Deze zaak hangt samen met de zzak 07/11126 waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 09-03-2010, nr. 07/10207
ECLI:NL:HR:2010:BJ3230
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-03-2010
- Zaaknummer
07/10207
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BJ3230
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BJ3230, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BJ3230
ECLI:NL:PHR:2010:BJ3230, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BJ3230
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 197a Sr. Mensensmokkel. ‘Wederrechtelijke doorreis’. De opvatting dat een rechtmatig verblijf van iemand in NL o.g.v. art. 8.ahf.f of g Vreemdelingenwet 2000 uitsluit dat die persoon wederrechtelijk doorreist i.d.z.v. art. 197a Sr, is onjuist. In aanmerking genomen ’s Hofs vaststellingen in de bewijsmiddelen en in de nadere bewijsoverweging, alsmede gelet op de geschiedenis en de achtergrond van de totstandkoming van art. 197a.1 Sr, waaruit blijkt dat de doelstelling van die bepaling is gelegen in het tegengaan van mensensmokkel, geeft ’s Hofs oordeel dat er sprake was van een wederrechtelijke doorreis a.b.i. art. 197a.1 Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
9 maart 2010
Strafkamer
nr. 07/10207
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 juli 2007, nummer 20/003000-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat sprake was van een wederrechtelijke doorreis onbegrijpelijk is nu [betrokkene 8] in Nederland rechtmatig verblijf had.
2.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2006 in Nederland, [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum] 1990 (Indiase nationaliteit) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van doorreis door Nederland terwijl hij, verdachte, wist dat die doorreis wederrechtelijk was, immers heeft verdachte
- telefonisch bovengenoemde persoon instructies gegeven over zijn reis naar Amsterdam en
- die persoon onderdak verschaft en
- voor die persoon een ticket geregeld en
- die persoon begeleid tijdens de reis naar België."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In de loop van 2004 werd door diverse instanties, betrokken bij de uitvoering van de asielprocedure in Nederland, gesignaleerd dat met name de in procedure genomen Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (verder te noemen AMA's) uit India na hun eerste intake en daaropvolgende plaatsing in een asielzoekerscentrum met onbekende bestemming verdwenen. In februari 2005 werd besloten om de Indiase AMA's na intake op Schiphol door te sturen naar het AZC Oisterwijk voor opvang. Geconstateerd werd dat de instroom van Indiase minderjarigen in de asielprocedure doorging en dat bijna zonder uitzondering deze minderjarigen binnen enkele weken met onbekende bestemming uit Nederland verdwenen waren. Volgens registratie van het AMA-team Oisterwijk zijn in de periode 10 maart 2004 tot 5 september 2005 inmiddels 85 Indiase AMA's met onbekende bestemming vertrokken."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het onderzoek DR205026 betreft een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de verdwijning van in totaal ongeveer 90 Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (verder te noemen AMA's) vanuit het Asielzoekerscentrum te Oisterwijk. Deze verdwijningen vonden plaats in de periode maart 2004 tot en met heden. Uit het onderzoek is gebleken dat de AMA's in een groot aantal gevallen worden bijgestaan door een reisagent. De reisagent regelt in veel gevallen het paspoort, de reis en het verblijf in Delhi (vertrekpunt), de vliegtickets en dergelijke. De AMA meldt zich aan als asielzoeker en wordt vervolgens geplaatst in het asielzoekerscentrum Oisterwijk."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 29 januari 2006 werd door [verbalisant 5], werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee District Schiphol, afdeling Claims, Identificatie en artikel 4, doorgegeven dat er op Schiphol een Indiase jongen op de G-pier was aangetroffen, die een asielaanvraag heeft gedaan. Het betrof hier: [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], bijnaam [betrokkene 8] en/of [betrokkene 8]. Deze persoon was in het bezit van een GSM.
