Hier weergegeven zonder voetnoten.
HR, 05-06-2018, nr. 17/00367
ECLI:NL:HR:2018:837
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
17/00367
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:837, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:332
ECLI:NL:PHR:2018:332, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:837
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Deelneming aan criminele organisatie die zich jarenlang bezighield met plegen van misdrijven (fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen), medeplegen opzettelijk gebruik maken van vals geschrift (meermalen gepleegd) en medeplegen gewoontewitwassen. 1. Uos wetenschap verdachte van crimineel oogmerk organisatie. 2. Herhaald voorwaardelijk verzoek tot horen verdachtes vader als getuige t.a.v. witwassen. 3. Uos strafoplegging (geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf). HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/00517, 17/00518, 17/00519, 17/03078 en 17/03080.
Partij(en)
5 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/00367
CeH/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2017, nummer 21/007117-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verdenking fraude met kinderopvangtoeslagen en sealbags, valsheid in geschrift t.a.v. banken en belastingdienst, gewoontewitwassen. Klachten m.b.t. het bewijs van deelneming aan een criminele organisatie en de wetenschap van het oogmerk (art. 140 Sr), de afwijzing van het verzoek tot het horen van een getuige en de motivering van de straf. De AG stelt voor dat de Hoge Raad het beroep in cassatie zal verwerpen.
Nr. 17/00367 Zitting: 10 april 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 januari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. “medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” en 3. “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot verbeurdverklaring van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen afgewezen.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/00517, 17/00518, 17/00519, 17/03078 en 17/03080. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Blijkens de bewijsvoering van het hof draait het in deze zaak om het volgende. De verdachte vormde tezamen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen), bestaande uit het plegen van valsheid in geschrifte, het valselijk doen opmaken van authentieke akten, het gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften en authentieke akten, het oplichten van banken en de belastingdienst en het plegen van gewoontewitwassen. De rol die de verdachte volgens het hof heeft ingenomen bestaat er voornamelijk in dat zij forse van de fraudes afkomstige geldbedragen op haar bankrekeningen heeft laten overschrijven en gebruik heeft gemaakt van de valse documenten ter verkrijging van een hypotheek op een pand in Tilburg en ter verkrijging van een doorlopend krediet. De verdachte zegt niet (meer goed) te weten hoe zij alles betaald heeft, wat precies de herkomst van bepaalde geldbedragen was, wie de boekhouder was, hoeveel uren zij in de week werkte, waar bepaalde salarisstortingen op haar naam vandaan kwamen, etc. Wel zegt zij nog te weten dat zij een arbeidsovereenkomst als werkneemster heeft ondertekend, terwijl zij toen wist dat zij niet in loondienst was bij de bedoelde werkgever ( [A] ).
Het eerste middel keert zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit – de deelneming van de verdachte aan een criminele organisatie –, en valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het hof niet (afdoende) heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, meer in het bijzonder dat daaruit niet kan worden afgeleid dat zij wetenschap heeft gehad van het crimineel oogmerk van de organisatie.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“zij in de periode 1 januari 2006 tot en met 5 maart 2013 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en andere personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, bestaande uit:
- het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en het meermalen gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften (strafbaar gesteld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en
- het meermalen valselijk doen opmaken van authentieke akten en het meermalen gebruiken van een valselijk opgemaakte authentieke akte (strafbaar gesteld in artikel 227 Wetboek van Strafrecht) en
- het meermalen oplichten van banken en de belastingdienst (strafbaar gesteld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en
- het plegen van gewoontewitwassen (strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht)”
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2016 heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota, die met betrekking tot feit 1 onder meer inhoudt:1.
“Deelneming [verdachte] ?
Om van deelnemen aan een criminele organisatie te kunnen spreken worden twee algemene voorwaarden gesteld:
1. men moet behoren tot de organisatie; en
2. de deelnemer moet een aandeel hebben in dan wel ondersteunende gedragingen verrichten die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Voor deelneming moet vast staan dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Enig vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist. De verdachte moet minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Het hebben van een aandeel in en het ondersteuning geven aan veronderstellen opzet. De verrichte handeling moet in enige relatie staan tot de verwezenlijking van het oogmerk om van deelneming te kunnen spreken.
Dit kader toegespitst op deze zaak, leert naar mening van de verdediging dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Geen samenwerkingsverband met [verdachte]
Het dossier draait met name om [medeverdachte 2] . Van enige samenwerking met een zekere duurzaamheid met [verdachte] is helemaal niets gebleken. Ook niet tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Haar naam komt in het volledige dossier van duizenden pagina’s slechts bij enkele onderdelen voor. Dat maakt dat enige duurzaamheid moeilijk vast te stellen is. Gelet op de tenlastegelegde ruime periode (ruim zeven jaar) kan niet gezegd worden dat [verdachte] in een zekere duurzame onderlinge samenwerking heeft geparticipeerd in een gestructureerd samenwerkingsverband. Een zekere bestendigheid is hierin vereist. Er volgt niet uit het dossier dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , of andere verdachten, regelmatig contact hadden met [verdachte] of in haar aanwezigheid zijn aangetroffen. Er is ten opzichte van haar niet gebleken dat er bijvoorbeeld gemeenschappelijke regels golden, dat er een taakverdeling was, een bepaalde hiërarchie, dat zij veelvuldig ergens bij betrokken of aanwezig is geweest etc.
Er zijn daardoor onvoldoende aanwijzingen dat er sprake is geweest van een duurzame en gestructureerde samenwerking met [verdachte] . Dat kan uit de bewijsconstructie niet worden afgeleid. Weliswaar heeft [verdachte] een kind met [medeverdachte 1] , waardoor er een (familiale) verbondenheid is, maar dat zegt niet zoveel. Indien [verdachte] wordt beschouwd als onderdeel van de familie [medeverdachte 1 en 2] en daardoor deel uitmaakt van een familiestructuur. En meerdere leden van de familie plegen samen misdrijven, dan maakt dat [verdachte] niet meteen onderdeel van een criminele organisatie. Daarvan is slechts sprake indien deze familiestructuur met een zekere stelselmatigheid en bestendigheid wordt ingezet om te kunnen komen tot het plegen van de strafbare feiten. Dat volgt in het geheel niet uit het dossier.
Geen deelnemingshandelingen /geen wetenschap
Uit de bewijsmiddelen is verder onvoldoende gebleken dat [verdachte] een (opzettelijk) aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Dit concreet toegepast op deze zaak. In het requisitoir in eerste aanleg zijn een aantal handelingen genoemd waaruit deelneming zou volgen, wat de rechtbank bewezen heeft verklaard. Deze deelnemingshandelingen kunnen niet overeind blijven. Daarop zal tijdens dit pleidooi worden ingegaan. In het kort: er kan niet bewezen worden dat [verdachte] bewust haar rekening ter beschikking heeft gesteld. Evenmin volgt uit het dossier dat [verdachte] bewust haar rekening of haar woning als inschrijfadres ter beschikking heeft gesteld. Zij betwist dat er sprake was van wetenschap van (en dus opzet op) dat gebruik en dat wordt door medeverdachten ook niet verklaard. Van valsheid in geschrifte door het ondertekenen van een huurovereenkomst is geen sprake. Op het moment van ondertekenen van de huurovereenkomst was voor [verdachte] niet bekend dat er geen mensen zouden gaan wonen. Zij dacht dat er prostituees kwam wonen. Evenmin volgt uit het dossier dat [verdachte] haar identiteit beschikbaar opzettelijk heeft gesteld. Zij geeft aan dat het gebruik van haar rekening buiten haar om ging en er misbruik van is gemaakt. Gelet hierop, kan uit deze ‘gedragingen’ van [verdachte] geen wetenschap van het criminele oogmerk worden afgeleid. Dat geldt eveneens voor de andere handelingen van [verdachte] . De in het requisitoir in eerste aanleg aangehaalde omstandigheden vanaf 1 juli 2014 vallen buiten de tenlastegelegde periode en kunnen niet bijdragen aan een bewezenverklaring van feit 1.
Als we kijken naar de concrete verdenkingen ten opzichte van [verdachte] (valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen), dan zal de verdediging zo gemotiveerd vrijspraak bepleiten voor het gros van de feiten. Uit praktische overwegingen en om niet in herhaling te vallen, wordt verwezen naar hetgeen hieronder wordt bepleit bij de feiten 2 en 3 op de tenlastelegging. In één geval, bij het verkrijgen van een krediet bij de Voorschotbank, zal de verdediging zich refereren aan uw oordeel voor wat betreft de bewezenverklaring. Het aandeel van [verdachte] daarbij, zou als deelnemingshandeling aangemerkt kunnen worden maar in die specifieke situatie, kan echter niet worden opgemaakt dat [verdachte] wetenschap had van het oogmerk van de organisatie. [verdachte] heeft verklaard dat zij wist dat het krediet bedoeld was om een kroeg te beginnen ( [B] ). Dit is ook door [medeverdachte 1] zo verklaard. Het dossier bevat geen bewijs dat [verdachte] wist dat die kroeg vervolgens is gebruikt voor criminele activiteiten. Haar aandeel bij het verkrijgen van een krediet is niet dusdanig zwaarwegend, dat zij als deelnemer aan een criminele organisatie aangemerkt kan worden.
