Het beklag strekt tevens tot teruggave van een scooter met sleutel (kenteken: [kenteken 5]), een rood doosje met Cartier horloge, een horloge, een horloge met certificaat en een kentekenbewijs van een Range Rover. De rechtbank heeft het beklag met betrekking tot deze voorwerpen gegrond verklaard en de teruggave aan de klaagster gelast.
HR, 14-03-2023, nr. 22/00808
ECLI:NL:HR:2023:383
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-03-2023
- Zaaknummer
22/00808
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:383, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑03‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:85
ECLI:NL:PHR:2023:85, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:383
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder klaagster i.h.k.v. strafrechtelijk financieel onderzoek tegen vennootschap t.z.v. verdenking van witwassen en gewoontewitwassen. 1. Kon Rb oordelen dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat klaagster eigenaar is van de auto? 2. Heeft Rb verzuimd te beslissen op voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek naar inruil van andere auto bij aankoop van inbeslaggenomen auto? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00808 B
Datum 14 maart 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2022, nummer RK 21/2436, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft I.A. van Straalen, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de klaagster heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.
Conclusie 24‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552a Sv. Derdenbeslag (ex art. 94a Sv) op auto. Falende klachten over motivering ongegrondverklaring beslag en dat de rb heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek. Dit laatste leidt niet tot cassatie nu de art. 21-25 Sv geen nietigheid stellen op een dergelijk verzuim en er in casu geen sprake is van omstandigheden die een zodanige strijd opleveren met beginselen van een goede procesorde dat nietigheid moet volgen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00808 B
Zitting 24 januari 2023
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster],
geboren te op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klaagster
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 22 februari 2022 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, voor zover strekkende tot opheffing van het (derden)beslag op een auto (merk: Range Rover, type: Evoque, kenteken: [kenteken 1]) met last tot teruggave van die auto aan de klaagster, ongegrond verklaard.1.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. I.A. van Straalen, advocaat te Den Haag, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel is gericht tegen de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag over de in beslag genomen auto. Het tweede middel heeft betrekking op een voorwaardelijk verzoek dat namens de klaagster tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer is gedaan.
2. De procedure
2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Op 3 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [A] B.V. (een bedrijf dat zich bezighoudt met de handel in en reparatie van personenauto’s) wegens verdenking van witwassen en gewoontewitwassen.2.
2.3
Op 16 september 2020 heeft bij klaagster een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens dit onderzoek is onder meer een auto (merk: Range Rover, type: Evoque, kenteken: [kenteken 1]) in beslag genomen. Dit beslag heeft plaatsgevonden ten laste van de klaagster op de voet van art. 94 lid 2 Sv.3.
2.4
Op 5 augustus 2021 is op deze auto ook conservatoir beslag gelegd. Dit beslag is ten laste gelegd van [A] B.V. en dient blijkens het ‘proces-verbaal conservatoir beslag onder zichzelf’ tot bewaring van het recht op verhaal voor een door de rechter op te leggen ontnemingsmaatregel als bedoeld in art. 94a lid 2 Sv. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 2.565.217,-. Het eerder gelegde klassieke beslag is nadien op enig moment opgeheven.4.
2.5
Namens de klaagster is op 4 oktober 2021 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op voornoemde auto en enkele andere voorwerpen met last tot teruggave aan de klaagster. In het klaagschrift wordt gesteld dat klaagster deze auto legaal van [A] B.V. heeft gekocht en de auto om die reden aan haar toebehoort.
2.6
Het klaagschrift is op 8 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft daar op 22 februari 2022 op beslist en het beklag met betrekking tot de auto ongegrond verklaard.5.
3. De beschikking
3.1
De rechtbank heeft in haar beschikking hetgeen door partijen is aangevoerd als volgt samengevat:6.
“Het standpunt van klagerKlager heeft verzocht om teruggave van alle genoemde goederen. Ten aanzien van de auto heeft zij aangevoerd dat zij deze legaal heeft gekocht en dat geen strafvorderlijk belang bestaat bij het laten voortduren van het beslag.
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft meegedeeld dat het beslag ex artikel 94 Sv is opgeheven. Het conservatoir beslag op de auto moet daarop blijven rusten, omdat het strekt tot verhaal van eventuele betalingsverplichtingen van [A]. Bovendien staat niet vast dat klaagster de eigenaar is van het voertuig. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat [A] als de werkelijke eigenaar van de auto moet worden beschouwd. Het klaagschrift kan gegrond worden verklaard ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet en op die goederen geen conservatoir beslag is gelegd.”