Op bevel van de officier van justitie te Breda werden de gesprekken gevoerd met de GSM van betrokkene vanaf 31 januari 2006 tot en met 15 februari 2006 te 15.00 opgenomen en afgeluisterd. De gebruiker van het aansluitnummer [001] betreft [betrokkene 8] en/of [betrokkene 8]. Hij staat in Nederland bekend onder de naam [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]. Daar waar in de uitgewerkte tapgesprekken is vermeld [betrokkene 8] en/of [betrokkene 8] kan worden gelezen [betrokkene 8]. Op 2 februari 2006 werd hij geplaatst in het AZC te Oisterwijk. Op 12 februari 2006 worden er diverse gesprekken gevoerd door [betrokkene 8] waaruit blijkt dat hij het asielzoekerscentrum Oisterwijk gaat verlaten. [Betrokkene 8] krijgt van een onbekende man genaamd [betrokkene 9] twee telefoonnummers door: [002] en [003]. Via deze nummers moet hij contact zoeken met een man genaamd [verdachte 2]. Uit het vervolgonderzoek is gebleken dat deze nummers in gebruik waren bij [verdachte 2]. [Verdachte 2] geeft op 12 februari 2006 zijn mobiele nummer op: [004]."
d. een proces-verbaal van politie, inhoudende een telefoongesprek, voor zover inhoudende:
"Datum/Tijd: 12.02.2006/10.02
Volgnummer 134
[...] (ng) wgd. NNman-4426.
NN-man vraagt naar [betrokkene 8] en die komt aan de lijn.
NN-man zegt dat hij het nummer van [verdachte 2] mag noteren.
NN-man geeft de telefoon over aan [betrokkene 9].
[Betrokkene 9] vraagt wat er is gebeurd.
[Betrokkene 8] is nog in het kamp en de reisagent zei dat hij naar het vliegveld moet gaan en vanuit daar willen ze hem naar België sturen.
[Betrokkene 8] vraagt het nummer van [verdachte 2].
[Betrokkene 9] geeft het door; [002] en zijn privénummer is: [003].
[Betrokkene 8] gaat naar de telefooncel om te bellen."
e. een proces-verbaal van politie, inhoudende een telefoongesprek, voor zover inhoudende:
"Datum/Tijd: 12.02.2006 /10.27
Volgnr. 141
NNman wgd. NNman-5779.
NNman 5779 vraagt naar [betrokkene 8] en die komt aan de lijn.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] de bus naar Tilburg moet nemen en uit Tilburg moet hij de trein nemen naar Centraal Station Amsterdam.
[Betrokkene 8] zegt dat het goed is.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] hem moet bellen wanneer hij in Amsterdam is, zijn nummer is:[002].
[Betrokkene 8] zegt ja.
[Betrokkene 8] vraagt of hij hem moet bellen zodra hij in Amsterdam uitstapt.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] hem moet bellen wanneer hij in Tilburg in de trein stapt.
[Betrokkene 8] zegt dat het goed is.
NN5779 vraagt of [betrokkene 8] in de lagger (=opvangcentrum) zit of dat hij buiten is.
[Betrokkene 8] zegt dat ze buiten rond lopen.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] zijn spullen niet mee moet nemen, hij kan wel veel kleding aandoen, hij mag de sleutel achterlaten en het pasje mag hij meenemen.
NN5779 zegt dat als hij onderweg gecontroleerd wordt dan moet hij zeggen dat hij naar de Sikhtempel in Amsterdam gaat en moet hij niemands naam noemen anders kunnen ze problemen maken.
[Betrokkene 8] zegt dat het goed is.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] de trein in Tilburg moet nemen.
NN5779 zegt dat hij vanuit Tilburg naar Amsterdam Centraal Station moet gaan.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] vanuit Oisterwijk een stoptrein of de bus moet nemen naar Tilburg en vanuit Tilburg moet hij de intercity nemen. [Betrokkene 8] moet twee minuten voor vertrek bellen om door te geven hoe laat de trein in Amsterdam aankomt.
NN5779 zegt dat [betrokkene 8] de trein moet nemen. Hij moet een jongen meenemen die hem in de trein kan laten instappen.
[Betrokkene 8] zegt dat het goed is."
f. een proces-verbaal van politie, inhoudende een telefoongesprek, voor zover inhoudende:
"Datum/Tijd: 12.02.2006/11.10
Volgnummer: 148
NN-jongen wgd NNman-5779.