Voor zover [verdachte] al bepaalde ondersteunende handelingen heeft bekend, dan heeft zij steevast verklaard dat ze niet wist wat de daadwerkelijke bedoeling of het doel was. Zij ontkent vanaf het eerste verhoor (en dus niet pas later) te hebben geweten dat zij is ingezet voor criminele doeleinden. Uit verklaringen van medeverdachten of getuigen noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [verdachte] wetenschap had van het oogmerk van de organisatie tot het plegen van de specifieke misdrijven die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Conclusie
De verdediging concludeert dat uit de verklaringen van de medeverdachten of getuigen, in onderling verband bezien met de overige processtukken, niet blijkt dat [verdachte] een rechtens relevante rol zou hebben gespeeld in de organisatie zodat zij niet als deelnemer van de organisatie aangemerkt kan worden. Het feit dat [verdachte] een krediet heeft aangevraagd via de Voorschotbank, is daarvoor van onvoldoende gewicht, aangezien daaruit geen wetenschap volgt. Dat betekent dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] deelnemingshandelingen heeft verricht die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Evenmin blijkt dat er sprake was van wetenschap dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de misdrijven als genoemd in de tenlastelegging. Uit de omstandigheden die door het openbaar ministerie worden aangedragen, kan niet buiten redelijke twijfel gesteld worden dat zij (in zijn algemeenheid) wist van dat oogmerk. Er is geen wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen zodat vrijspraak dient te volgen voor feit 1.”
8. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren wordt gebracht.2.Met de steller van het middel meen ik dat hetgeen de raadsman te dezen naar voren heeft gebracht, bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als inhoudende een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de hier bedoelde zin.
9. De feitenrechter hoeft echter niet expliciet te reageren op een uitdrukkelijk standpunt indien de nadere motivering van het niet aanvaarden daarvan besloten ligt in de bewijsvoering (bewijsmiddelen en/of nadere bewijsmotivering). Ook in het onderhavige geval heeft het hof zich niet met zoveel woorden uitgesproken over het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de raadsman ter zake op de terechtzitting van 7 december 2016 heeft ingenomen. De overweging van het hof met betrekking tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten, waaronder feit 1, luidt:
“Het hof is van oordeel dat de namens verdachte bepleite vrijspraken worden weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.”
10. Bij de beantwoording van de vraag of het tot vrijspraak van feit 1 strekkende betoog van de raadsman voldoende wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, betrek ik meteen het tweede onderdeel van het middel, dat (als gezegd) de klacht behelst dat de onder feit 1 bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie, en met name de wetenschap van het crimineel oogmerk van deze organisatie, niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, nu zulks niet uit de bewijsmiddelen zou volgen.
11. Voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten, waaronder feit 1, heeft het hof 18 bewijsmiddelen gebruikt. Daarvan haal ik hier enkel de bewijsmiddelen aan die van belang zijn voor de beoordeling van het middel:
1. “Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 november 2014 van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik blijf bij mijn verklaringen zoals ik die tegenover de FIOD ambtenaren heb afgelegd.
Ik heb de hypotheekafsluiting van het pand aan [a-straat] in Tilburg zelf gedaan. Ik heb er 5000 euro eigen geld ingestoken. Het klopt dat er een hypotheek op rust van £ 191.000,-. Ik heb bij het afsluiten van de hypotheek hulp gekregen van [medeverdachte 1] . U stelt me nu vragen over de arbeidsovereenkomsten van [C] en [D] en de daarbij behorende salarisstroken. Ik wist niet eens dat die loonstroken er waren. Ik had al een krediet bij de Rabobank van ruim 19.000 euro. Op een gegeven moment kwam [medeverdachte 1] bij me thuis vragen of ik [medeverdachte 2] wilde helpen bij het opstarten van een café ( [B] ) in Tilburg. In die tijd had ik alles geloofd, ook dat ik op mijn salaris alles zou kunnen krijgen zoals een hypotheek en een lening. [medeverdachte 1] heeft verder alles geregeld. De man van de Voorschotbank is bij mij thuis geweest en [medeverdachte 1] was daar ook bij. [medeverdachte 2] betaalde ook de rente en deed de afbetaling. [medeverdachte 1] zei dat hij het zou doen en heeft het keurig gedaan. Het huis aan de [b-straat] wilde ik verhuren. Ik had geld ter beschikking. Immers het krediet van de Nederlandse Voorschotbank was terugbetaald en dat kon ik mooi gebruiken door het te investeren. De huurovereenkomst van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is geregeld via [medeverdachte 1] . Ik heb die overeenkomsten wel als eerste getekend. Ik kreeg daarvoor 600 euro per maand per persoon. De dames hebben er nooit gewoond, dat klopt.
De Volvo S80 stond inderdaad op mijn naam.
Dat [betrokkene 3] iets heeft overgeboekt op mijn ABN rekening weet ik niet. Het zou salaris Van [C] moeten zijn. Ik heb het nooit gezien.
Hetgeen over de arbeidsovereenkomst van [A] staat vermeld klopt. Ik heb het voorstel van [medeverdachte 1] geaccepteerd. Ik moest meer werken om te zorgen dat er een verblijfsvergunning werd afgegeven. Ik blijf dus bij mijn verklaring die ik bij de FIOD daarover heb afgelegd.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 2106, AH-192, van het proces-verbaal, genummerd 49918), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
pag. 2109: [verdachte] heeft de woning aan [a-straat] te Tilburg gekocht voor een bedrag van € 175.000,-- en heeft hiervoor bij BNP Paris BV (UCB Hypotheken) een hypotheek opgenomen ten bedrage van € 191 .000,--. Om de hypotheek te krijgen heeft ze bij de bank haar loongegevens van [E] overgelegd.
Op 24-12-2005 heeft [verdachte] een NVM koopakte ondertekend ten behoeve van de aankoop van de woning op het adres [a-straat] , [postcode] te Tilburg.
Ten behoeve van de aankoop van de woning op het adres [a-straat] te Tilburg heeft [verdachte] , op 21 april 2006 (datum akte verleden bij notaris) een hypotheek afgesloten bij UCB Hypotheken BV (BNP Paris BV) ten bedrage van € 191.000 --. De woning op het adres [a-straat] te Tilburg, waarvoor door BNP Paris BV een hypotheek werd verstrekt, dient als onderpand voor de verstrekte hypotheek.
Pag. 2110: De hypotheek werd door UCB Hypotheken BV aan [verdachte] verstrekt op basis van de volgende loongegevens van [E] :
- een werkgeversverklaring van [E] , gedateerd 31-03-2006, ten name van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1982. Volgens de werkgeversverklaring is [verdachte] sinds 1-8-2005 als administratief medewerkster in dienst en heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zonder proeftijd, met een bruto jaarsalaris ten bedrage van € 37.800,-- en een vakantietoeslag ten bedrage van €3.024,--.
- een salarisspecificatie verstrekt door [E] , [adres] te Tilburg ten name van [verdachte] , [c-straat 1] , [postcode] te Tilburg, betreffende de maand maart 2003. waarop een bruto salaris vermeld staat van €3.150,-- bruto en € 1.923,95 netto, uit te betalen op bankrekening [001] ten name van [verdachte] voor 173.33 uur per periode.
Naast haar baan bij [F] , alwaar [verdachte] in 2006 (januari t/m oktober) 32 uur per week (in ploegendienst) werkte (gemiddeld € 1.145,60 per maand) had [verdachte] kennelijk nog een tweede fulltime baan bij [E] . [E] betreft een eenmanszaak van [betrokkene 4] . [betrokkene 4] is de zus van [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] en heeft gewoond of woont nog samen met [betrokkene 5] .
Pag. 2112. Opmerkelijk is dat [verdachte] in 2006 slechts vier (4) keer salaris heeft ontvangen van haar werkgever [E] . Het betreft een salarisbetaling over de maanden januari 2006 t/m april 2006. De bedragen werden door [E] per bank overgemaakt op ABN-AMRO bankrekeningnummer [001] ten name van [verdachte] , [a-straat] te Tilburg.
De salaris betalingen vonden plaats rond de datum van ondertekening van de koopovereenkomst (24-12-2005) voor de woning gelegen aan [a-straat] te Tilburg en de hypotheekverstrekking door UBC aan [verdachte] (21 april 2006), hetgeen doet vermoeden dat de voornoemde salarisstrook en werkgeversverklaring valselijk zijn opgemaakt en tevens dat de uitbetaling per bank van vier keer een maandsalaris enkel heeft plaatsgevonden om de hypotheekverstrekker (UCB) te overtuigen dat de inkomsten van [verdachte] toereikend zijn om de hypotheek ten bedrage van € 191.000,-- te verstrekken, terwijl deze in werkelijkheid veel lager waren.
