Rb. Den Haag, 30-11-2022, nr. AWB - 21 , 2334
ECLI:NL:RBDHA:2022:15641
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-11-2022
- Zaaknummer
AWB - 21 _ 2334
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:15641, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑11‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2023/183 met annotatie van J.C. Scherff
Uitspraak 30‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Uitspraak op bezwaar bevoegd genomen. Verweerder maakt waarde aannemelijk. Dwangsom juist vastgesteld. Geen vergoeding van immateriële schade.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/2334
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: F.R. Eggink),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2020 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] [nummer 1] te Leiden (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 241.000.
Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen riool- en afvalstoffenheffing alsook watersysteem- en zuiveringsheffing voor het jaar 2020 (de aanslag).
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A], [B] en mr. [C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is gebruiker van de woning. De woning is een rijwoning met berging uit 1936. De bruto oppervlakte van de woning is ongeveer 94 m². De perceeloppervlakte is ongeveer 134 m².
Geschil2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Verder is in geschil of eiseres recht heeft op een hogere dwangsom dan verweerder reeds aan haar heeft toegekend en of zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
3. Eiseres bepleit een waarde van € 210.000. Ter onderbouwing hiervan voert eiseres – zakelijk weergegeven – aan dat sprake is van achterstallig onderhoud en niet uitgevoerde renovaties. Verder zijn vloeren en muren niet geïsoleerd, beschikt de woning niet over zonnepanelen en ervaart eiseres veel overlast van uit de omgeving
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 262.832. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van drie vergelijkingsobjecten, te weten [adres 2] [nummer 2] (verkocht op 15 mei 2018 voor € 260.000), [adres 3] [nummer 3] (verkocht op 29 maart 2018 voor € 265.000), [adres 4] [nummer 5] (verkocht op 30 november 2018 voor € 285.000) en [adres 3] [nummer 4] (verkocht op 6 maart 2019 voor € 265.000).
Beoordeling van het geschil
Derde-belanghebbende
5. Eiseres is huurder van de woning. De uitkomst van deze procedure kan echter een direct gevolg hebben voor de eigenaar van de onroerende zaak. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 27 mei 20191.heeft geoordeeld, ligt het dan op de weg van verweerder om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de eigenaar als derde-belanghebbende in de gelegenheid te stellen zich desgewenst over het geschil uit te laten. Dit is niet gebeurd. De rechtbank verbindt hieraan echter geen verdere gevolgen, aangezien de eigenaar in beroep door de rechtbank bij brief van 7 juli 2022 de mogelijkheid is geboden om binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief aan de rechtbank mee te delen of zij als procespartij deel wenst te nemen aan het geding. Zij heeft hierop niet gereageerd.
Bevoegdheid
6. Eiseres heeft in haar aanvullend beroepschrift het standpunt ingenomen dat de beslissing op bezwaar onbevoegd is genomen omdat deze is genomen door hetzelfde orgaan dat de aanslag heeft vastgesteld en het mandaat daardoor in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Verweerder heeft daartegenover het standpunt ingenomen dat de bevoegdheid om te beslissen op bezwaar in dit geval niet is gemandateerd, maar dat sprake is van attributie. In artikel 10:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat ingeval een bevoegdheid niet door degene aan wie die bevoegdheid is geattribueerd, maar krachtens mandaat namens deze wordt uitgeoefend, in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt.2.Nu verweerder heeft weersproken dat sprake is van een mandaat, kan van strijd met artikel 10:3 van de Awb zoals door eiseres gesteld geen sprake zijn.
WOZ-waarde
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met het taxatieverslag, de matrix en wat hij overigens heeft aangevoerd, is verweerder hierin geslaagd. Uit de matrix volgt dat de waarde van de woning is bepaald door de woning systematisch te vergelijken met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Deze onder 4. genoemde vergelijkingsobjecten acht de rechtbank, gelet op het bouwjaar, type woning en bruto oppervlakte goed vergelijkbaar met de woning. De objectkenmerken van woning en de vergelijkingsobjecten zijn, met uitzondering van de kwaliteit, als gemiddeld beoordeeld met een vlokcodering van 3 (op een schaal van 5). Uit de matrix volgt dat de kwaliteit van de woning lager is beoordeeld (vlokcode 2) en de kwaliteit van [adres 4] [nummer 5] hoger (vlokcode 4). Verweerder heeft toegelicht dat de mindere kwaliteit het gevolg is van een sober uitgevoerde keuken en badkamer, hetgeen gebruikelijk is bij een (sociale) huurwoning. De uit de verkoopprijzen herleide m²-prijzen voor deze vergelijkingsobjecten heeft verweerder gecorrigeerd naar eenzelfde oppervlakte als de woning en gecorrigeerd naar eenzelfde kwaliteit/luxe. Uit de matrix volgt verder dat verweerder vanwege de ligging in een buurt met veel (sociale) huurwoningen de waarde van de woning heeft verminderd met € 200 per m² waardoor voor de woning een aanvullende correctie op de waarde van de woning heeft plaatsgevonden van € 18.800. Met de gemaakte correcties heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de mindere kwaliteit en de ligging van de woning ten opzichte van de vergelijkingsobjecten. Ter zitting heeft verweerder verder onweersproken verklaard dat uit transactiecijfers blijkt dat de (geluids)overlast door nieuwbouw, parken, scholen en religieuze instellingen in de wijk, zoals door eiseres gesteld, geen of een beperkte invloed heeft op de marktwaarde van de in die wijk gelegen woningen. Indien daar wel sprake van is dan is dit verdisconteerd in de verkoopwaarde.
9. Wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. De stelling van eiseres dat sprake is van achterstallig onderhoud, aangekondigde renovaties nog niet plaats hebben gevonden en de woning dus niet als gemiddeld kan worden aangemerkt, vind geen steun in de feiten. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat wel onderhoudswerkzaamheden hebben plaatsgevonden waaronder werkzaamheden aan het dak en uit de stukken van het dossier volgt dat er ook in 2015 renovatiewerkzaamheden hebben plaatsgevonden aan de woning. Dat er sprake is van een verminderde onderhoudstoestand van de woning is de rechtbank niet gebleken.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog vastgesteld.
Dwangsom
11. Op grond van artikel 4:19 van de Awb, wordt het onderhavige beroep geacht mede te zijn gericht tegen de dwangsombeschikking.
12. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een hogere dwangsom, omdat zij de uitspraak op bezwaar na de dagtekening per post heeft ontvangen. Op grond van artikel 4:17, derde lid, Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres heeft bij brief van 12 februari 2021 verweerder in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling ook op die dag ontvangen. De termijn van twee weken om alsnog te beslissen, vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. De termijn is dus aangevangen op 13 februari 2021 en verweerder had dus uiterlijk op 26 februari 2021, uitspraak op bezwaar moeten doen.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 5 maart 2021 is en dat verweerder deze per e-mail aan (de gemachtigde van) eiseres heeft verzonden. In het e-mailbericht van verweerder staat dat de uitspraak ook met de reguliere post onderweg is. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. Ervan uitgaande dat de uitspraak op bezwaar is gedagtekend en verzonden op 5 maart 2021, is verweerder over zeven dagen een dwangsom verschuldigd. Er is daarom terecht en overeenkomstig artikel 4:17, tweede lid, Awb een dwangsom toegekend van € 161 (zeven maal € 23). De enkele stelling van eiseres dat zij de uitspraak op bezwaar pas op 12 maart 2021 per post heeft ontvangen, doet daar niet aan af. Voor de berekening van de hoogte van de dwangsom wordt aansluiting gezocht bij de datum van verzending van de uitspraak op bezwaar en niet bij de datum van de bezorging per post. Gelet op het voorgaande is de dwangsom tot het juiste bedrag vastgesteld.
Vergoeding van immateriële schade
13. Eiseres heeft voorts verzocht om vergoeding van immateriële schade (isv) ontstaan door termijnoverschrijding. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
14. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 maart 2020 en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 5 maart 2021. Vervolgens is door de rechtbank op 30 november 2022 uitspraak gedaan. Dat is twee jaar en ruim acht maanden na het indienen van het bezwaarschrift, zodat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) negen maanden. Dat betekent dat eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak hiervan sprake. Eiseres is huurder van de woning. De vastgestelde WOZ-waarde van de woning maakt geen onderdeel uit van de heffingsmaatstaf voor de (gebruikers)heffingen, hetgeen door eiseres ook niet is betwist. Een wijziging van de WOZ-waarde kan derhalve niet leiden tot een lagere gebruikersheffing. Het financiële belang van eiser bij deze procedure moet dan in zoverre ook nihil worden geacht. In die situatie bestaat daarom geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiseres heeft veroorzaakt en kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.3.
15. De ter zitting opgeworpen blote stelling van eiseres dat de WOZ-waarde van invloed is op de hoogte van de huur leidt niet tot een ander oordeel te meer nu verweerder, onder verwijzing naar een voorbeeld op de website van de Waarderingskamer, gemotiveerd heeft weersproken dat deze invloed als gevolg van het puntenstelsel bij sociale huurwoningen zeer gering is. Dat een (groter) financiële belang van de onderhavige procedure er volgens eiseres ook in is gelegen dat de woningbouwvereniging de woning in de toekomst mogelijk te koop zal aanbieden en zij deze mogelijk zou kunnen willen kopen, kan haar evenmin baten. De rechtbank acht deze stelling over mogelijke toekomstige gebeurtenissen, zonder enige toezegging van de woningbouwvereniging dat dit ook daadwerkelijk zal gaan plaatsvinden, te onbepaald. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn daarom af.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑11‑2022
Vergelijk Kamerstukken II 1994/95, 23700, nr. 3, blz. 171, en nr. 5, blz. 85 en 86.
De rechtbank wijst in dit verband op de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2017, (ECLI:NL:HR:2017:292) en van 29 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1361).