NN5779 vraagt naar [betrokkene 8] en [betrokkene 8] komt aan de lijn.
[Betrokkene 8] zegt, hij moet met broeder praten die hem gaat wegbrengen.
NN5779 zegt dat het goed is.
Vervolgens komt NNman aan de lijn.
NNman zegt dat hij met [betrokkene 8] naar het station Eindhoven gaat en hij gaat hem daar op de trein zetten die rechtstreeks naar Amsterdam gaat.
NN5779 vraagt hoe laat hij in Amsterdam aankomt.
NNman gaat hem bellen zodra hij [betrokkene 8] op de trein heeft gezet.
NN5779 zegt dat het goed is."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende:
- als relaas van de verbalisanten:
"Op 12 april 2006 hoorden wij een persoon als verdachte, die daarnaar gevraagd opgaf te zijn:
[Verdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats]. Verdachte werd geconfronteerd met het afgeluisterde en vertaalde geluidsfragment van Ta9 gesprek 000148. Verdachte wordt het vertaalde gesprek voorgelezen."
- als verklaring van de verdachte:
"Dit is het gesprek dat ik had met [betrokkene 8]."
h. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De vader van [betrokkene 8] heeft mij gebeld en gevraagd om [betrokkene 8] te helpen. Hij vroeg me om [betrokkene 8] mee naar huis te nemen en hem te helpen naar zijn familie in België te gaan. Dit heb ik gedaan. Hij is een paar dagen bij mij in huis geweest. Daarna heb ik hem naar België gebracht. Mijn bijnaam is [verdachte 2]. U houdt mij voor het getapte telefoongesprek op 12 februari 2006, volgnummer 141, op pagina 35 van het procesverbaal met nummer DR205026/159. Ik heb inderdaad [betrokkene 8] gebeld en naar hem gevraagd. Ik heb [betrokkene 8] toen gevraagd of hij nog in het AZC zat. Ik heb tegen hem gezegd dat hij mocht gaan, maar dat hij zijn bagage achter moest laten. We zouden dan kleding kopen voor [betrokkene 8]. [Betrokkene 8] wilde zelf al eerder naar België gaan. Daarom vroeg zijn vader mij om hem te helpen. Het was niet de bedoeling van [betrokkene 8] nog terug te komen naar Nederland."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik werd twee maanden geleden op mijn vaste huislijn gebeld door een jongeman die zich voorstelde als [betrokkene 8]. [Betrokkene 8] zei dat hij geen geld had en hulp nodig had en of hij bij mij kon verblijven. Ik zei tegen [betrokkene 8] dat dit goed was. Ik heb tegen hem gezegd dat hij met de trein naar mijn woning kon komen. De dag daarop is [betrokkene 8] ook gekomen. Ik heb [betrokkene 8] op het centraal station te Amsterdam opgehaald. [Betrokkene 8] heeft bij ons gelogeerd van zondag tot en met vrijdag. Wij hebben [betrokkene 8] bij ons laten slapen en hebben hem eten gegeven. [Betrokkene 8] zei tegen mij dat hij naar België wilde en vroeg aan mij of ik hem kon afzetten. Ik ben toen met de trein met [betrokkene 8] meegereisd tot Hasselt in België. Ik heb voor mij en [betrokkene 8] de treinkaartjes gekocht en betaald. [Betrokkene 8] is opgehaald van het station in Hasselt door een familielid van hem. Ik zag ze weglopen. Ik ben toen terug gegaan."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Opmerking verbalisant: Wij laten de verdachte een telefoongesprek horen d.d. 12 februari 2006, tapgesprek nummer 000141 van lijn 09.
Verdachte: De ouders van [betrokkene 8] hadden mij verteld dat hij niet meer in Nederland wilde verblijven maar naar Hasselt wilde gaan naar zijn familie. Daarom heb ik hem instructies gegeven om naar mij toe te reizen.
Vraag verbalisant: Tijdens dit gesprek wist U al dat hij naar het buitenland wilde gaan en U gaf hem instructies wat [betrokkene 8] moest doen om naar U te komen. Klopt dat?