Pag: 2115: Onderstaand wordt een overzicht weergegeven van de inkomstenbronnen van [verdachte] . Haar inkomen staat in geen enkele verhouding tot de te betalen hypotheekkosten (rente en eventuele aflossingen), rentekosten t.b.v. doorlopend krediet, gespaarde bedragen, beleggingen en overige vaste lasten. Volgens ingediende belastingaangiften en gegevens bij de Belastingdienst en overige, tijdens het onderzoek bevonden bescheiden, had [verdachte] de volgende inkomsten:
> Gedurende het jaar 2006 was [verdachte] in loondienst bij [F] (€ 15.390,--), [G] (€3.103,--) en [E] (€ 8.790,--). Totaal belastbaar inkomen € 27.283,--.
> Vanaf april 2007 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 6.245,44.
> Gedurende het jaar 2008 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 12.401,79.
> Gedurende het jaar 2009 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 13.941,93.
> Gedurende het jaar 2010 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 12.576,01.
> Gedurende het jaar 2011 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 10.173,04.
> Gedurende het jaar 2012 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg. Netto inkomen € 10.328,42.
> Netto loon per januari 2013 ten bedrage van € 846,47 per maand, werkgever [H] te Tilburg.
Vanaf mei 2006 tot heden bedroeg het gemiddeld inkomen van [verdachte] ongeveer € 1.100.-- (2006) tot € 850,- (2013) netto per maand.
Daarnaast werden bedragen, met de omschrijving ‘salaris, overgeboekt op een bankrekening van [verdachte] , waarover [verdachte] verklaarde geen werkzaamheden voor deze ondernemingen te hebben verricht.
Het betreft de volgende salarisbetalingen:
- Vanaf ABN-AMRO bankrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] , [d-straat 1] te Dongen werd salaris overgeboekt naar Rabobankrekening [003] ten name van [verdachte] , [a-straat] , [postcode] te Tilburg.
- Op 09-06-2009 werd € 458,69 overgeboekt van ABN-AMRO bank ondernemersrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] naar bankrekening [003] met als omschrijving [verdachte] , Salaris [verdachte] .
- Op 11 -05-2009 werd € 458,69 overgeboekt van ABN-AMRO bank Ondememersrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] naar bankrekening [003] met als omschrijving [verdachte] , Salaris [verdachte] .
Pag. 2116:
- Op bankrekeningnummer [003] , ten name van [verdachte] , werd op 12-05-2009 een bedrag van € 1.708,12 bijgeschreven met de omschrijving “ [D] ”, sal. [verdachte] .
- Op de computer, die in gebruik is bij verdachte [medeverdachte 2] , is een salarisspecificatie aangetroffen van [D] aan [verdachte] , [a-straat] [postcode] te Tilburg. Het betreft een salaris specificatie over de 4e periode 2009. Het nettoloon bedraagt € 1.708,12. Deze salarisspecificatie is tevens gebruikt bij de kredietaanvraag van [verdachte] bij de Nederlandse Voorschotbank.
(1 -D-040-82).
Hierbij kan tevens worden opgemerkt dat de voornoemde salarisbetalingen van [betrokkene 3] h/o [C] en [D] niet in het bestand van de Belastingdienst voorkomen èn daarnaast ook niet op de aangifte inkomstenbelasting 2009 van [verdachte] zijn aangegeven.
Pag. 2118: Opmerkelijk is bovendien dat telkens, voordat het maandelijks verschuldigd hypotheekbedrag ten bedrage van € 644,62 en vanaf april 2008 tevens het maandelijks verschuldigd bedrag aan de Nederlandse Voorschotbank ten bedrage van 399,33 vanaf de privérekening van [verdachte] , ABN-AMRO bankrekeningnummer [001] aan UCB Hypotheken en DNV bank werd voldaan, een storting plaatsvond op haar privérekening.
In een aantal gevallen werden de betalingen in eerste instantie gestorneerd in verband met een te laag saldo waarop kort daarna een storting volgde om het saldo te verhogen en de betaling alsnog kon worden uitgevoerd. Dit betreft stortingen variërend van € 10,-- tot € 35.000,--. Van de contante stortingen is door de FIOD een overzicht gemaakt.
Gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 werd in totaal € 231.002,93 gestort op bankrekeningen ten name van [verdachte] . Het betreft de volgende stortingen:
> Gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 werd in totaal € 180.027,73 contant gestort op ABN-AMRO bank rekeningnummer [001] ten name van [verdachte] .
> Daarnaast werd gedurende de periode januari 2006 t/m augustus 2011 in totaal € 6.235,20 contant gestort ING rekeningnummer [004] ten name van [verdachte] . Betaalrekening [004] ten name van [verdachte] . [a-straat] , [postcode] Tilburg, geboren op [geboortedatum] -1982. Het betreft een ING bankrekening. Er zijn geen gemachtigden aanwezig voor deze rekening.
> Daarnaast werd in totaal € 44.740,-- contant gestort op Rabobank- rekeningnummer [003] ten name van [verdachte] .
Pag. 2119: Samengevat kan worden opgemerkt dat de contante stortingen ten bedrage van € 231.002,93, die gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 hebben plaatsgevonden op de verschillende bankrekeningen van [verdachte] , in geen enkele verhouding staan tot het salaris dat [verdachte] gedurende deze periode heeft ontvangen.
Pag. 2120: De hypotheeklasten voor de UCB Rente-Content hypotheek, ten bedrage van € 191.000,--, bedroegen in 2006 in totaal € 5.393,-- en vanaf 2007 t/m 2012 in totaal € 7.735,44 (bruto) per jaar. De maandlast voor deze hypotheek bedraagt € 644,62 welk bedrag per bank werd betaald vanaf ABN-AMRO bankrekening [001] ten name van [verdachte] .
Daarnaast had [verdachte] de volgende bedragen ter beschikking waarover maandelijks rente moest worden betaald vanaf haar bankrekeningen:
> Doorlopend krediet bij De Nederlandse Voorschotbank, contractnummer [005] ten bedrage van € 39.933,--. Netto saldo per 31-12-2012 € 33.387,77. Maandlast voor dit krediet bedraagt € 399,33 per maand en wordt voldaan vanaf ABN-AMRO bankrekening [001] ten name van [verdachte] .
> Doorlopend krediet bij de Rabobank, afgesloten op d.d. 01-05-2009 ten bedrage van€ 19.500,--. Aflossing: 07-05-2009 € 350,--, 18-05-2009 € 390,-- en op 29-05-2009 € 16.000,--.
De maandlast voor dit krediet bedroeg € 390,--. Dit bedrag werd maandelijks voldaan vanaf Rabo bankrekening [003] . ten name van [verdachte] .
Vanaf mei 2006 had [verdachte] in ieder geval in totaal € 1.034,62 per maand vaste lasten in verband met de hypotheek bij UCB en het voornoemde doorlopend krediet bij DNV.
Ook had [verdachte] een effectenrekening en een beleggingsrekening waarop werd ingelegd.
> Effectendepot bij SNS Reaal onder nummer [006] . waarde per 06-01-20 13 ten bedrage van € 10.585,03.
> Beleggingsrekening bij Zwitserleven onder nummer [007] , saldo per 27 april 2006 ten bedrage van € 6.349,65.
De beleggingsrekening is gekoppeld aan haar hypotheek bij BNP. Voor deze rekening werd maandelijks € 50 van haar ABN-AMRO bankrekening [001] afgeschreven.
Pag. 2121 : Tijdens het onderzoek van de inbeslaggenomen administratie welke is aangetroffen op [a-straat] te Tilburg, zijnde het woonadres van [verdachte] werden een aantal bescheiden aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat een aantal (luxe)goederen werden gekocht en verkocht, geldleningen werden verstrekt en bedragen zonder duidelijke omschrijving vanaf haar bankrekening werden overgeboekt naar personen die deel uitmaken van de organisatie [medeverdachte 1 en 2] .
Door [verdachte] werd op 15-07-2011 een Volvo S40, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , gekocht van autobedrijf [I] voor een bedrag van € 3.950,--.
Tijdens het onderzoek van de administratie die werd gevonden op het adres [a-straat] te Tilburg werd een aantal kassabonnen aangetroffen betrekking hebbende op de aankoop van artikelen in de Swarovski Boutique. Het betreft, voor zover bekend, de volgende aankopen:
20 december 2008 | € | 255,-- |
09 september 2011 | € | 170,-- |
24 oktober 2011 | € | 294,-- |
17 november 2011 | € | 507,-- |
Totaal | € | 1.226,-- |
Pag. 2123: Op basis van een leningsovereenkomst verstrekt [verdachte] op 12-12-2008 een geldlening aan [medeverdachte 3] ten bedrage van € 19.000,-- voor de duur van 18 maanden. Overeengekomen is dat [medeverdachte 3] in totaal € 22.000,-- terugbetaalt aan [verdachte] , inclusief rente in 18 maandelijkse termijnen van € 1.222,20.
Pag. 2125: Op 6 januari 2012 werd door verdachte [verdachte] een tweede woning gekocht. Het betreft het woonhuis gelegen aan de [b-straat] te Tilburg.
Op 6 januari 2012 werd het woonhuis gelegen aan de [b-straat] te Tilburg Door Raamland Vastgoed BV verkocht aan [verdachte] , wonende op het adres [a-straat] , [postcode] te Tilburg. De koopprijs bedroeg € 120.000,—.
