Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.2.5.4
3.2.5.4 Stap 3: beslissing
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209988:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie ov. 26 van de considerans waarin de richtlijnopstellers een waarschuwingsplicht lijken te accepteren. Ook A-G Wahl spreekt in dit verband over waarschuwen. Zie Conclusie A-G Wahl 11 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2213, ov. 56. Zie in dezelfde zin Mak & Braspenning 2012, p. 327.
HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 47.
Ibid. r.o. 40. Opmerkelijk is dat het Europese Hof in r.o. 46 een positieve verwijzing maakt naar de weigeringsplicht uit de Richtlijn woningkredietovereenkomsten.
De richtlijn regelt niets over de derde en laatste stap van de kredietwaardigheidstoets. Hoewel kan worden aangenomen dat de lidstaten mogen kiezen voor een waarschuwingsplicht,1 heeft het Europese Hof recentelijk duidelijk gemaakt dat ook een weigeringsplicht door de beugel kan.2 In dit verband merkt het hof op dat de verplichting tot het uitvoeren van een kredietwaardigheidstoets ertoe strekt de kredietgever ‘een verantwoordelijkheidsbesef bij te brengen’ en is bedoeld om te voorkomen dat ‘hij een krediet verleent aan consumenten die niet kredietwaardig zijn’.3 Zoals beschreven in paragraaf 3.2.4, moet echter worden bedacht dat een weigeringsplicht ‘pas’ aan de orde kan komen als de betreffende kredietpartij op het punt staat een duidelijke misstap te maken en aldus moet worden geacht met de beoogde krediettransactie door de nog aanvaardbare ondergrens te zakken.