Antwoord verdachte: Het klopt nu ik mijn gesprek heb gehoord.
Vraag verbalisanten: Waarom zegt U tegen [betrokkene 8] dat hij veel kleding aan moest doen in plaats van meenemen?
Antwoord verdachte: omdat [betrokkene 8] niet mocht laten weten dat hij weg ging uit het AZC en veel kleding aan moest doen zodat de mensen van het AZC geen argwaan zouden krijgen dat [betrokkene 8] definitief uit het AZC wilde vertrekken."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10]:
"Ik ben getrouwd met [verdachte 2]. (hof: verdachte)."
l. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10]:
"De ouders van [betrokkene 8] hadden ons gezegd dat [betrokkene 8] naar België moest. Mijn man en ik hebben [betrokkene 8] opgehaald van het centraal station Amsterdam en zijn naar ons huis in [plaats] gereden. [Betrokkene 8] heeft ongeveer 4 à 5 dagen verbleven op ons adres. Hierna is hij samen met mijn man in de richting van het station te Nieuw Vennep gegaan en zij zijn toen met de trein vertrokken. Mijn man heeft het treinkaartje van [betrokkene 8] betaald. Mijn man is, toen hij [betrokkene 8] had afgezet, meteen terug gekomen. [Betrokkene 8] heeft zakgeld gekregen van mijn man."
2.4. Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Door de raadsman van verdachte is het verweer gevoerd dat voor de beoordeling van de vraag of [betrokkene 8] wederrechtelijk in Nederland verbleef, uitgangspunt dient te zijn art. 8, aanhef, onder f of g van de Vreemdelingenwet 2000, juncto art. 3.1 lid 1 van het Vreemdelingenbesluit. Nu door [betrokkene 8] een asielaanvraag is gedaan en op die aanvraag nog geen beslissing is genomen, staat de rechtmatigheid van het verblijf in Nederland vast. Het doen van een asielaanvraag zonder de intentie om duurzaam in Nederland te verblijven, zo daarvan al sprake zou zijn, brengt nog niet met zich mee dat daardoor de toegang of doorreis wederrechtelijk wordt, aldus de raadsman.
Op grond van artikel 3, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een vreemdeling (behoudens bijzondere aanwijzing) de toegang tot Nederland niet geweigerd indien die vreemdeling te kennen geeft dat hij asiel wenst. Op grond van artikel 8 aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf indien hij in afwachting is van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning. Hieruit volgt dat indien door de vreemdeling asiel wordt aangevraagd, die vreemdeling in afwachting van de beslissing rechtmatig in Nederland verblijft. Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht stelt - voor zover voor het navolgende van belang - naast de behulpzaamheid bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland, eveneens strafbaar de behulpzaamheid bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland. Doelstelling van de bepaling is het tegengaan van mensensmokkel.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [betrokkene 8] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland op grond van het navolgende. Ongeveer twee weken na zijn aankomst in Nederland is er telefonisch contact tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 9] waaruit blijkt dat [betrokkene 8] naar België wordt gestuurd. Diezelfde dag wordt [betrokkene 8] door verdachte opgehaald van het centraal station te Amsterdam en naar zijn, verdachtes, woning gebracht. Vijf dagen later wordt [betrokkene 8] door verdachte ook daadwerkelijk naar België gebracht. Hieruit blijkt dat [betrokkene 8] de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet heeft afgewacht, maar dat hij korte tijd na de asielaanvraag naar België is vertrokken. Daargelaten de vraag met welke intenties en op welke gronden door [betrokkene 8] asiel is aangevraagd, uit de omstandigheid dat hij de beslissing op zijn aanvraag niet heeft afgewacht doch al korte tijd nadat hij in Nederland is gearriveerd naar het buitenland is vertrokken, blijkt dat hij zich doorreis door Nederland heeft verschaft. De doorreis is naar het oordeel van het hof wederrechtelijk, nu de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet wordt afgewacht, doch al zeer spoedig na de aankomst in Nederland [betrokkene 8] naar het buitenland vertrekt. Door het verdwijnen van de (minderjarige) asielzoeker zijn de Nederlandse autoriteiten niet meer in staat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning te toetsen en daar een beslissing op te nemen. De behulpzaamheid daarbij levert mensensmokkel op. Een nader onderzoek naar de intenties waarmee of de gronden waarop door [betrokkene 8] asiel is aangevraagd, acht het hof, gelet op het bovenstaande, niet noodzakelijk. Uit het snelle vertrek naar het buitenland en het niet afwachten van de beslissing op de asielaanvraag blijkt immers van het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis.
