Zie over de voorwaarden voor het gebruik voor het bewijs van een kennelijk leugenachtige, ter bemanteling van de waarheid afgelegde, verklaring HR 6 december 2005, NJ 2006, 162, HR 24 mei 2005, NJ 2005, 396, HR 19 maart 2002, NJ 2002, 567. In casu blijkt de leugenachtigheid van verdachtes verklaring uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
HR, 02-06-2009, nr. 07/12165
ECLI:NL:HR:2009:BI1014
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2009
- Zaaknummer
07/12165
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1014
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1014, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1014
ECLI:NL:PHR:2009:BI1014, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1014
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Medeplichtigheid. De bestreden uitspraak is niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aangezien de bewezenverklaringen, vzv. behelzende dat verdachte “opzettelijk gelegenheid heeft verschaft” niet zonder meer kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen en uit hetgeen het Hof voorts nog heeft vastgesteld.
2 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/12165
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2007, nummer 22/006274-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van de medeplichtigheid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"1. een onbekend gebleven persoon op 13 april 2004 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 1440 hennepplanten en/of delen daarvan zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 augustus 2002 tot en met 13 april 2004 te Rotterdam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door een huurovereenkomst aan te gaan voor het pand aan de [a-straat 1] en dit pand ter beschikking te stellen;
2. een onbekend gebleven persoon in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 13 april 2004 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 1440 hennepplanten zijnde hennep een middel bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode 1 augustus 2002 tot en met 13 april 2004 te Rotterdam opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door een huurovereenkomst aan te gaan voor het pand aan de [a-straat 1] en dit pand ter beschikking te stellen."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en een andere opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 13 april 2004 zijn wij, verbalisanten, naar de [a-straat 1] te Rotterdam gegaan. Wij hebben het pand betreden. Wij, verbalisanten, zijn vervolgens een onderzoek in het pand gaan instellen. Wij, verbalisanten, troffen in het pand een viertal in werking zijnde hennepkwekerijen aan. Tijdens de ontmanteling kwam de eigenaar van het pand, [betrokkene 1], ter plaatse. Deze verklaarde niets van de hennepkwekerij af te weten en overhandigde ons, verbalisanten, een huurovereenkomst waarop stond dat hij het pand verhuurde aan [verdachte], geboren [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats]."
b. een huurovereenkomst van 1 augustus 2002, opgemaakt en ondertekend door [verdachte], huurder, en [betrokkene 1], verhuurder, voor zover inhoudende:
"Ondergetekende, [betrokkene 1], verklaart te hebben verhuurd aan [verdachte], die verklaard te hebben gehuurd: een opslagloods aan de [a-straat 1] te Rotterdam onder de volgende voorwaarden en bepalingen:
Artikel 1: de huurtijd
Deze overeenkomst is ingegaan op 1 augustus 2002 voor de tijd van 5 jaar."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Datum inbeslagname: 13 april 2004
Ik, agent van politie, heb de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
Volgnummer: 1
Aantal/eenheid: 1440 planten
Bijzonderheden: hennepplanten."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 13 april 2004 hebben wij het pand aan de [a-straat 1] op grond van de Opiumwet betreden. Die dag heeft verbalisant [verbalisant 1] de in het proces-verbaal van inbeslagname genoemde goederen in beslag genomen. Op 14 april 2004 heb ik, verbalisant [verbalisant 2], een monster van de inbeslaggenomen planten getest met een daarvoor bestemde zogenaamde Narcotest. Daarbij zag ik dat het testbuisje van de Narcotest nummer 8 grijsblauw tot violetblauw verkleurde en het testbuisje van de narcotest nummer 9 donkerrood verkleurde. Hieruit bleek mij, verbalisant [verbalisant 2], de aanwezigheid van marihuana c.q. een cannabisproduct."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben werkzaam voor N.V. Eneco. Op 13 april 2004 werd ik door politieambtenaren verzocht te komen naar het pand [a-straat 1] te Rotterdam. In dit pand waren hennepkwekerijen aangetroffen. Het betrof een bedrijfsruimte. Ik zag dat de afgetimmerde houten afzetting om de hennepbakken heen aan het wegrotten was van het vocht. Ook zag ik dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een dikke laag stof zaten zodat deze lampen al een langere tijd aanwezig waren. De koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal drie hennepoogsten in werking zijn geweest. De hennepplanten die in de hennepkwekerijen waren aangetroffen, waren ongeveer 60 dagen oud. Gelet op bovenstaande bevindingen was deze hennepkwekerij al een geruime periode in het pand aanwezig."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik had een huurcontract afgesloten met betrekking tot het pand aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Op een gegeven moment ging iemand dat pand gebruiken. Ik kreeg huur."