3.2
In aanvulling hierop maak ik nog melding van hetgeen in het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer staat vermeld:
“De klaagster verklaart, verkort en zakelijk weergegeven:
De auto was ook ten tijde van de beslaglegging een gezinsauto. In de tussentijd heb ik gebruik mogen maken van de leaseauto van een vriend. Er zit een jaar tussen de inbeslagname van de auto en de indiening van het klaagschrift. Mijn advocaat merkt op dat in het klaagschrift staat vermeld dat het gaat om “2018” maar het gaat om “2019”. Ik heb de auto in 2019 gekocht en ik heb toen een factuur van de auto gekregen. Ik weet niet of deze factuur nog bij justitie ligt. Bij de aankoop van de inbeslaggenomen auto heb ik mijn andere auto ingeleverd. Het bedrag dat ik moest bijbetalen heb ik contant betaald. Ik heb een vrijwaring gekregen van de verzekeringsmaatschappij. Voor de contante betaling van de auto heb ik geen bewijs. Ik heb het bedrijf [A] betaald. Ik weet niet meer op welke datum ik dit heb gedaan. Ook weet ik niet meer aan wie bij [A] ik het geld heb gegeven. Het geld dat ik voor de auto moest bijbetalen had ik gespaard. Ik heb eenenveertig jaar lang gespaard, ik heb mijn hele leven gewerkt. Ik had geld contant thuis liggen. Ik heb geen bankrekeningafschrift waarop het bedrag terug te vinden is. Doordat ik verschillende operaties heb gehad is mijn geheugen ook niet meer wat het is geweest. Het is apart dat de koop van de auto niet is terug te vinden in de boeken van [A]. Ik weet niet hoe zij hun administratie doen. Ik wil dan in ieder geval mijn spullen terug op grond waarvan ik kan aantonen dat de auto van mij is. Ik heb mijn oude auto ingeruild en het lijkt mij dat een inruilbewijs voldoende is om aan te tonen dat de inbeslaggenomen auto van mij is. Al mijn administratie is in beslag genomen en ik neem aan dat dit bij justitie ligt. Ik ga er vanuit dat de kwitantie nog steeds bestaat, maar dat deze bij justitie ligt.
De advocaat van de klaagster merkt op dat het vrijwaringsbewijs van de oude auto achter zijn pleitnota zit.
(…)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij het standpunt zoals dit op voorhand is verspreid. De vrijwaring is op 16 januari gedaan. Dit wil nog niet zeggen dat de auto is ingeruild voor de hier bedoelde auto. We hebben geen kwitantie van de inbeslaggenomen auto. Ook haal ik nergens uit dat deze kwitantie tussen de inbeslaggenomen administratie zit. Wat wel uit de stukken naar voren komt, is dat de auto op naam van [A] B.V. staat. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard. Ik zou niet weten of de klaagster verdachte is.”
3.3
De rechtbank heeft het klaagschrift met betrekking tot de in beslag genomen auto (merk: Range Rover, type: Evoque, kenteken: [kenteken 1]) ongegrond verklaard en daartoe overwogen:7.
“Het oordeel van de rechtbank
(…)Ten aanzien van de auto en het kentekenbewijs Conservatoir beslag ex artikel 94a Sv kan in beginsel alleen worden gelegd op voorwerpen die aan de verdachte toebehoren. Indien een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, moet de rechter als maatstaf aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:692). Bij de beantwoording van de vraag of buiten redelijke twijfel is dat de klager eigenaar is van een onder een ander inbeslaggenomen voertuig, is niet doorslaggevend of dat voorwerp in het kentekenregister op de naam van de klager is gesteld (HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1572).
De vraag die ter beoordeling voorligt is of klaagster als eigenaar van de auto en het kentekenbewijs kan worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.- In het proces-verbaal van bevindingen AMB.2484 (onderzoek Taxus) is verslag gedaan van onderzoek naar de auto in de boekhouding van [A]. Uit die boekhouding blijkt het volgende:
op 12 november 2018 is de auto ingekocht voor € 38.500,- door [A];
op 24 november 2018 is de auto door [A] verkocht aan [B] B.V. voor € 42.500,-, maar hiervan heeft geen betaling plaatsgevonden;
op 11 januari 2019 werd de auto door [B] B.V. verkocht aan [A] voor € 42.500,-, maar ook hier vond geen betaling plaats; [A] is het bedrag schuldig gebleven aan [B] B.V.