(...)"
2.5. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 197a, eerste lid, Sr. Daarom moet de daarin voorkomende uitdrukking "wederrechtelijke doorreis" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikellid.
2.6.1. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 197a, eerste lid, Sr:
"Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland (...) of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft (...)"
Art. 8, aanhef en onder f en g, Vreemdelingenwet 2000:
"De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(...)
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
(...)"
2.6.2. Art. 197a, eerste lid, Sr is in het Wetboek van Strafrecht ingevoegd bij Wet van 24 februari 1993 tot wijziging van de Vreemdelingenwet, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Uitleveringswet met het oog op de uitvoering van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controle aan de gemeenschappelijke grenzen, welke wet op 31 december 1993 in werking is getreden. Deze bepaling strekt ter uitvoering van art. 27 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen, waarin de verdragssluitende partijen zich ertoe verbinden te voorzien in passende sancties jegens eenieder die een vreemdeling uit winstbejag helpt of poogt te helpen het grondgebied van een van de partijen wederrechtelijk binnen te komen of aldaar te verblijven.
2.6.3. Omtrent het bestanddeel "wederrechtelijk" houdt de wetsgeschiedenis het volgende in:
"De voorgestelde delictsomschrijving bevat een objectief bestanddeel, waarin de wederrechtelijkheid van de toegangsverschaffing of het verblijf tot uitdrukking is gebracht. De daartoe gebruikte term "wederrechtelijk" beoogt hier, zoals elders in het Wetboek van Strafrecht waar de wederrechtelijkheid in de strafbaarstelling zelf is verwoord, voor de aansprakelijkheid de eis te stellen dat de handeling waarop het bijwoord betrekking heeft is verricht zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid (...). De hulp moet dus verleend zijn ten opzichte van iemand die tot het verblijf of de toegang in onderscheidenlijk tot Nederland of het Schengen-rechtsgebied aan geen rechtsregel - van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen." (Kamerstukken II 1991-92, 22 142, nr. 3, p. 11-12)
2.6.4. Bij de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645) is het begrip "doorreis" aan art. 197a, eerste lid, Sr toegevoegd. Hiermee werd uitvoering gegeven aan internationale verplichtingen voortvloeiende uit Richtlijn nr. 2002/90/EG (hierna: de Richtlijn) van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, doortocht en verblijf (PbEG L 328/17), alsmede uit het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie nr. 2002/946/JBZ van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PbEG L 328/1).
2.6.5. Art. 1 van de Richtlijn luidt als volgt:
"Iedere lidstaat neemt passende sancties tegen:
a) eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen (...)"
2.6.6. Omtrent het begrip "doorreis" houdt de wetsgeschiedenis het volgende in:
"Het huidige eerste lid kent het begrip doorreis niet. Doorreis is synoniem voor transit of doortocht, welke term is gebruikt in de titel van de richtlijn en het kaderbesluit inzake mensensmokkel. Transit zit tussen binnenkomst en verblijf in. Personen die in transit of op doorreis zijn, reizen in de regel door naar een andere bestemming. Personen kunnen ook hun verblijf in transit gebruiken om het land van doorreis binnen te komen." (Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 16)
De vraag onder welke omstandigheden de doorreis door Nederland als wederrechtelijk heeft te gelden, komt in de wetsgeschiedenis niet aan de orde.