Op boekdatum 06-02-20 12 werd door [verdachte] vanaf haar privébankrekening [001] bij de ABN AMRO bank [...] overgeboekt naar Bankrekening [...] ten name van Damen Notarissen onder vermelding van dossiemr.: JB 1/2011.002028.01/37633 [b-straat] .
Tijdens de doorzoeking werd in de woning van [verdachte] een notitie aangetroffen met daarbij gevoegd tevens een aantal bankafschriften van de ABN AMRO bank. Op dit overzicht valt te lezen op welke wijze, voorafgaand aan de overboeking naar notaris Damen, een bedrag van € 125.800,— is opgebouwd, met daarbij vermeld de herkomst van het geld.
Het betreft de volgende bedragen:
5/12 | 15.000,- | Spaargeld |
8/12 | 35.000,- | Lening Bank |
1/1 | 3.000,- | Spaargeld ( casino) |
2/1 | 24.000,- | Spaargeld casino |
3/1 | 19.000,- | Lening [betrokkene 1] |
5/1 | 14.900,- | Casino |
5/1 | 14.900.- | Casino |
Totaal | 125.800,- |
pag. 2126:
> op boekdatum d.d. 02-01-2012 een bedrag van € 24.000.— werd gestort op de privébankrekening van [verdachte] . [001] welk bedrag op dezelfde dag weer werd overgeboekt naar de spaarrekening van [verdachte] . 56.01.11.878.
> op boekdatum d.d. 3-01-2012 een bedrag van € 19.000,— werd overgeboekt op de privébankrekening van [verdachte] , [001] welk bedrag afkomstig is van [betrokkene 6] , bankrekening [008] .
> op boekdatum d.d. 5-01-2012 in het casino te Breda een bedrag van € 14.900,— werd overgeboekt, transactiedatum 01-01-2012 op de privébankrekening van [verdachte] [001] .
Op het adres [a-straat] te Tilburg, zijnde het woonadres van [verdachte] en [medeverdachte 1] , zijn twee overboekingsbewijzen aangetroffen van Holland Casino, ondertekend door gast [verdachte] . Op maandag 2 januari 2012 om respectievelijk 01.33 uur en 01.37 uur werd € 14.900,— overgeboekt naar rekening [001] , waarbij als opmerking werd vermeld dat het géén speelwinst betreft en het bedrag niet herleidbaar is.
Hierbij kan worden opgemerkt:
> dat door Holland Casino te Breda is geregistreerd dat [verdachte] op 1 januari 2012 omstreeks 23.08 uur het casino is binnengekomen;
> op 01-01-2012 om 23.08 uur ook [medeverdachte 1] het casino te Breda is binnengekomen;
> op boekdatum 06-01-2012 een bedrag van € 124.000,- werd gestort op de privé bankrekening van [verdachte] [001] , welk bedrag afkomstig is van de spaarrekening van [verdachte] . [009] ;
> Op 06-01-2012 vanaf privébankrekening [001] ten name van [verdachte] ,
€ 123.530,63 werd overgeboekt naar Daamen Notarissen ouder vermelding van dossier JB, [b-straat] .
[verdachte] heeft op 1 februari 2012 huurovereenkomsten afgesloten met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor haar woning gelegen aan de [b-straat] te Tilburg. De huurprijs bedroeg volgens de overeenkomsten € 650,— per maand.
De voornoemde dames hebben er feitelijk nooit gewoond. Wel heeft [verdachte] in totaal € 1.300,- huur per maand ontvangen van verdachte [medeverdachte 1] die deze bedragen, zoals hij verklaarde, op zijn beurt heeft ontvangen van zijn broer, verdachte [medeverdachte 2] en/of verdachte [betrokkene 7] .
De ontvangen bedragen werden gestort op ABN-AMRO bankrekening [001] ten name van [verdachte] , [a-straat] te Tilburg.
De huurbedragen, totaal € 1.300,- per maand, werden door [medeverdachte 1] contant aan [verdachte] gegeven. [medeverdachte 1] verklaarde dat de huurovereenkomsten door hem zijn opgemaakt.
Pag. 2146: Het vorenstaande doet vermoeden dat de ‘Organisatie [medeverdachte 1 en 2] ” een gedeelte van het geld, dat zij hebben verdiend met het plegen van diverse fraudes, in ieder geval gedurende de periode 2005 t/m 2013, hebben witgewassen door in de periode 2006 t/m 2013 onder meer onroerend goed te kopen op een veiling en via makelaars. Om deze aankopen mogelijk te maken is vermoedelijk gebruik gemaakt van katvangers, waaronder [verdachte] .
[verdachte] woonde tot 24 april 2006 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op het adres [c-straat 1] te Tilburg, maar had zelf niet de financiële middelen om een woning te kopen. [verdachte] werkte in die periode (januari 2006 t/m 18- 10-2006) voor [F] te Tilburg en verdiende bij [F] gemiddeld € 1.145,-- per maand.
Daarna, 2007 tot heden, werkte [verdachte] bij zorginstelling [H] te Tilburg. Haar salaris bedraagt ca. € 1.000,-- netto per maand.
Pag.2147: Dit salaris was onvoldoende voor een hypotheek ten bedrage van € 191 .000,-- om de woning gelegen aan [a-straat] te Tilburg te kunnen kopen. Om toch een hypotheek te kunnen krijgen ten bedrage van € 191.000,-- werd vermoedelijk een valse salarisopgave en werkgeversverklaring van [E] (de onderneming van [betrokkene 4] . de zus van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) verstrekt aan hypotheekgever UCB en, vermoedelijk omwille van de geloofwaardigheid, werd door [E] vier keer salaris overgeboekt op de bankrekening van [verdachte] .
Daarnaast wordt op basis van dezelfde salarisgegevens (volgens verklaring [verdachte] ) nog een doorlopend krediet ten bedrage van € 39.933.-- aangevraagd en verkregen bij De Nederlandse Voorschotbank.
Het salaris van [verdachte] was niet toereikend om de maandelijks betalingen (automatische incasso) voor de hypotheek en het Doorlopend Krediet te kunnen voldoen. Het banksaldo van [verdachte] werd maandelijks aangevuld met contante stortingen. Het valt op dat in een aantal gevallen de automatische incasso’s werden gestorneerd om reden dat het saldo ontoereikend was. Dit werd dan opgevolgd door een contante storting waarna de incasso alsnog kon worden uitgevoerd.
De contante stortingen, ten bedrage van € 231.002,93, die gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 hebben plaatsgevonden op een drietal bankrekeningen op naam van [verdachte] , (ABN-AMRO bank, Rabobank en ING bank), staan in geen enkele verhouding tot het salaris dat [verdachte] gedurende deze periode van [F] en De Wever heeft ontvangen. De gestorte bedragen zijn vermoedelijk afkomstig uit de verschillende sealbagfraudes en kinderopvangtoeslagfraudes.
Daarnaast werden diverse bedragen overgeboekt op de bankrekeningen van [verdachte] die afkomstig zijn van bankrekeningen van personen die betrokken zijn bij de sealbagfraudes en kinderopvangtoeslagfraudes. ( [betrokkene 3] h/o [C] , [medeverdachte 3] h/o [B] en [betrokkene 8] , [D] ).
Met deze contante stortingen en overboekingen was het voor haar wel mogelijk om onder meer de maandelijkse hypotheek- en andere kosten te voldoen en werden deze bedragen op deze wijze witgewassen.
Vervolgens werd door [verdachte] van haar salaris bij zorginstelling [H] , op 6 januari 2012 een tweede woning gekocht ten bedrage van € 123.530,63. De woning werd zonder hypotheek gekocht via een makelaar die de woning op zijn beurt kort daarvoor had gekocht op een veiling. Dit bedrag werd door [verdachte] per bank overgeboekt naar de verkopende makelaar. Voordat dit bedrag in z’n geheel naar de makelaar kon worden overgeboekt werd het op de bankrekening van [verdachte] samengesteld uit contante stortingen/overboekingen met een niet verifieerbare herkomst.
De reden waarom de ‘organisatie [medeverdachte 1 en 2] ” vermoedelijk zelf woning(en) in bezit wilde hebben had, behalve dat gelden werden witgewassen,'vermoedelijk tevens te maken met het feit dat er maandelijks een behoorlijk bedrag (ca. € 150,-- p/p per maand) werd betaald aan mensen die een inschrijfadres leverden.
Pag. 2148: Deze inschrijfadressen waren noodzakelijk om voor de bij de fraudes betrokken personen een GBA inschrijving en een inschrijving bij de kamer van koophandel mogelijk te maken waarmee vervolgens sealbagfraude en kinderopvangtoeslagfraude werd gepleegd.
[verdachte] was op verschillende fronten bij de fraudes betrokken en heeft dan ook meegeprofiteerd van de van deze fraudes afkomstige gelden. Behalve de aankoop van de twee woningen op haar naam en de diverse contante stortingen op haar bankrekeningen, waarvan zij in haar kosten voor levensonderhoud kon voorzien, werden onder meer, tezamen met verdachte [medeverdachte 1] , sieraden gekocht in Duitsland met gebruikmaking van bankpassen en pincodes van de bij de fraude betrokken persoon en onderneming.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3938 e.v, V24-01, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Pag. 3940: Ik heb de woning [a-straat] gekocht voor een bedrag van € 175.000,--. Ik heb hier een hypotheek voor opgenomen van € 191.000,--. Ik dacht bij Zwitser Leven, het hoort bij de SNS-bank. Ik heb bij de bank mijn loongegevens van [E] overgelegd om de hypotheek te krijgen.