- Uit het proces-verbaal van bevindingen AMB.2484 (onderzoek Taxus) blijkt ook dat klaagster op 10 januari 2019 als kentekenhouder is ingeschreven in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.- Uit het proces-verbaal van bevindingen AMB.2484 (onderzoek Taxus) blijkt verder dat bij de politie op basis van TCI-informatie het vermoeden bestaat dat de vader van klaagster, [betrokkene 1] (eveneens verdachte in het onderzoek Taxus), de auto via [A] aan zijn dochter heeft doen toekomen.- Ter zitting heeft klaagster een factuur van 17 augustus 2017 overgelegd waaruit blijkt dat een Range Rover Evoque 2.2 (kenteken: [kenteken 2]) is ingeruild voor een Range Rover Evoque 2.2 (kenteken: [kenteken 3]) en een Volkswagen Polo 1.2 TSi (kenteken: [kenteken 4]). Daarnaast is een vrijwaringsbewijs uit het kentekenregister overgelegd van 16 januari 2019, voor de Range Rover met kenteken [kenteken 2].
- Ter zitting heeft klaagster een afschrift overgelegd van haar bankrekening, met daarop een incassobetaling van € 1.880,78 aan Allianz Nederland Schade op 29 oktober 2019. Dit bedrag is blijkens de omschrijving betaald voor de verzekering van de auto gedurende de periode 28 oktober 2019 tot 28 oktober 2020. Ook is een verzekeringspolis op naam van klaagster overgelegd ten aanzien van de auto met ingang van 10 januari 2019.
- De auto is in beslag genomen aan het adres [a-straat 1] in [plaats], het woonadres van klaagster.
Het voorgaande rechtvaardigt de (voorlopige) conclusie dat klaagster de auto sinds 10 januari 2019 in bezit heeft gehad. Dat blijkt uit het vrijwaringsbewijs van haar vorige Range Rover ([kenteken 2]), de inschrijving in het kentekenregister, de verzekeringsgegevens en het feit dat de auto op haar woonadres in beslag is genomen. Dat is echter niet voldoende om vast te stellen dat klaagster ook eigenaar van de auto is geworden. Daarvoor is nodig dat zij de auto geleverd heeft gekregen van een beschikkingsbevoegde op basis van een geldige titel (artikel 3:84 van het Burgerlijk Wetboek). Met name rondom de titel van verkoop blijven onduidelijkheden bestaan. Zo is in de boekhouding geen factuur gevonden waarbij de auto werd verkocht aan klaagster. Ook kan niet worden vastgesteld dat klaagster daadwerkelijk een koopprijs heeft betaald. Zelf heeft zij daarover bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer verklaard dat zij, naast de inruil van haar vorige Range Rover, een contant bedrag heeft betaald, maar zij kon geen antwoord geven op de vragen hoe hoog dit bedrag precies was, aan wie zij dit heeft betaald en op welke datum die betaling heeft plaatsgevonden.
Bij deze stand van zaken - en gelet op het vermoeden dat de auto via [A] aan klaagster ter beschikking is gesteld - kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat klaagster eigenaar is geworden van de auto. Daarom zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van de auto ongegrond verklaren. (…)”
4. Het eerste middel
4.1
In het eerste middel wordt geklaagd dat het oordeel van de rechtbank dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de klaagster eigenaar is geworden van de in beslag genomen auto, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
4.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat er ten laste van [A] B.V. conservatoir beslag (ex art. 94a Sv) is gelegd op de auto.
4.3
Voor een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag geldt dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin een derde in een beklagprocedure om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.8.Indien buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het beslag op de auto te worden opgeheven en aan de klaagster te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.9.