Ten aanzien van het begrip "mensensmokkel" houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in:
"Mensensmokkel is het bewerkstelligen van het overschrijden van grenzen zonder te voldoen aan de vereisten voor legale binnenkomst in de ontvangende staat." (Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 5)
2.7. Het middel steunt op de opvatting dat de omstandigheid dat iemand in Nederland rechtmatig verblijft op grond van art. 8, aanhef en onder f of g, Vreemdelingenwet 2000 uitsluit dat die persoon wederrechtelijk doorreist in de zin van art. 197a, eerste lid, Sr. Die opvatting - die bezwaarlijk zou zijn overeen te brengen met de strekking van dat artikellid en de Vreemdelingenwet - is echter onjuist.
2.8. Gelet op de vaststellingen van het Hof in de bewijsmiddelen en in de nadere bewijsoverweging en mede gelet op de geschiedenis en de achtergrond van de totstandkoming van art. 197a, eerste lid, Sr, waaruit blijkt dat de doelstelling van die bepaling is gelegen in het tegengaan van mensensmokkel, geeft het oordeel van het Hof dat er sprake was van een wederrechtelijke doorreis als bedoeld in art. 197a, eerste lid, Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.9. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 216 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 108 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 maart 2010.
Conclusie 07‑07‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Verdachte 2]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘Mensensmokkel’ veroordeeld tot 240 uur werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar.
2.
Namens de verdachte heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat er sprake was van een wederrechtelijke doorreis onbegrijpelijk is nu [betrokkene 8] in Nederland rechtmatig verblijf had.
4.
Het Hof heeft dienaangaand het volgende overwogen:
‘Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 2004 tot 2006 een grote groep minderjarige asielzoekers, afkomstig uit India, is verdwenen. De minderjarigen kregen voor hun binnenkomst in Nederland hulp van een reisagent die onder andere de vliegtickets regelde. Bij aankomst op de luchthaven Schiphol meldden de minderjarigen zich aan als asielzoeker. Vervolgens werden zij verwezen naar een opvanglocatie elders in Nederland. Binnen enkele weken na hun binnenkomst in Nederland verdwenen zij met onbekende bestemming.
Uit onderzoek is voorts komen vast te staan dat [betrokkene 8] (bijgenaamd ‘[betrokkene 8]’ of ‘[betrokkene 8]’), geboren op [geboortedatum] 1990 en van Indiase nationaliteit, op 29 januari 2006 op Schiphol is aangetroffen en asiel heeft aangevraagd. [betrokkene 8] is vervolgens op 2 februari 2006 geplaatst in het AZC te Oisterwijk. Uit een telefoongesprek, gevoerd door [betrokkene 8] en een persoon genaamd [betrokkene 9] op 12 februari 2006, blijkt dat [betrokkene 8] naar België zal worden gestuurd. Vervolgens zijn er op diezelfde datum telefonische contacten tussen [betrokkene 8] en verdachte waarin [betrokkene 8] wordt geïnstrueerd de trein te nemen naar Amsterdam. Verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 8] op het centraal station in Amsterdam heeft opgehaald, hem gedurende enkele dagen onderdak heeft verschaft in zijn woning te Nieuw Vennep en hem op 17 februari 2006 met de trein naar België heeft gebracht.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [betrokkene 8] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland. Van betrokkenheid van verdachte bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland door [betrokkene 8] is immers niet gebleken.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland overweegt het hof het volgende.
Door de raadsman van verdachte is het verweer gevoerd dat voor de beoordeling van de vraag of [betrokkene 8] wederrechtelijk in Nederland verbleef, uitgangspunt dient te zijn art. 8, aanhef, onder f of g van de Vreemdelingenwet 2000, juncto art. 3.1 lid 1 van het Vreemdelingenbesluit. Nu door [betrokkene 8] een asielaanvraag is gedaan en op die aanvraag nog geen beslissing is genomen, staat de rechtmatigheid van het verblijf in Nederland vast. Het doen van een asielaanvraag zonder de intentie om duurzaam in Nederland te verblijven, zo daarvan al sprake zou zijn, brengt nog niet met zich mee dat daardoor de toegang of doorreis wederrechtelijk wordt, aldus de raadsman.
Op grond van artikel 3, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een vreemdeling (behoudens bijzondere aanwijzing) de toegang tot Nederland niet geweigerd indien die vreemdeling te kennen geeft dat hij asiel wenst. Op grond van artikel 8 aanhef en onder f van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf indien hij in afwachting is van de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.
