplicht. Het hof heeft dat verweer echter zo verstaan dat het doorbreken van de geheimhoudingsplicht door bedoelde beroepscode gelegitimeerd werd nu er een direct gevaar voor suïcide door [betrokkene 1] bestond. Die aan de feitenrechter voorbehouden uitleg van een verweer is niet-onbegrijpelijk gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Die verklaring houdt namelijk blijkens het proces-verbaal van die zitting direct na het citaat in dat de verdachte aan [betrokkene 2] heeft verteld dat [betrokkene 1] hem had verteld dat zij na de onbevredigende afloop van de door haar ingezette tuchtrechtelijke procedure tegen een KNO-arts suïcidale neigingen had gehad. Daaruit heeft het hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte met de 'pathologie van [betrokkene 1]' doelde op haar suïcidale neigingen. Het hof heeft dat verweer vervolgens verworpen op de grond dat dat directe gevaar voor suïcide niet aannemelijk is geworden en dat het verweer (dus) feitelijke grondslag mist. Daarmee heeft het hof hetgeen door de verdachte is aangevoerd zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk verworpen.
6.4.
Het middel faalt.
7.1.
Het vierde middel klaagt over de ontoereikend gemotiveerde verwerping van het beroep op psychische overmacht voor zover de verdachte zijn beroepsgeheim opzettelijk heeft geschonden door ook aan [betrokkene 3] informatie omtrent [betrokkene 1] te geven.
7.2.
Het hof heeft het beroep op psychische overmacht verworpen op de grond dat de feitelijke grondslag voor dat beroep ontbreekt. Het hof heeft overwogen dat het geenszins uitgesloten is dat de verdachte onder druk heeft gestaan omdat hij tijdens zijn huwelijk een seksuele relatie was aangegaan met [betrokkene 3], en daarnaast ook eenmalig seksueel contact met [betrokkene 1] heeft gehad, maar dat niet aannemelijk is geworden dat door [betrokkene 3] en/of [betrokkene 1] een zodanige druk op de verdachte is uitgeoefend dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel, lees ik in die overweging niet dat het hof het uitgesloten heeft geacht dat sprake was van een van buiten komende drang, te weten een dreigende aangifte van verkrachting door [betrokkene 1] en de eis dat de verdachte zijn relatie met [betrokkene 3] zou beëindigen. Daarin lees ik (slechts) dat het Hof niet aannemelijk heeft gedacht dat die eventuele drang van buiten zodanig was dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het middel faalt derhalve reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag.
8.1.
Het vijfde middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden doordat tussen het instellen van beroep in cassatie en de ontvangst ter griffie van de Hoge Raad van de stukken meer dan acht maanden zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden.
8.2.
De klacht is terecht voorgesteld. Zoals de steller van het middel zelf ook opmerkt kan de Hoge Raad volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden nu door het hof met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd en er dus geen plaats is voor strafvermindering.
9.
Het eerste middel behoeft m.i. niet tot cassatie te leiden. De overige middelen falen, waarbij het derde en vierde middel met de aan art. 81 RO ontleende motivering kunnen worden afgedaan.
- 9.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2013
Vgl. prof.mr. F.A.W. Bannier e.a., Beroepsgeheim en verschoningsrecht. Handboek voor de advocaat, medische hulpverlener, notaris en geestelijke, Den Haag 2008, p. 10.
Vgl. bijv. HR 13 maart 2007, LJN AZ5461 en HR 13 september 2011, LJN BQ8632 (niet gepubliceerd).
Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.2.
Vgl. prof.mr. F.A.W. Bannier e.a., Beroepsgeheim en verschoningsrecht. Handboek voor de advocaat, medische hulpverlener, notaris en geestelijke, Den Haag 2008, p. 10, en dr. M.A. Wisselink, Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht, Deventer 1997, p. 3.
Vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF2343NJ 2003/274.
Uitspraak 12‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende en falende bewijsklacht art. 272 Sr. Geheim a.b.i. art. 272 Sr. Nu t.a.v. de verstrekte informatie (waaronder persoonsgegevens) niet blijkt van een verband met de behandeling door de verdachte, is geen sprake van een geheim als bedoeld in art. 272 Sr. De opvatting dat het gegeven dat X tegen een arts een zaak bij het medisch tuchtcollege heeft aangespannen niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, omdat ingevolge art. 70 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg procedures bij het medisch tuchtcollege in beginsel openbaar zijn, is onjuist (vgl. HR LJN AF2343).