Ik heb ook nog een tweede woning op het adres [b-straat] in Tilburg. Deze woning heb ik ook gekocht, dat was in januari 2012. Ik heb deze woning gekocht om te verhuren aan Polen, althans dat was mijn idee. [medeverdachte 1] heeft mij geholpen om deze woning te verhuren. Ik ontvang hiervoor € 600 in de maand. Ik kreeg dit geld elke maand contant van [medeverdachte 1] en stortte het geld daarna op de bank. Ik bemoeide mij verder niet met de verhuur.
Pag. 3941: [medeverdachte 1] bood mij aan dat hij de huurders kon regelen en dat heeft hij gedaan. Ik heb de huur elke maand van [medeverdachte 1] ontvangen want ik moest de hypotheek betalen. Ik weet niet welke huur [medeverdachte 1] op zijn beurt met de huurders heeft afgesproken.
Het huis aan de [b-straat] is contant door mij gekocht, er zit geen hypotheek op. Ik heb hiervoor € 120.000,-- via de bank betaald aan de verkoper. U vraagt mij hoe ik aan dit geld kwam. Ik heb dit geld geleend. Ik had hiervoor een lening van de Nederlandse Voorschotbank van € 35.000,--. Ik heb ook contant een bedrag van € 24.000,-- van mijn vader gekregen.
Pag. 3943: Noot Verbalisanten: Wij tonen gehoorde documenten 1-D-040-52 en 1-D-040-53.
Tijdens de doorzoeking werd in de woning van [verdachte] een notitie aangetroffen met daarbij gevoegd tevens een aantal bankafschriften van de ABN AMRO bank. Op dit overzicht staan een aantal bedragen vermeld met een omschrijving met een totaal bedrag van € 125.800,--. Het betreft de volgende bedragen:
5/12 | 15.000 | Spaargeld |
8/12 | 35.000 | Lening Bank |
1/1 | 3.000 | Spaargeld (casino) |
2/1 | 24.000 | Schenking vader |
3/1 | 19.000 | Lening [betrokkene 6] |
5/1 | 14.900 | Casino |
5/1 Totaal | 14.900 125.800 | Casino |
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over dit overzicht verklaren?
Antwoord gehoorde: Dit overzicht is geschreven door [medeverdachte 1] . Hij heeft het samen met mij opgesteld. Ik wist dat ik éénmalig een schenking van mijn vader mocht krijgen, ik heb [medeverdachte 1] ook verteld over de andere bedragen.
Noot Verbalisanten: wij tonen gehoorde document 1-D-041-03.
De voornoemde bedragen en omschrijvingen komen overeen met de bedragen en omschrijvingen op de aangetroffen bankoverzichten van [verdachte] .
Pag. 3944: Vraag verbalisanten: Wat wilt u over deze overboekingen verklaren?
Antwoord gehoorde: Het spaargeld van 15.000 had ik contant in huis. Ik heb hier lang over gespaard. U vraagt mij of ik niet eerder al een deel van dit geld op de bank had willen zetten. Ik heb het geld dat ik op dat moment had gespaard op 5 december 2012 op de bank gezet. Het is niet anders. Ik heb er niet bij stil gestaan dat ik in dat geval rente had kunnen krijgen over mijn spaargeld. Ik heb het geld samen met [medeverdachte 1] bij de bank gestort, bij de bank aan het Wagnerplein in Tilburg.
Het bedrag van 35.000,-- was geleend geld van mij bij de Nederlandse Voorschotbank. Ik heb dit geld geleend, kort na de aankoop van mijn woning aan [a-straat] in Tilburg.
Ook dit geld is contant gestort bij de bank aan het Wagnerplein in Tilburg.
Het bedrag van € 3.000 is op 1-1-2012 door mij gestort bij de bank. Dit geld was spaargeld van mij dat ik had gewonnen bij het casino. Op dezelfde dag is het geld opgenomen bij het casino, ik weet niet of ik dit zelf gedaan heb of iemand anders. De volgende dag op 2 januari 2012 is het opgenomen bedrag weer gestort op mijn privérekening en daarna op dezelfde dag overgeboekt op mijn spaarrekening. Ik kan niet verklaren waar al deze boekingen voor nodig waren, ik denk om er mee te spelen in het casino.
Het bedrag van 24.000 was door mijn vader aan mij geschonken. Ik heb dat geld in meerdere keren van hem gehad. Op 2 januari 2012 had ik dit bedrag in huis en heb het geld gestort bij de bank. Dit heb ik alleen gedaan of samen met [medeverdachte 1] , dat weet ik niet meer.
Het bedrag van 19.000 heb ik van [betrokkene 6] geleend. Ik weet niet hoe [betrokkene 6] aan dat geld kwam. Misschien weet ik het wel maar daar wil ik niet over praten. Het geld is van de rekening van [betrokkene 6] overgeboekt naar mijn rekening.
De twee bedragen van 14.900, totaal 29.800 heb ik gewonnen bij het casino. Dit geld is door het casino overgeboekt naar mijn privérekening.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3945 . e.v, V24-02, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakeIijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Pag. 3946: Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde document 1-D-040-31, zijnde een jaaropgave doorlopend krediet van de Nederlandse Voorschotbank BV over 20.12 ten name van [verdachte] .
Volgens het overzicht bedroeg het netto saldo op 1-1-2012 € 35.526,81 en op 31-12-2012 €33.387,77.
Vraag verbalisanten: Wat wilt u vertellen over dit krediet?
Antwoord gehoorde: Ik heb het krediet aangevraagd in 2006. Dat was nadat ik de hypotheek had aangevraagd. Bij de aanvraag heb ik een loonspecificatie van [E] overlegd en een werkgeversverklaring. Ik weet nog dat ik gesproken heb met [betrokkene 9] van de Voorschotbank. Hij wist ook van mijn bestaande hypotheek van € 191 .000,--. Het was geen probleem om het krediet te krijgen. Ik heb het krediet contant opgenomen en in huis bewaard. Ik heb het grootste gedeelte van het geld al die jaren in huis gehad tot ik het in 2012 gebruikt heb voor de aankoop van de woning [b-straat] in Tilburg.
Pag. 3947: Noot verbalisanten: Gehoorde wordt document D 040-11 getoond.
Op 23-12-2005 heeft [verdachte] een NVM koopakte ondertekend ten behoeve van de aankoop van de woning op het adres [a-straat] , [postcode] te Tilburg. Verkoper was [betrokkene 10] .
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over de aankoop van de woning op het adres [a-straat] , [postcode] te Tilburg verklaren?
Antwoord gehoorde: Deze woning heb ik zelf gekocht. Bij de officiële zaken en andere dingen waar ik niet zoveel verstand van had heeft [medeverdachte 1] mij geholpen. De woning is gefinancierd inclusief de kosten koper voor € 191.000,--. Het was geen probleem om de hypotheek voor dat bedrag te krijgen. De hypotheek is afgesloten bij BNP Paribas. Ik ben daarvoor zelf niet bij de bank geweest. Volgens mij is alles schriftelijk gegaan, dus het overleggen van loonstukken en dergelijke. Het kan ook via de makelaar zijn gegaan. Ik heb voor de hypotheek mijn loonstrook van [E] overgelegd die ik elke maand bij mijn salaris kreeg van de boekhouder van [E] . Ik weet niet wie de boekhouder van [E] was. Ik weet dat mijn inkomen rond de € 1400,-- lag. U houdt mij voor het vreemd te vinden dat ik met mijn salaris zo’n hoge hypotheek kon krijgen. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het op deze manier heb gedaan en dat het zo is gegaan. De aanvraag voor de hypotheek heb ik zelf gedaan en niemand anders.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3951 e.v, V24-03, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Pag. 3953: Noot verbalisanten: Gehoorde worden de volgende documenten getoond:
1-D-040-16 > Gedurende het jaar 2006 was [verdachte] in loondienst bij [F] (€ 15.390,--), [G] (€ 3.103,00) en [E] (€8.790,--).
Totaal belastbaar inkomen €27.283,--
1-D-040-17 > Gedurende het jaar 2008 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg.
Belastbaar inkomen € 14.235,--
1-D-040-22 > Gedurende het jaar 2009 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg.
Belastbaar inkomen € 17.374,--
1-D-040-24 > Gedurende het jaar 2010 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg.
Belastbaar inkomen € 15.621,--
1-D-040-27 > Gedurende het jaar 2011 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg.
Belastbaar inkomen € 12.299,--
1-D-040-30 > Gedurende het jaar 2012 was [verdachte] in loondienst bij [H] te Tilburg.
Belastbaar inkomen € 12.299,--
1-D-040-33 > Netto loon per januari 2013 ten bedrage van € 846,47, werkgever [H] .
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over uw inkomsten verklaren?