Hieruit volgt dat indien door de vreemdeling asiel wordt aangevraagd, die vreemdeling in afwachting van de beslissing rechtmatig in Nederland verblijft.
Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht stelt -voor zover voor het navolgende van belang- naast de behulpzaamheid bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang tot Nederland, eveneens strafbaar de behulpzaamheid bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland. Doelstelling van de bepaling is het tegengaan van mensensmokkel.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [betrokkene 8] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland op grond van het navolgende.
Ongeveer twee weken na zijn aankomst in Nederland is er telefonisch contact tussen [betrokkene 8] en [betrokkene 9] waaruit blijkt dat [betrokkene 8] naar België wordt gestuurd. Diezelfde dag wordt [betrokkene 8] door verdachte opgehaald van het centraal station te Amsterdam en naar zijn, verdachtes, woning gebracht. Vijf dagen later wordt [betrokkene 8] door verdachte ook daadwerkelijk naar België gebracht.
Hieruit blijkt dat [betrokkene 8] de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet heeft afgewacht, maar dat hij korte tijd na de asielaanvraag naar België is vertrokken. Daargelaten de vraag met welke intenties en op welke gronden door [betrokkene 8] asiel is aangevraagd, uit de omstandigheid dat hij de beslissing op zijn aanvraag niet heeft afgewacht doch al korte tijd nadat hij in Nederland is gearriveerd naar het buitenland is vertrokken, blijkt dat hij zich doorreis door Nederland heeft verschaft. De doorreis is naar het oordeel van het hof wederrechtelijk, nu de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet wordt afgewacht, doch al zeer spoedig na de aankomst in Nederland [betrokkene 8] naar het buitenland vertrekt. Door het verdwijnen van de (minderjarige) asielzoeker zijn de Nederlandse autoriteiten niet meer in staat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning te toetsen en daar een beslissing op te nemen. De behulpzaamheid daarbij levert mensensmokkel op.
Een nader onderzoek naar de intenties waarmee of de gronden waarop door [betrokkene 8] asiel is aangevraagd, acht het hof, gelet op het bovenstaande, niet noodzakelijk. Uit het snelle vertrek naar het buitenland en het niet afwachten van de beslissing op de asielaanvraag blijkt immers van het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis.
Voorts acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de doorreis van [betrokkene 8] wederrechtelijk was. Verdachte wist immers dat [betrokkene 8] in een opvangcentrum in Oisterwijk verbleef. Tijdens het telefoongesprek op 12 februari 2006 waarin [betrokkene 8] wordt verteld de trein te nemen naar Amsterdam, zegt verdachte dat [betrokkene 8] zijn spullen niet mee moet nemen, veel kleding aan moet doen, zijn sleutel mag achterlaten en als hij onderweg gecontroleerd wordt moet zeggen dat hij naar de Sikhtempel in Amsterdam gaat en geen namen moet noemen omdat ze anders problemen kunnen maken. Verdachte wist dat [betrokkene 8] naar België gebracht moest worden en heeft hem vervolgens naar Hasselt in België gebracht.
Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 8] niet mocht laten weten dat hij wegging uit het AZC en veel kleding aan moest doen, zodat men geen argwaan zou krijgen dat hij definitief uit het AZC wilde vertrekken. Hieruit blijkt dat het de bedoeling van verdachte was [betrokkene 8] te onttrekken aan het toezicht van de Nederlandse autoriteiten en dat hij begreep dat een en ander het daglicht niet kon verdragen.
Door het geven van instructies over de reis naar Amsterdam, het verschaffen van onderdak en het begeleiden van [betrokkene 8] tijdens zijn reis naar België, is verdachte behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke doorreis door Nederland.’
5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat dit oordeel onbegrijpelijk is nu op grond van de wetsgeschiedenis er immers slechts sprake is van een wederrechtelijke doorreis in Nederland indien de persoon aan wie hulp wordt verleend aan geen rechtsregel — van nationale of internationale herkomst — enige titel kan ontlenen, terwijl [betrokkene 8] rechtmatig verblijf had in Nederland.