12 februari 2013
Strafkamer
nr. S 11/00691
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 december 2010, nummer 22/002394-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op meerdere tijdstippen - in november 2004 te Papendrecht - geheimen waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn beroep, te weten psycholoog verplicht was deze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (voormalig) psycholoog van [betrokkene 1], toen aldaar telkens vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] doorgegeven aan psycholoog [betrokkene 2] en zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [betrokkene 3], te weten:
- de persoonsgegevens van [betrokkene 1] en/of
- het feit dat [betrokkene 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en/of
- het feit dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 26 april 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van het feit dat de mij bekende [verdachte], in zijn hoedanigheid van mijn behandelaar/1ste lijns psycholoog, geheimen/informatie die ik gedurende de behandeling aan hem heb toevertrouwd, heeft doorgegeven aan anderen.
De personen aan wie [verdachte] de informatie heeft verspreid zijn:
- [betrokkene 2], psycholoog te [plaats], en
- [betrokkene 3], wonende te [plaats].
Ik ben van november 2000 tot oktober 2004 onder behandeling geweest van psycholoog [verdachte]. In het begin van de behandeling heb ik hem verteld over een medisch tuchtrechtelijke zaak die ik had aangespannen tegen een medisch specialist. Gedurende de behandeling zijn er zaken gepasseerd tussen [verdachte] en mij. In augustus 2004 heb ik aan [verdachte] kenbaar gemaakt dat ik bij hem wilde stoppen met de behandeling. Dat had alles te maken met wat er gebeurd was. Ik zei hem dat ik de gebeurtenissen wilde bespreken met [betrokkene 2], een psycholoog in [plaats]. [Verdachte] was daar op tegen. In november 2004 heb ik voor het eerst contact opgenomen met [betrokkene 2]. Bij het eerste gesprek dat ik met [betrokkene 2] voerde bleek dat [verdachte] ongevraagd, zonder mijn toestemming, contact had opgenomen met [betrokkene 2] en vertrouwelijke informatie had doorgegeven. Met vertrouwelijke informatie bedoel ik: persoonsgegevens, het feit dat ik een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege, en het feit dat ik suïcidaal zou zijn.
[Betrokkene 3] was ook een cliënte van [verdachte]. Dat heb ik later van [verdachte] gehoord. Hij vertelde mij dat zij een rechtszaak tegen hem had aangespannen. Begin 2005 ben ik eerst anoniem via MSN in contact gekomen met [betrokkene 3]. De aanleiding was dat [verdachte] mij had verteld dat zij een zaak tegen hem had aangespannen. In dat eerste MSN-contact zegt [betrokkene 3]: "[Verdachte] heeft gezegd dat je [betrokkene 1] bent".
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 1]:
Het seksuele contact met [verdachte] heeft plaatsgevonden tijdens de spreekuren dat ik daar als patiënt was bij de psycholoog. Ik heb hem nooit verteld dat ik van psycholoog zou gaan wisselen. Ik heb wel gezegd dat ik, gelet op de tussen ons ontstane situatie, overwoog om naar een andere psycholoog te gaan en dat ik op internet [betrokkene 2] had gevonden. Er was nog geen sprake van een verzoek om mijn zaak aan [betrokkene 2] over te dragen. Ik heb mij pas in november 2004, nadat de behandeling in oktober 2004 bij [verdachte] door mij was gestopt, onder behandeling van [betrokkene 2] gesteld. De gegevens die ik in mijn aangifte heb genoemd zijn al bij [betrokkene 2] terecht gekomen voordat ik contact met deze psycholoog had opgenomen. Ik heb tegen [verdachte] nooit gezegd dat ik naar [betrokkene 2] zou gaan. [Verdachte] heeft dus ook nooit aan mij gevraagd of hij gegevens over mocht dragen, die hij van mij had.
3. Een geschrift, zijnde een brief van [betrokkene 2], gz-psycholoog, gericht aan [betrokkene 1], d.d. 16 oktober 2007, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als mededeling van [betrokkene 2]:
"[Verdachte] heeft omstreeks november 2004 contact met mij opgenomen en e.e.a. over de situatie tussen hem en u uitgelegd. Hij heeft mij gevraagd of ik bereid was u in behandeling te nemen als u zich zou aanmelden".
4. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 31 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 2]:
In 2004 heeft [verdachte] aan mij gevraagd of ik de behandeling van [betrokkene 1] van hem wilde overnemen als zij daarom zou verzoeken. [Verdachte] heeft toen aan mij gegevens verstrekt over [betrokkene 1], die onder het beroepsgeheim vallen. [Verdachte] gaf een beeld van het verloop van de behandeling en wat daarin is misgegaan. [Betrokkene 1] wist daar toen niets van. Ik kende [betrokkene 1] nog niet. Ik heb later van [betrokkene 1] begrepen dat ze daarvoor geen toestemming had gegeven. Kort daarna heeft [betrokkene 1] contact met mij opgenomen met de vraag of ik haar psycholoog wilde worden. Ik heb haar toen gemeld dat ik van haar situatie op de hoogte was en daar was ze verbaasd over. In november 2004 heeft er geen formele dossieroverdracht plaatsgevonden. Het gesprek tussen [verdachte] en mij had wel die intentie maar hij bleek geen toestemming te hebben van [betrokkene 1]. Onze regels schrijven wel voor dat wij, voordat wij een andere behandelaar benaderen over een cliënt, wij van die cliënt eerst toestemming moeten hebben.
5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht, d.d. 5 augustus 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van [betrokkene 3]:
Ik hoorde voor het eerst op 8 november 2004 van [betrokkene 1] en haar problemen met [verdachte]. [Betrokkene 4] nam contact met mij op met het verzoek haar man te bellen. Dat heb ik toen gedaan en ik kreeg van hem te horen dat [betrokkene 1] hem zou chanteren. Hij moest van haar terug naar zijn eigen vrouw, anders zou zij alles openbaar maken.
6. Het proces-verbaal van aangifte van politie Zuid-Holland Zuid, (...), d.d. 12 oktober 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de verbalisant:
Op 12 oktober 2007 belde [betrokkene 3] mij terug. Zij gaf aan dat [verdachte] met haar had gesproken over [betrokkene 1].
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2010, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het zou kunnen dat ik omstreeks november 2004 tegen de psycholoog [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het een of ander over [betrokkene 1] heb gezegd, maar dat was nadat de behandelrelatie al was beëindigd. Ik heb [betrokkene 2] in november 2004 verteld over de door [betrokkene 1] aangespannen procedure tegen een KNO-arts. Ik heb [betrokkene 2] verteld dat [betrokkene 1] mij had verteld dat zij in de jaren '90 een KNO-arts tuchtrechtelijk had aangeklaagd en daarna suïcidale neigingen had gehad, omdat die procedure voor haar onbevredigend was afgelopen. In mijn optiek vallen de gegevens die ik aan [betrokkene 2] heb verstrekt onder het beroepsgeheim. Op 8 november 2004 heb ik [betrokkene 3] gesproken. Ik heb toen de naam van [betrokkene 1] genoemd.
8. Het proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Holland Noord, d.d. 21 november 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de verklaring van de verdachte:
U vertelt mij dat [betrokkene 1] aangifte tegen mij heeft gedaan. Ik zou vertrouwelijke informatie hebben doorgegeven in de periode van 1 april 2004 tot en met 26 april 2007 aan twee verschillende mensen. U vertelt mij dat ze mij ervan beschuldigt persoonsgegevens te hebben doorgegeven aan een psycholoog, [betrokkene 2]. Ook zou ik hem hebben verteld dat ik (naar het hof begrijpt: zij) een zaak zou hebben aangespannen tegen een arts bij het medisch tuchtcollege en dat [betrokkene 1] suïcidaal zou zijn. Ik heb op verzoek van [betrokkene 2] voornoemde gegevens via de telefoon verstrekt. De overdracht van deze gegevens is gebeurd in het kader van de overdracht van de behandeling aan [betrokkene 2]. Eind november 2004 heb ik [betrokkene 3] gebeld. Ik heb toen gezegd dat de naam van de vrouw die mij bedreigde [betrokkene 1] was."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte vertrouwelijke informatie, waaronder persoonsgegevens over [betrokkene 1], heeft doorgegeven aan [betrokkene 3]. Hetgeen de verdachte blijkens de gebezigde bewijsmiddelen aan [betrokkene 3] heeft meegedeeld over [betrokkene 1] zou niet het opzettelijk schenden van een geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr opleveren.
3.2. Het middel slaagt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
3.3. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte de mededeling dat [betrokkene 1] tegen een arts een zaak had aangespannen bij het medisch tuchtcollege, heeft aangemerkt als een geheim in de zin van art. 272 Sr.
4.2. Deze klacht is gebaseerd op de opvatting dat het gegeven dat [betrokkene 1] tegen een arts een zaak bij het medisch tuchtcollege heeft aangespannen, niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien ingevolge art. 70, eerste lid, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg procedures bij het medisch tuchtcollege in beginsel openbaar zijn. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF2343, NJ 2003/274). De klacht is tevergeefs voorgesteld.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Aangezien aan de verdachte met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
6. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte "vertrouwelijke informatie heeft doorgegeven aan zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [betrokkene 3], te weten: - de persoonsgegevens van [betrokkene 1]" en spreekt hem daarvan vrij;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 12 februari 2013.