Antwoord gehoorde: Ik heb de bedragen die ik van mijn vader heb gekregen nooit aan de Belastingdienst opgegeven. Ga er maar van uit dat dit € 5000,-- per jaar is geweest en in 2011 een bedrag van € 24.000,--. Ik heb ook nooit de waarde van de casino-fiches opgegeven. Ik heb altijd de jaaroverzichten van al mijn bankrekeningen en beleggingsfondsen aan mijn belastingadviseur gegeven. Naast de verdiensten die in de aangiften zijn vermeld heb ik geen andere inkomsten gehad.
Noot verbalisanten: Gehoorde worden de volgende documenten getoond:
1-D-040-36 > Overeenkomst Doorlopend krediet bij de Rabobank dd. 12-5-2006, contractnummer [010] ten bedrage van € 19.500,--. Het saldo per 31-12-2008 bedraagt € 15.834,23. Afgelost € 3.665,77.
Overzicht doorlopend krediet juni 2009. Afgelost naar 60,--.
1-D-040-39 > Doorlopend krediet bij De Nederlandse Voorschotbank, contractnummer [005] ten bedrage van € 39.933,--,
Netto saldo per 31-12-2012 € 33.387,77.
De maandelijkse aflossingstermijn is € 399,33.
Pag. 3954: Vraag verbalisanten: Met welke middelen heeft u aan de financiële verplichtingen van deze doorlopende kredieten kunnen voldoen?
Antwoord gehoorde: Het doorlopende krediet bij de Rabobank is per 29-5-2009 afgelost met het geld wat ik van dit krediet nog in huis had van de opname. Ik heb het krediet in 2006 opgenomen en contant in huis gehad. Ik had al € 3.500 afgelost van mijn inkomen en het geld dat ik van mijn vader had gekregen.
Voor het krediet bij De Nederlandse Voorschotbank betaal ik een bedrag van bijna € 400.-- in de maand. Dit bedrag wordt van mijn betaalrekening afgeschreven.
Noot Verbalisanten: Gehoorde wordt het volgende voorgehouden: Opmerkelijk is dat telkens voordat het maandelijks verschuldigd hypotheekbedrag, ten bedrage van € 644,12, vanaf de privérekening van [verdachte] [001] aan UCB Hypotheken werd voldaan, bij een geldautomaat een contante storting plaatsvond op haar privérekening. Dit betreft contante stortingen variërend van € 450,- tot € 1.200,-. Vraag verbalisanten: Waar zijn de contante stortingen van afkomstig? Antwoord gehoorde: Dat is betaald met geld dat ik in huis heb of geld dat ik van mijn vader heb gekregen. Ik stortte dat geld op mijn rekening om het saldo aan te vullen.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3960 e.v, V24-04, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Pag. 3961 : Noot verbalisanten: Wij houden gehoorde voor dat zij in het verhoor op 22 mei 2013 heeft verklaard in 2006 drie, vier of vijf maanden te hebben gewerkt voor taxibedrijf [E] van [betrokkene 4] . Volgens gegevens uit de FIBASE van de Belastingdienst betrof dit de periode 1 januari tot en met 31 maart 2006. Volgens bankgegevens hebben in 2006 door [E] de volgende salarisbetalingen aan u plaatsgevonden:
1-D-041-03 | 2/291 | 18-01-2006 | [G] | € 1.923,95 |
1-D-041-03 | 4/291 | 17- 02-2006 | [G] | € 1.923,95 |
1-D-041-03 | 6/291 | 16-03-2006 | [G] | € 1.923,95 |
1-D-041-03 | 9/291 | 18- 04-2006 | [G] | € 1.923,95 |
Vraag verbalisanten: Wat wilt u hierover vertellen?
Antwoord gehoorde: Het kan zijn dat ik vier keer salaris heb ontvangen. Dat de Belastingdienst mijn gegevens over drie maanden heeft begrijp ik niet. U zegt mij dat mijn werkgever mijn gegevens aan de Belastingdienst moest verstrekken. Mijn werkgeefster was [betrokkene 4] . Meer kan ik daar niet over zeggen. [betrokkene 4] was de eigenaar van [E] . Ik deed eenvoudig administratief werk en daarnaast poetste ik ook auto’s. [betrokkene 4] heeft mij in dienst genomen. U vraagt mij of ik veertig uur in de week werkte, of meer of minder uren. Dat weet ik niet meer.
Pag. 3962: Noot verbalisanten: Wij houden gehoorde voor dat volgens de FIBASE van de Belastingdienst haar totale brutoloon over 2006 € 26.254 heeft bedragen. Na aftrek van de ingehouden loonheffing van € 5.588,-- bedroeg het nettoloon over 2006 € 20.666.--.
Vraag verbalisanten: Blijft u erbij dat u op basis van dit nettoloon op 21 april 2006 een hypotheek van € 191.000,-- hebt kunnen afsluiten betrekking hebbende op het door u aangekochte woonhuis [a-straat] , [postcode] Tilburg?
Antwoord gehoorde: Ik heb de hypotheek gekregen op basis van de loongegevens die ik heb overgelegd. De bank ging er vanuit dat ik bij [E] zou blijven werken. Ik kan alleen zeggen dat de hypotheek altijd betaald is anders had de bank wel ingegrepen. U vraagt mij hoe de hypotheek is betaald. De hypotheek wordt van mijn bankrekening afgeschreven. Ik hou dit altijd bij aan de hand van de afschriften. Ik heb altijd genoeg geld gehad om de hypotheek te betalen. Ik kreeg ook geld van mijn vader, hij is een goede spaarder. Ik heb de vorige keer al gezegd dat dit € 5.000,-- per jaar was. U zegt mij dat dat geld al gebruikt is voor de aankoop van de woning aan de [b-straat] . Ik kan niet zo goed meer zeggen hoe ik alles betaald heb. Ik weet wel dat ik mijn zus [betrokkene 6] nog € 19.000,-- met rente moet terugbetalen en ook mijn schuld van ongeveer € 33.000,-- bij de Voorschotbank.
Pag. 3964: Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde afschriften van Rabobank, rekeningnummer van [verdachte] waarop de volgende stortingen hebben plaatsgevonden:
1-D-040-78-4/41 | 09-08-2006 | € | 2.000,- |
1-D-040-78-7/41 | 28-11-2006 | € | 1.800,- |
1-D-040-78-14/41 | 25-06-2007 | € | 2.500,- |
1-D-040-78-15/41 | 30-07-2007 | € | 600,- |
1-D-040-78-18/41 | 19-10-2007 | € | 1.750,- |
1-D-040-78-19/41 | 21-11-2007 | € 500,- |
1-D-040-78-20/41 | 12-12-2007 | € 1.200,- |
1-D-040-78-20/41 | 12-12-2007 | € 4.000,- |
1-D-040-78-20/41 | 28-12-2007 | € 2.000,- |
1-D-040-78-21/41 | 30-01-2008 | € 5.000,— |
1-D-040-78-23/41 | 04-03-2008 | € 500,- |
1-D-040-78-24/41 | 28-04-2008 | € 900,- |
1-D-040-78-28/41 | 01-08-2008 | € 430,- |
1-D-040-78-29/41 | 12-09-2008 | € 1.000, |
1-D-040-78-32/41 | 16-12-2008 | € 720,- |
1-D-040-78-34/41 | 03-02-2009 | € 5.000,- |
1-D-040-78-34741 | 10-02-2009 | € 5.000,-- |
1-D-040-78-34/41 | 11-02-2009 | € 4.490,- |
1-D-040-78-34/41 | 11-02-2009 | € 4.500, |
1-0-040-78-37/41 | 07-05-2009 | € 850,- |
Pag. 3965: Vraag verbalisanten: Wat kunt u vertellen over de herkomst van deze gelden?
Antwoord de gehoorde: Het is geld wat ik thuis had. Het kan ook geld van de lening zijn geweest of de opbrengst van een door mij verkochte auto of sieraden. Ik kan het mij allemaal niet herinneren. Het is allemaal te lang geleden. Het maakt mij ook niet meer uit, ik ben er gewoon moe van. Ik heb er nooit bij stil gestaan dat ik iets verkeerd aan het doen was. Ik heb altijd genoeg geld gehad.
Noot verbalisanten: Wij houden gehoorde het volgende voor:
> dat gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 in totaal € 180.027,73 werd gestort op ABN-AMRObank rekeningnummer [001] ten name van [verdachte] .
> dat daarnaast gedurende de periode januari 2006 t/m augustus 2011 in totaal € 6.235,20 werd gestort op Postbank rekeningnummer [004] ten name van [verdachte] .
> dat in totaal €44.740,-- werd gestort op Rabobankrekeningnummer [003] ten name van [verdachte] .
> dat gedurende de periode januari 2006 t/m februari 2013 in totaal € 231.002,93 is gestort op de bankrekeningen van [verdachte] .
Vraag verbalisanten: Wat wilt u vertellen over de herkomst van deze op uw bankrekening gestorte bedragen?