4.4
De rechtbank heeft bij haar beoordeling het juiste toetsingskader gebruikt en geoordeeld dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de klaagster eigenaar is geworden van de auto. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit (onder meer) de kentekenregistratie, de verzekeringsgegevens en het feit dat de auto op haar woonadres in beslag is genomen weliswaar volgt dat zij deze auto sinds 10 januari 2019 in haar bezit heeft gehad, maar dat dit niet voldoende is om vast te stellen dat zij daarmee ook eigenaar van de auto is geworden. Terecht heeft de rechtbank in dit verband voorop gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of buiten redelijke twijfel is dat de klager eigenaar is van een onder een ander inbeslaggenomen voertuig, niet doorslaggevend is of dat voertuig in het kentekenregister op de naam van de klager is gesteld.10.Dat neemt niet weg dat die tenaamstelling wel een indicatie geeft voor het aannemen van eigendom, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn die dit anders maken. Kennelijk is de rechtbank van oordeel dat er in onderhavige zaak sprake is van dergelijke omstandigheden en dat die omstandigheden in dit geval zijn gelegen in onduidelijkheden rondom de titel van de verkoop van de auto. Zo heeft de rechtbank in dit verband vastgesteld dat er in de boekhouding van [A] B.V. geen factuur is gevonden waaruit blijkt dat de auto is verkocht aan de klaagster. Ook klaagster heeft geen factuur kunnen overleggen om haar stelling dat zij de auto van [A] B.V. heeft gekocht in ruil voor haar vorige auto met bijbetaling van een niet nader genoemd contant geldbedrag, te onderbouwen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat uit een proces-verbaal van de politie in het onderzoek Taxus waarbij [A] B.V. en de vader van klaagster als verdachte zijn aangemerkt, het vermoeden rijst dat de vader van de klaagster de auto via [A] B.V. aan de klaagster heeft doen toekomen.
4.5
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden acht ik het oordeel van de rechtbank dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de klaagster als eigenaar van de in beslag genomen voorwerpen moet worden beschouwd niet onbegrijpelijk. Het middel faalt in zoverre. Dit betekent dat het middel eveneens faalt voor zover wordt geklaagd dat de rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of zich de situatie van art. 94a lid 4 of lid 5 Sv voordoet. Indien de uitkomst van de beklagprocedure is dat niet buiten redelijke twijfel staat dat klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt, komt de rechtbank niet toe aan de toets van art. 94a lid 4 en lid 5 Sv.
4.6
Het eerste middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft beslist op het voorwaardelijk verzoek om onderzoek te doen naar de inruil van de Range Rover met kenteken [kenteken 2] bij aankoop van de (in beslag genomen) Range Rover, type: Evoque, kenteken: [kenteken 1]), teneinde het eigendom van de in beslag genomen auto aan te tonen.
5.2
In de pleitnota die door de advocaat van de klaagster is voorgedragen in raadkamer staat het volgende vermeld:
“(…) Uit het navolgende blijkt echter dat zij eigenaar van de auto is en dat kan aantonen, althans kan doen aantonen door eventueel nader onderzoek.
6. Klaagster legt bijgaand de aankoopnota over van haar vorige auto, een Range Rover Evoque met kenteken [kenteken 2]. Zij kocht deze auto op 17 augustus 2017 door inruil van twee andere auto's voor een bedrag van € 34.000. Deze aankoopnota heeft klaagster recent retour ontvangen van de politie, die deze - samen met veel andere administratie - in beslag had genomen.
7. Klaagster heeft deze Range Rover ingeruild bij aankoop van de nieuwe, thans onder beslag liggende Range Rover. Dat zou uit de administratie van [A] BV moeten kunnen blijken (bv. door de tenaamstelling van die ingeruilde auto te checken, of de bedrijfsvoorraad).
Daarnaast betaalde cliënte een bedrag in contanten bij, waarbij nog de waarde van een door haar voor de oude Range Rover gekocht navigatiesysteem werd verrekend. Dat bedrag heeft zij op het bedrijf betaald aan een medewerker. Of die betaling daadwerkelijk en correct is geboekt kan zij niet verifiëren.
8. Ten overvloede legt klaagster nog over het vrijwaringsbewijs ter zake van de RR [kenteken 2], afgegeven door [A] BV op 16 januari 2019 (5 dagen na de tenaamstelling van de nieuwe auto op naam van cliënte).
(…) Subsidiair wordt verzocht om het OM op te dragen om de inruil van de oude RR [kenteken 2] bij aankoop van deze RR te onderzoeken in de administratie van [A] BV en het kentekenregister, om te bezien op wiens naam deze is gesteld in de periode januari 2[0]19 en of deze daarna van de bedrijfsvoorraad van het bedrijf deel uitmaakte.”
