Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/83
83 Waarborgen voor de toegankelijkheid van de rechter in IE-zaken en de(niet-)verzekerbaarheid van IE-procedures
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS574279:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook A-G Huydecoper (ECLI:NL:PHR:2010:BK5756) inzake HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756 (Baas in Eigen Huis/Plazacasa), sub 37.
Zie hiervoor hoofdstuk 4.
Kamerstukken II 2005/06, 30392, 3, p. 16 (MvT).
De Indicatietarieven in IE-zaken rechtbanken, gerechtshoven en Hoge Raad zijn te raadplegen via rechtspraak.nl.
Zie de inleiding van de respectieve Indicatietarieven.
In cassatie wordt onderscheid gemaakt tussen eiser en verweerder; het tarief voor een ‘eenvoudige zaak eiser’ is € 15.000, terwijl het tarief voor een ‘eenvoudige zaak verweerder’ is gesteld op € 10.000. In de categorie ‘overige zaken’ zijn de tarieven € 30.000 respectievelijk € 20.000. Voor borgersbrieven, re- en dupliek en prejudiciële procedures voor het Hof worden meerprijzen berekend. Zie hierna par. 5.6.
Vgl. Marijs 2010, p. 34; Van Gompel & Olieslagers 2014, p. 133-138.
Zie Indicatietarieven in IE-zaken rechtbanken (versie 2014), punt 9; Indicatietarieven in IE-zaken gerechtshoven (versie 2015), punt 7; Indicatietarieven in IE- zaken Hoge Raad (versie 2015) onder ‘algemeen’.
Sluijter 2011, p. 275; Van Gompel & Olieslagers 2014, p. 133-138; Vrendenbarg 2015, p. 259 e.v.
C.J.S. Vrendenbarg, annotatie bij HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200, AMI 2015/6 (Stokke/Hauck).
Indicatietarieven in IE-zaken gerechtshoven en Hoge Raad (versie 2017), punt 7.
Zie uitgebreid het Advies Indicatietarieven in IE-zaken van de adviescommissie intellectuele eigendom en adviescommissie burgerlijk procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten van 30 januari 2017, p. 2-3, te raadplegen via advocatenorde.nl. Zie over de voor- en nadelen van tariefstelsels hoofdstuk 8.
Zie hiervoor hoofdstuk 3. Zie ook art. 47 Handvest.
Zie hiervoor par. 4.2.
SWD(2016)373 final, p. 7.
Rutsaert, ‘Legal protection insurance – The problems to be solved’, p. 360, cordis. europa.eu/pub/patinnova99/docs/3_7_rutsaert.pdf.
SWD(2016)373 final, p. 7.
Ten tijde van de omzetting van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn in art. 1019h Rv zijn als gezegd zorgen geuit over de gevolgen van een ruime proceskostenveroordeling voor de toegang tot de rechter. Een ruime proceskostenveroordeling als uitgangspunt levert immers een aanmerkelijke breuk op met het kostenstelsel dat sinds jaar en dag geldt in civiele procedures.1 Zowel de proceskosten als buitengerechtelijke kosten zijn aan matiging onderhevig, omdat hoge kosten(veroordelingen) niet verenigbaar zouden zijn met de toegang tot de rechter.2 Ook in de parlementaire geschiedenis bij art. 1019h Rv is gewezen op de mogelijk hoge drempel die een ruime proceskostenveroordeling kan opwerpen:
‘De maatregelen die in dit wetsvoorstel worden ingevoerd zijn niet van dien aard dat verwacht wordt dat rechthebbenden die voorheen wellicht afzagen van een inbreukprocedure, nu die procedure wel zullen starten. Het tegendeel kan eerder betoogd worden. De eiser loopt het risico veroordeeld te worden in alle proceskosten, zowel die van zichzelf als die van zijn wederpartij, terwijl nu enkel bepaalde forfaitaire bedragen verschuldigd zijn door de verliezende partij.’3
Indicatietarieven