Antwoord gehoorde: Als u de bedragen er van af haalt waar ik niets van weet dan kan ik wel vertellen waar het overige geld vandaan komt. Het enige wat ik kan bedenken is dat [medeverdachte 1] deze bedragen op mijn rekening heeft gestort. Bijvoorbeeld de bedragen die op mijn rekening zijn geboekt door [betrokkene 3] , daar weet ik niets van. Ik heb [medeverdachte 1] daar niet op aangesproken. U vraagt mij of al dit geld wat gestort is van mij is. Ja. ik denk dat dit geld van mij is. Het enige wat gebeurd kan zijn, is dat [medeverdachte 1] deze bedragen heeft gestort. U houdt mij voor dat ik niet ga vertellen wie de bedragen, waar ik niets vanaf weet, heeft gestort. Dan zeg ik dat dit alleen maar gedaan kan zijn door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] .
Pag. 3966: Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde document 1-D-040-78-34/41, zijnde een afschrift van bankrekeningnummer [003] ten name van [verdachte] waarop op 17-02-2009 een bedrag naar bankrekening [011] ten name van [medeverdachte 3] wordt afgeboekt van € 19.000,-- met de omschrijving [medeverdachte 3] [B] LENING euro 19.000,--.
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over deze lening vertellen?
Antwoord gehoorde: Ik zie dat de lening aan [B] is doorgegaan. De stortingen die hieraan voorafgingen zullen door [medeverdachte 1] zijn gedaan. Deze boekingen heb ik niet gezien. U zegt mij het raar te vinden dat ik niets van deze boekingen gezien heb of af weet. Ik zeg dat [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] het met mij zullen hebben overlegd en dat ik het goed gevonden zal hebben.
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde document 1-D-040-78-39/41, zijnde een afschrift van bankrekeningnummer [003] ten name van [verdachte] waarop op 2-6-2009 een bedrag naar bankrekening [011] ten name van [medeverdachte 3] wordt afgeboekt van € 20.000,-- met de omschrijving ‘ [medeverdachte 3] ’.
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over deze lening vertellen?
Antwoord gehoorde: Ik zie dat dit weer een overboeking is van mijn rekening naar [B] . Ik heb hier niets mee van doen gehad. Dit is het werk van [medeverdachte 1] . Het bedrag van € 20.000,-- zal via [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 2] terecht zijn gekomen. Ik had mijn eigen rekeningen waar ik zelf van af wist en die ik ook gebruikte. Dat waren de ING rekening en de ABN rekening. Op de rekening van de ABN zag ik dat ik de hypotheek betaalde en deed ik ook mijn betaling van de boodschappen en andere betalingen. Alle overige betalingen waar ik geen uitleg over kan geven, moeten het werk zijn geweest van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Ik kan mij niet voorstellen dat anderen dan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gebruik hebben gemaakt van mijn bankgegevens. Er blijven er maar twee over: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Noot verbalisanten: Wij tonen gehoorde document 1-D-040-78-37/41, zijnde een afschrift van bankrekeningnummer [003] ten name van [verdachte] waarop op 12-05-2009 een bedrag wordt bijgeschreven van € 1.708,12 met de omschrijving ‘ [D] , sal. [verdachte] ’.
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over deze storting van salaris vertellen?
Antwoord gehoorde: Van deze storting weet ik niets. Ik heb niet bij [D] gewerkt en de naam zegt mij ook niets.
Noot verbalisanten: Gehoorde wordt het volgende voorgehouden:
> Op 21 april 2006 sluit u een hypotheek af bij UCB in verband met de aankoop van de woning, gelegen aan [a-straat] te Tilburg.
Pag. 3967:
> U verklaarde dat u zelf niet betrokken bent geweest bij de hypotheekaanvraag maar dat [medeverdachte 1] dit heeft verzorgd.
> De bruto maandlast voor de hypotheek bedroeg € 644.62 per maand.
> Ten behoeve van deze hypotheekaanvraag werden loonopgaven verstrekt van [E] , een onderneming van [betrokkene 4] .
> Volgens deze loonopgave bedroeg uw bruto loon € 3.150,-- p/m (€ 1.923,95 netto).
> U 4x salaris hebt ontvangen van [E] .
> Dat uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat uw dienstverband bij [E] van 1-1-2006 tot en met 31-3-2006 heeft gelopen.
> Dit salaris ver boven het salaris van een chauffeur ligt die fulltime in deze branche werkzaam is.
> U zelf verklaarde dat u bij [E] 1400,-- p/m verdiende.
> U stopt bij [E] en doorgaat bij [F] terwijl u bij [F] een stuk minder verdiende.
> Dit doet vermoeden dat de salarisopgaven van [E] enkel zijn opgemaakt om de hypotheekverstrekking voor de woning [a-straat] te Tilburg mogelijk te maken.
> U daarnaast vanaf 31-05-2006 een doorlopend krediet had bij de Rabobank waarvoor u € 390,-- per maand moest betalen.
> Vanaf mei 2006 uw maandlasten voor de hypotheek en het doorlopend krediet in totaal € 1.034,62 p/m bedroegen.
> U vanaf januari 2006 tevens salaris van [F] ontvangt.
> Het salaris van [F] niet voldoende is om uw vaste lasten te voldoen.
> Om deze vaste lasten te kunnen voldoen regelmatig bedragen op uw bankrekeningen werden gestort.
> Dit een totaal bedrag betreft van € 180.027,73 welke gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013 is gestort op uw ABN-AMRO bankrekening [001] .
> Daarnaast in totaal €6.235,20 is gestort op uw Rabobankrekeningnummer [003] .
> Daarnaast in totaal €44.740,-- is gestort op Rabobankrekeningnummer [003] ten name van [verdachte] .
> In totaal € 231.002,93 is gestort op uw bankrekeningen gedurende de periode mei 2006 t/m februari 2013.
> Daarnaast bedragen met als omschrijving salaris werden overgemaakt vanaf ABN-AMRO bank bankrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] , [d-straat 1] te Dongen naar ABN-AMRO bankrekening [003] .
> Op 09-06-2009 € 458,69 werd overgeboekt van ABN-AMRO bank ondernemersrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] naar bankrekening [003] met als omschrijving [verdachte] , Salaris [verdachte] .
> Op 11-05-2009 € 458,69 werd overgeboekt van ABN-AMRO bank ondernemersrekening [002] ten name van [betrokkene 3] h/o [C] naar bankrekening [003] met als omschrijving [verdachte] , Salaris [verdachte] .
> Dat [betrokkene 3] betrokken is bij de fraude met kinderopvangtoeslag.
> Dat [betrokkene 3] met haar onderneming [C] betrokken is bij de sealbagfraude.
> U vervolgens in januari 2012 via een makelaar een tweede woning hebt gekocht gelegen aan de [b-straat] in Tilburg.
> U voor deze aankoop geen hypotheek hebt afgesloten maar, zoals u zelf heeft verklaard, hebt gekocht met geleende en op uw bankrekeningen gestorte bedragen.
> U voor deze woning € 1.300,- per maand huur hebt ontvangen van [medeverdachte 1] terwijl de dames [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , waarmee u een huurovereenkomst hebt afgesloten, er nooit hebben gewoond.
Pag. 3968
> [medeverdachte 1] verklaarde dit geld van [betrokkene 7] en [medeverdachte 2] te hebben gekregen.
> [betrokkene 7] en [medeverdachte 2] betrokken zijn bij de sealbag- en kinderopvangtoeslagfraude.
> Betalingen, onder meer, betrekking hebbende op bekeuringen CIJB plaats vinden vanaf uw bankrekening [001] die specifiek betrekking hebben op [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] .
> Het geheel doet vermoeden dat niet U maar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning gelegen aan [a-straat] en de [b-straat] te Tilburg hebben gekocht en tevens de regie voeren over uw bankrekeningen en hierop geldbedragen hebben gestort waarmee de door u afgesloten hypotheek en het doorlopend krediet kunnen worden betaald.
Vraag verbalisanten: wat wilt u hierop verklaren?
Antwoord gehoorde: Het is ergens fout gegaan met [medeverdachte 2] en dat hadden we moeten beseffen.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3420 e.v, V02-05, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
Pag. 3429: Noot verbalisanten: Gehoorde wordt document 1-D-040-12 getoond.
Ten behoeve van de aankoop van de woning op het adres [a-straat] te Tilburg heeft [verdachte] , op dat moment wonende op het adres [c-straat 1] , [postcode] te Tilburg, op 21 april 2006 een hypotheek afgesloten bij UCB Hypotheken BV ten bedrage van € 191.000,— (BNP Paris BV). De woning op het adres [a-straat] te Tilburg, waarvoor door BNP Paris BV een hypotheek werd verstrekt, dient als onderpand voor de verstrekte hypotheek.
Vraag verbalisanten: Wat wilt u over de hypotheek bij BNP Paris BV ten behoeve van de woning op het adres [a-straat] te Tilburg verklaren?
Antwoord gehoorde: Ik heb inderdaad geregeld dat [verdachte] een periode bij [E] heeft gewerkt. Van de hypotheekverstrekker wist ik welk bedrag aan inkomen benodigd was. De inkomsten van [E] zijn deels in scene gezet om de hypotheek te verkrijgen. Ze heeft wel een periode voor [E] gewerkt alleen niet voor deze uren en bedragen zoals op de werkgeversverklaring en loonstrook staan. Ik heb [verdachte] geholpen om de hypotheek rond te krijgen. De werkgeversverklaring en de salarisstrook zijn waarschijnlijk gemaakt door [betrokkene 11] in Tilburg. Volgens mij was [betrokkene 11] in die periode de boekhouder van [E] . Het initiatief van dit verhaal is volledig afkomstig van mij.