5.3
In aanvulling hierop maak ik melding van de inhoud van hetgeen in het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer hierover staat vermeld:
“De rechter vraagt de advocaat van de klaagster of hij het subsidiaire verzoek zo mag opvatten dat hij daarover mag beslissen als hij niet tot teruggave van de auto overgaat. De advocaat van klaagster geeft aan dat dit klopt.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij het standpunt zoals dit op voorhand is verspreid. De vrijwaring is op 16 januari gedaan. Dit wil nog niet zeggen dat de auto is ingeruild voor de hier bedoelde auto. We hebben geen kwitantie van de inbeslaggenomen auto. Ook haal ik nergens uit dat deze kwitantie tussen de inbeslaggenomen administratie zit. Wat wel uit de stukken naar voren komt, is dat de auto op naam van [A] B.V. staat. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard. Ik zou niet weten of de klaagster verdachte is.”
5.4
Hoewel de voorwaarde is vervuld waaronder het in dit middel bedoelde verzoek is gedaan blijkt inderdaad noch uit het proces-verbaal, noch uit de beschikking dat de rechtbank een beslissing heeft genomen op dit verzoek. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat dit verzuim in strijd is met een goede procesorde en nietigheid van de bestreden beslissing tot gevolg zou moeten hebben.
5.5
De bepalingen waarin de raadkamerprocedure is geregeld (art. 21 tot en met 25 Sv) stellen geen nietigheid op een verzuim te beslissen op een verzoek als het onderhavige. Wel kan het verzuim onder omstandigheden een zodanige strijd opleveren met beginselen van een goede procesorde dat nietigheid moet volgen. Bij de beoordeling of zich een zodanig geval voordoet is onder meer relevant of het verzoek is gemotiveerd en of in cassatie uiteen is gezet in welk belang de klager door de afwijzing van het verzoek is geschaad.11.
5.6
Ik meen dat een dergelijke strijd zich in dit geval niet voordoet. De klaagster heeft een vrijwaringsbewijs uit het kentekenregister overgelegd van 16 januari 2019 met betrekking tot haar oude auto die zij naar eigen zeggen heeft ingeruild als gedeeltelijke betaling voor de auto die in beslag is genomen. Volgens de steller van het middel is (subsidiair) verzocht nader onderzoek te doen naar dit vrijwaringsbewijs in de administratie van [A] B.V. om (verder) aan te tonen dat die inruil daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de klaagster op die manier eigenaar is geworden van de in beslag genomen auto. Gelet hierop zou de klaagster een gerechtvaardigd belang hebben bij het verzochte onderzoek in de administratie waartoe zij zelf geen toegang heeft. Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt echter dat er geen factuur in de administratie van [A] B.V is aangetroffen waaruit zou kunnen volgen dat de in beslag genomen auto door de klaagster is gekocht en dat ook niet kan worden vastgesteld dat de klaagster heeft betaald voor deze auto. Hierin ligt besloten dat toewijzing van het voorwaardelijk verzoek geen meerwaarde zou hebben nu de administratie reeds is onderzocht en dit onderzoek de stelling van de klaagster in deze kennelijk niet kan staven. Daarom valt niet in te zien in welk belang de klaagster zou zijn geschaad bij afwijzing van het verzoek.
5.7
Gelet op het voorgaande meen ik dat het verzuim om te beslissen op het verzoek van de advocaat om onderzoek te doen naar de inruil van de oude Range Rover met kenteken [kenteken 2] bij aankoop van de in beslag genomen auto, niet zodanig met een goede procesorde in strijd is dat het de nietigheid van het onderzoek door de rechtbank in raadkamer ten gevolge zou moeten hebben.
5.8
Het tweede middel faalt.
6. Conclusie
6.1
Beide middelen falen en kunnen met een aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2023
De vordering SFO d.d. 20 juli 2020 en de machtiging instellen SFO van de RC d.d. 3 augustus 2020 zijn als bijlage 3 gehecht aan de schriftelijke reactie van het OM op het klaagschrift.
De ‘Kennisgeving van inbeslagneming’ is als bijlage 1 gehecht aan de schriftelijke reactie van het OM op het klaagschrift.
Zie schriftelijke reactie OM op het klaagschrift.
Met overneming van de vetgedrukte tekst.
Met overneming van vetgedrukte en gecursiveerde tekst.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144, rov. 2.3.1.
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.
HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3452, NBSTRAF 2012/182 m.nt. mr. P.C. Verloop.
HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0539. Zie ook HR 6 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2129.