Op verschillende manieren is in de praktijk gezocht naar waarborgen voor een toegankelijke rechtspleging in IE-zaken. De voornaamste ontwikkeling is zonder twijfel de vaststelling van zogenaamde Indicatietarieven die dienen als handvat bij de beoordeling van de redelijkheid en evenredigheid van de gemaakte kosten. De Indicatietarieven gelden reeds sinds 1 augustus 2008 in procedures in eerste aanleg, en sinds 1 januari 2015 voor procedures in hoger beroep en cassatie. De Indicatietarieven zijn laatstelijk aangepast op 1 april 2017.4 De Indicatietarieven zijn tot stand gebracht door een werkgroep van het Landelijk Overleg Voorzitters van de Civiele sectoren (LOVC) in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten. Het doel is de voorspelbaarheid van het kostenrisico te vergroten en daarmee de toegang tot de rechter te waarborgen.5 Zoals in par. 5.6. uitgebreid aan de orde zal komen, maken de Indicatietarieven onderscheid tussen procedures in kort geding en bodemprocedures. De hoogte van de tarieven (in eerste aanleg en hoger beroep variërend van € 6.000,- voor een eenvoudig kort geding tot maximaal € 40.000,- voor een bodemprocedure) is gekoppeld aan de complexiteit van de procedure.6
Zoals het liquidatietarief moeten ook de Indicatietarieven niet als een bindende regeling worden beschouwd en evenmin als recht in de zin van art. 79RO.7 In tegenstelling tot het liquidatietarief echter, dat standaard wordt toegepast en waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken, staan de Indicatietarieven er niet aan in de weg dat een afwijkend, lager of hoger, bedrag wordt vastgesteld.8 In de literatuur is erop gewezen dat de ruime afwijkingsmogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de doelstellingen van de Indicatietarieven.9 Hetzelfde is gesteld ten aanzien van de verschillen tussen de Indicatietarieven die gelden voor de procedures in eerste aanleg, hoger beroep en cassatie. Ook het gebrek aan uniformiteit zou afbreuk kunnen doen aan de met de indicatietarieven beoogde voorspelbaarheid van het mogelijke kostenrisico per instantie.10 Ten tijde van de afronding van dit proefschrift zijn de Indicatietarieven in IE-zaken gerechtshoven en Hoge Raad ‘gelijk getrokken’ en is bepaald dat de Indicatietarieven als maximumtarieven hebben te gelden, waarvan slechts in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.11 In de praktijk zal moeten blijken in hoeverre de Indicatietarieven daadwerkelijk als maximumtarieven zullen worden gehanteerd. Voor het overige is van belang dat de aan de uniformiteit en betere voorspelbaarheid van het kostenrisico verbonden voordelen nog altijd niet gelden in octrooizaken.
Waarborgen in octrooizaken
De Indicatietarieven gelden als gezegd niet in octrooizaken. De reden daarvoor zou zijn gelegen in de (zeer) hoge kosten die gemoeid zijn met de doorgaans complexe en omvangrijke procedures over de handhaving van octrooirechten. Ook in verband met de grote verschillen in uurtarieven zou het lastig zijn de kosten te tariferen. Ten tijde van de afronding van dit proefschrift is een discussie op gang gekomen over de wenselijkheid van Indicatietarieven in octrooizaken. Vóór de vaststelling van dergelijke tarieven in octrooizaken pleiten de voordelen van een redelijkerwijs voorspelbare proceskostenbeslissing en daarmee de toegankelijkheid van de rechter. Daartegen pleit dat met name in heavy litigation een deel van de kosten waarschijnlijk niet verhaald kan worden op de verliezende partij indien ‘kostenvergoedingsplafonds’ gelden.12 Zoals in par. 5.6. aan de orde zal komen, volgt uit rechtspraak dat de redelijkheids- en evenredigheidstoets van art. 1019h Rv sterk casuïstisch is. Partijen die reeds nu behoefte hebben aan voorspelbaarheid van het kostenrisico in octrooizaken kunnen dit daarom waarschijnlijk uitsluitend realiseren door een overeenkomst te sluiten met de wederpartij over de vergoedbare kosten. Daarmee zijn zij overgeleverd aan de bereidwilligheid van de wederpartij tot aangaan van een dergelijke overeenkomst. Het is zeer de vraag of hiermee wordt voldaan de vereisten ten aanzien van een toegankelijke rechtspleging in octrooizaken.