6.
In HR 15 januari 2008, NJ 2008, 62 is overwogen:
‘De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 197a Sr. Het begrip ‘wederrechtelijk verblijf is kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in genoemde bepaling. Van zodanig wederrechtelijk verblijf is blijkens de wetsgeschiedenis sprake indien het verblijf geschiedt zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid. De in artikel 197a Sr bedoelde hulp moet verleend zijn aan iemand die tot het verblijf in Nederland of het Schengenrechtsgebied aan geen rechtsregel —van nationale of internationale herkomst— enige titel kan ontlenen.’
Het komt mij voor dat de uitleg van het begrip wederrechtelijk voor wat betreft het verblijf hetzelfde is als voor wat betreft de in deze zaak aan de orde zijnde doorreis. Omdat het middel stelt dat aan de Vreemdelingenwet gelet op de aanvraag tot asiel een geldige verblijfstitel kan worden ontleend en dat om die reden de doorreis niet wederrechtelijk is beperk ik mij daartoe. Het middel wijst in het bijzonder op de artikelen 3 en 8 van de Vreemdelingenwet. Artikel 3 regelt onder meer dat als uitgangspunt een asielzoeker geen toegang tot Nederland wordt geweigerd. Het gaat hier vooral om artikel 8 Vreemdelingenwet. Voor zover van belang luidde de bepaling ten tijde van de in de bewezenverklaarde periode (en ook thans nog) aldus: De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf: (…) in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (…). Onder f (en g) worden verschillende varianten genoemd. Uit artikel 8 kan in redelijkheid worden afgeleid dat tenminste aan twee vereisten moet worden voldaan:
- (1)
de vreemdeling heeft een aanvraag tot verblijf gedaan;
- (2)
de vreemdeling verblijft in afwachting van die beslissing in Nederland. Het is in strijd met de strekking van de Vreemdelingenwet wanneer in een geval als het onderhavige een aanvrager in afwachting van de beslissing Nederland zou kunnen verlaten. In deze zaak is vooral van betekenis of aan het tweede vereiste is voldaan. Vraag is of uit de bewijsmiddelen volgt dat de vreemdeling niet (meer) in afwachting van de beslissing in Nederland verbleef en daarmee dus sprake was van wederrechtelijke doorreis.
7.
De steller van het middel gaat er echter aan voorbij dat de vraag in casu niet is of het verblijf rechtmatig was, maar of de doorreis dat was.
8.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 8] op 29 januari 2006 op Schiphol werd aangetroffen en een asielaanvraag deed. Hij werd vervolgens in het AZC te Oisterwijk geplaatst. Uit door hem op 12 februari 2006 gevoerde telefoongesprekken blijkt dat [betrokkene 8] de bedoeling had naar België door te reizen. Tevens blijkt dat hij de instructie kreeg zijn spullen achter te laten in het AZC en veel kleding moest aandoen, opdat men in het AZC niet door zou hebben dat hij definitief vertrok. Ook uit de verklaring van verdachte volgt dat [betrokkene 8] naar België op weg was en dat het niet de bedoeling was om nog naar Nederland terug te komen. Daargelaten derhalve of het verblijf in Nederland van [betrokkene 8] aanvankelijk rechtmatig was, de doorreis door Nederland richting België was dat in ieder geval niet. [betrokkene 8] kon immers aan geen rechtsregel enige titel ontlenen voor de doorreis.2.
9.
's Hofs oordeel dienaangaande geeft derhalve geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
10.
Het middel faalt.
11.
Ambtshalve merk ik het volgende op. Namens verdachte is op 11 juli 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal derhalve naar alle waarschijnlijkheid niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doen. De redelijke termijn in cassatie wordt derhalve overschreden. De Hoge Raad kan zelf de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
12.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, met verlaging van de straf in de mate die de Hgoe Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2009
Zie voor een aantal uitspraken dienaangaand van lagere rechters: Rb Zwolle 4 november 1999, NJ 2000, 46; Rb Haarlem 28 november 2005, LJN: AU7214; Rb Breda 5 september 2006, NJSF 2006, 290, LJN: AY7442.