2.4. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot verdachtes verweer dat hij geen kennis droeg van hetgeen zich in het door onderverhuurde pand afspeelde, overweegt het hof met betrekking tot de ongeloofwaardigheid daarvan allereerst dat de verdachte bij zijn verhoor door de politie op 30 juni 2005 aanvankelijk verklaarde de desbetreffende straat niet te kennen en niet van een huurcontract af te weten; later tijdens dat verhoor verklaarde hij echter het pand voor [betrokkene 3] te hebben gehuurd. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart hij echter het pand voor zichzelf/zijn bouwbedrijf te hebben gehuurd. Bovendien heeft de verdachte bij de politie gesteld dat hij enkele malen zelf de huur aan de eigenaar betaalde, maar naar het buitenland is vertrokken en zich niet meer om de huurpenningen of het pand heeft bekommerd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep echter - stellende dat hij de huur contant van [betrokkene 3] ontving - niet kunnen of willen uiteenzetten op welke wijze die huur dan wel werd betaald en aan de eigenaar werd doorgeleid, terwijl de eigenaar van het pand, [betrokkene 1], bij zijn verhoor door de politie op 31 maart 2005 niet over enige huurachterstand heeft verklaard. Hierop gelet verwerpt het hof de lezing van de verdachte, die reeds tweemaal eerder in verband met een hennepkwekerij in 2003 met politie en justitie in aanraking kwam en dus een gewaarschuwd man was, als ongeloofwaardig."
2.5. Aangezien de bewezenverklaringen, voor zover behelzende dat de verdachte "opzettelijk" gelegenheid heeft verschaft niet zonder meer kunnen worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en uit hetgeen het Hof voorts nog heeft vastgesteld, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 juni 2009.
Conclusie 31‑03‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens 1 subsidiair ‘Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ en 2 subsidiair ‘Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2.
Namens de verdachte heeft mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat twee klachten.
4.
In de eerste plaats klaagt het middel dat het Hof art. 63 Sr zou hebben geschonden door de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op te leggen. Deze klaagt faalt omdat deze straf niet de grenzen van de ten hoogste aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te boven gaat.
5.
In de tweede plaats klaagt het middel over het bewijs van de medeplichtigheid. Daarbij wordt erop gewezen dat nergens is gebleken dat ‘de opzet van requirant gericht was op het feit van de hulpverlening en/of dat hij het misdrijf heeft ondersteund en/of dat hij daadwerkelijk hulp heeft verleend tijdens het plegen van het misdrijf’.
6.
De bewijsmiddelen houden kort gezegd in dat de verdachte een door hem per 1 augustus 2002 gehuurde loods heeft onderverhuurd en dat in die loods op 13 april 2004 een viertal in werking zijnde hennepkwekerijen zijn aangetroffen die minimaal drie oogsten hebben opgeleverd en dat de aanwezige hennepplanten ongeveer 60 dagen oud waren. Over verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van de kwekerijen overweegt het Hof dat verdachte weliswaar heeft ontkend van die hennepkwekerijen op de hoogte te zijn geweest maar aanvankelijk heeft ontkend de straat waar de loods stond en het huurcontract te kennen, later daarover diverse andere uiteenlopende verklaringen heeft afgelegd, hetgeen het Hof tot het oordeel brengt dat verdachtes lezing, mede in aanmerking genomen dat hij reeds twee maal eerder in 2003 in verband met een hennepkwekerij met politie en justitie in aanraking is gekomen en dus een gewaarschuwd man was, ongeloofwaardig is.
7.
Voor de bewezenverklaarde medeplichtigheid tot het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en het opzettelijk telen van hennepplanten is vereist dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid tot het opzettelijk aanwezig hebben en telen van hennepplanten. De bewijsmiddelen houden daaromtrent niets in. Kennelijk heeft het Hof verdachtes opzet gezien in de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen over het gebrek aan wetenschap van de aanwezigheid van hennepkwekerijen in de door hem onderverhuurde loods. De ongeloofwaardigheid van een verklaring kan echter niet voor het bewijs worden gebezigd. Dat is anders wanneer die verklaring blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, anders dan de verklaring van de verdachte, leugenachtig is en is afgelegd ter bemanteling van de waarheid. Daaromtrent overweegt het Hof niet. De vraag is of deze gedachte niettemin in de overwegingen van het Hof valt te lezen.
8.
De bewijsmiddelen laten zien dat de verdachte de loods heeft gehuurd en vervolgens heeft onderverhuurd en dus moet hebben gelogen1. toen hij ontkende te weten van de straat waaraan de loods stond en van het huurcontract. Gelet op hetgeen het Hof overweegt heeft het Hof in (onder meer) verdachtes leugenachtigheid over bedoeld gebrek aan wetenschap het bewijs van het opzet gezien en wel zo dat verdachte deze leugenachtige verklaring kennelijk heeft afgelegd ter bemanteling van de waarheid. Dit betekent dat het bewezenverklaarde opzet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9.
Hetgeen overigens in de toelichting op het middel te berde wordt gebracht bevat geen zelfstandige klacht, die voldoet aan de eisen van een middel in cassatie, en kan derhalve buiten bespreking blijven.
10.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2009