Rechtsbijstandsverzekering?
Zoals in hoofdstuk 3 aan de orde is gekomen, zijn financiële drempels in de toegang tot de rechter in de vorm van griffierechten, kosten van (verplichte) rechtsbijstand en proceskostenveroordelingen toelaatbaar zolang zij – kort gezegd – geen onoverkomelijke drempel opwerpen. Gefinancierde rechtsbijstand dient te worden verleend aan (rechts)personen die niet over toereikende financiële middelen beschikken om te procederen.13 Het voordeel van een toegewezen advocaat is overigens beperkt tot de eigen kosten, die worden betaald of vergoed door de overheid c.q. rechtsbijstandsverzekeraar. De eventuele proceskostenveroordeling valt hier meestal niet onder. In geval van een rechtsbijstandsverzekering zijn is de proceskostenveroordeling vaak tot een maximumbedrag gedekt.14
Navraag bij verschillende rechtsbijstandsverzekeraars in Nederland heeft opgeleverd dat IE-procedures doorgaans van dekking zijn uitgesloten. Als voornaamste reden hiervoor is genoemd dat IE-procedures vanwege het hoge specialistische karakter duur zouden zijn. Ook zouden dergelijke procedures relatief weinig voorkomen, waardoor het niet rendabel zou zijn deze standaard mee te verzekeren (hetgeen bovendien tot veel hogere premies zou leiden). In algemene zin blijkt de markt voor verzekeringsproducten binnen de EU zeer beperkt te zijn.15 Naast de (zeer) hoge kosten gemoeid met procederen over IE-rechten wordt daarvoor redengevend geacht dat houders van IE-rechten vaak geneigd zouden zijn om pas een verzekering af te sluiten op het moment dat er een geschil is ontstaan of dreigt te ontstaan.16 Dit wordt ook wel een after the event-verzekering genoemd. Het nadeel daarvan is dat er te weinig polishouders zijn waardoor onvoldoende risicospreiding mogelijk is, met hoge premies als gevolg. Binnen de EU wordt daarom nagedacht over de wijze waarop verzekeraars kunnen worden gestimuleerd de markt voor before the event- verzekeringen voor IE-geschillen te betreden en houders van IE-rechten kunnen worden aangemoedigd zich aan te sluiten.17 In Nederland is het vooralsnog in beginsel slechts mogelijk particuliere rechtsbijstandsverzekeringen af te sluiten die IE-procedures dekken voor zover het geschil in de hobbysfeer speelt. Zodra wordt beoogd inkomen te verwerven met bijvoorbeeld het schrijven van kinderboeken of het kweken van plantsoorten, dan valt een eventueel geschil daarover buiten de dekking.
Wie verliest in een ‘algemeen’ civielrechtelijk geschil, kan in geval van een rechtsbijstandsverzekering rekenen op een (volledige) tegemoetkoming in de eigen kosten en zullen de proceskosten van de wederpartij tot hooguit het toepasselijke liquida tietarief dienen te worden vergoed. Wie verliest in een IE-geschil kan worden geconfronteerd met twee aanzienlijke kostenposten: de eigen kosten, waarvoor waarschijnlijk geen rechtsbijstandsverzekering kan worden afgesloten, en de kosten van de wederpartij tot een onbepaald bedrag. Bij winst zullen de kosten nihil zijn, maar dan zal het nadeel van dubbele (volledige) proceskosten de wederpartij ten deel vallen. De vraag, hoe zich dit verhoudt tot de verdragsrechtelijke vereisten van toegang tot de rechter en de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, zal nader worden verkend in hoofdstukken 8 en 9.