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 3951 e.v, V24-03, van het proces-verbaal, genummerd 49918) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Pag. 3956: U laat mij de arbeidsovereenkomst zien die ik getekend heb en ook getekend is door [betrokkene 12] . [medeverdachte 1] heeft mij deze arbeidsovereenkomst voorgelegd en gevraagd of ik deze overeenkomst wilde tekenen. Ik heb deze arbeidsovereenkomst als werkneemster ondertekend terwijl ik wist dat ik niet in loondienst, was bij [A] . De stempel vermeldt overigens de naam [A] in plaats van [betrokkene 12] .
Pag. 3957: De bedoeling van de arbeidsovereenkomst was om voor de IND voor te doen komen dat ik in loondienst was van [A] en hiermee ook inkomen had. Ik kon dan vervolgens voor [betrokkene 13] garant staan voor zijn verblijfsvergunning. U laat mij ook de loonberekeningen zien die hiervoor door [medeverdachte 1] aan mij heeft verstrekt. Dit zijn de loonberekeningen over de maanden februari 2012 tot en met september 2012. De loonberekeningen vermelden voor mij een loon van € 1.421,90 per maand. Ik wist dat ik voor het levensonderhoud een inkomen moest hebben van ongeveer € 1.200,-- per maand.
Ik wilde met de loonberekeningen aantonen dat ik [betrokkene 13] kon onderhouden.
Ik heb alle van belang zijnde stukken voor de aanvraag van de verblijfsvergunning voor [betrokkene 13] naar de IND gestuurd. De IND heeft vervolgens contact met mij opgenomen omdat de loonberekeningen niet klopten omdat er geen belasting was betaald of afgedragen. Daarna ben ik er mee opgehouden.
18. Een schriftelijke bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een samenvatting van de bevindingen inzake [verdachte] , afkomstig van de Belastingdienst (1-D-040-34 1/3, pag. 6437), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1.
[verdachte] heeft over de periode 23-08-2001 t/m 25-04-2006 ingeschreven gestaan op het adres [c-straat 1] Tilburg. Dit pand was eigendom van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft het pand verkocht op 03-08-2006 voor € 154.000,—. Er is dus al een langere tijd een ‘relatie” tussen [verdachte] en de familie [medeverdachte 1 en 2] .
2.
De computer van [verdachte] wordt gebruikt voor het inzenden van aangiften OB/LB/IB van [betrokkene 8] , [betrokkene 14] , [betrokkene 15] , [betrokkene 16] , [betrokkene 17] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ook de computer van [betrokkene 8] wordt hiervoor gebruikt. Het betreffen navolgende IP- adressen:
[...] :
[betrokkene 18] [verdachte]
[e-straat 1] [a-straat]
[...]
Zie ontvangen uit draai van gebruik IP-adressen.
3.
Fi-base gegeven [verdachte]:
2009 | € 15.797,- | € 2.395,- | [A] | [0001] |
2008 | € 14.235,- | € 1.895,- | [A] | [0001] |
2007 | € 12.614,- | € 1.850,- | [B] | [0002] |
[C] | [0003] | |||
2006 | € 26.254,- | € 5.588,- | [D] | [0004] |
[C] | [0003] | |||
Stichting [E] | [0002] | |||
[F] | [0005] |
4.
Rente-base [verdachte]
01-01-2006 | € 0 |
31-12-2006 | € 6.007,- |
31-12-2007 | € 4.230,- |
31-12-2008 | geen gegevens |
31-12-2009 | geen gegevens |
5. RIS gegevens
[verdachte] is sedert 24-04-2006 eigenaresse van het pand [a-straat] , [postcode] Tilburg (taxatiewaarde toen € 166.000)
6. Aangifte inkomstenbelasting 2007
- definitief vastgesteld
- loongegevens conform/hypotheek € 191 .000/rente-aftrek saldo 6 6.827/bijzondere uitgaven
- verder geen bijzonderheden
7. Aangifte inkomstenbelasting 2008
- definitief vastgesteld
- loongegevens conform/hypotheek € 191.000/rente-aftrek saldo € 6.756/bijzondere uitgaven
- verder geen bijzonderheden”
12. In de door het hof gebezigde bewijsmiddelen ligt de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten. Dat betekent dat het hof in dat verband niet tot een nadere motivering gehouden was.
13. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de in de bewezenverklaring van feit 1 omschreven handelingen (zie hierboven randnummer 6) en voorts dat de verdachte over de vereiste wetenschap van het oogmerk van de organisatie beschikte. De bewezenverklaring is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
14. Het eerste middel faalt in beide onderdelen.
15. Het tweede middel klaagt dat het hof het door de verdediging ter terechtzitting bij herhaling gedane verzoek tot het horen van de vader van de verdachte als getuige in verband met het aan haar verweten witwassen, mede gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, meerdere malen heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen, althans dat de afwijzingen in het licht van hetgeen telkens aan de onderbouwing van het verzoek is aangevoerd onbegrijpelijk zijn.
16. Blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal heeft de raadsman van de verdachte het verzoek tot het als getuige horen van [betrokkene 19] , de vader van de verdachte, gedaan op ’s hofs terechtzittingen van 21 oktober 2015, 2 maart 2016 en 7 december 2017. Zo heeft de raadsman van de verdachte op de eerstgenoemde (regie)zitting het volgende naar voren gebracht:
“Ik heb thans wel een onderzoekswens. Ik verzoek u de vader van cliënte, [betrokkene 19] , geboren op [geboortedatum] 1958, als getuige te horen. Ik wil hem horen over de schenking die hij aan cliënte heeft gedaan. [betrokkene 19] is daar zelf nooit over gehoord. Het gaat daarbij met name om het witwassen. Voorts wens ik hem te ondervragen hoe hij aan het geld is gekomen. [betrokkene 19] is bereid om naar Nederland te komen om een verklaring af te leggen. Het destijds opgegeven adres is nog steeds juist.”
Daarop heeft het hof als volgt gereageerd:
“Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de noodzaak tot het horen van de getuige het hof niet is gebleken. Mocht in de loop van de procedure het anders worden dan kan het verzoek altijd nog worden herhaald.”
Op de terechtzitting van 2 maart 2016 heeft de raadsman zijn verzoek herhaald, en wel als volgt:
“Ik heb op 4 februari 2016 een verzoekschrift ingediend om de vader van cliënte alsnog als getuige te laten horen. Ik heb tijdens de regiezitting op 21 oktober 2015 dit verzoek ook al gedaan, maar toen werd het verzoek afgewezen omdat de noodzaak niet aanwezig werd geacht. Daarbij werd wel opgemerkt dat mocht het in de loop van de procedure anders worden het verzoek altijd nog kon worden herhaald. Ik heb eind januari 2016 via cliënte stukken ontvangen over de procedures die nog liepen in Servië. Daarbij werd ook onderzoek verricht naar de vermogenspositie van de vader van cliënte. Op dat moment werd naar mijn mening de situatie ook anders. Ik heb die stukken met spoed laten vertalen en binnen een week heb ik een verzoekschrift bij uw hof ingediend. Ik heb dat zo gedaan, omdat ik de hoop had dat dan het onderzoek ter terechtzitting eerder zou kunnen worden heropend en het verzoek eerder aan de orde zou kunnen komen. Dit was echter te optimistisch gedacht. Desalniettemin acht ik het nodig dat de vader van cliënte alsnog als getuige wordt gehoord. Uit de stukken die ik bij het verzoekschrift heb gevoegd blijkt dat het destijds verrichte onderzoek naar het vermogen van de vader van cliënte niet helemaal klopt. Hij beschikt namelijk over meer vermogen dan eerder werd aangenomen. De vermogenspositie van de vader van cliënte is van belang voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde, te weten het deelnemen aan een criminele organisatie en het witwassen. De officier van justitie heeft in het requisitoir ten aanzien van de criminele organisatie meegenomen dat cliënte een pand in Servië heeft aangekocht, waarbij haar vader ook betrokken is geweest. Daarnaast speelt natuurlijk de verklaring van cliënte dat zij van haar vader jaarlijks een schenking van € 5.000,- en een eenmalige schenking van € 24.000,- euro heeft gekregen een rol bij het witwassen. Ik acht het derhalve noodzakelijk dat de vader van cliënte als getuige hier ter terechtzitting wordt gehoord. Voor de motivering van het horen van de getuige verwijs ik naar het verzoekschrift.”
Het zittingsverbaal houdt als beslissing van het hof in:
“De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede dat in het licht van de stukken die thans zijn overgelegd en de reeds eerder geproduceerde stukken het hof het verzoek onvoldoende onderbouwd acht. Het hof ziet derhalve de noodzaak niet om de getuige te horen en wijst het verzoek tot het horen van de gevraagde getuige af.”
Ter terechtzitting van 7 december 2016 heeft de raadsman het verzoek om de vader van de verdachte te horen opnieuw gedaan, zij het dit keer voorwaardelijk:
“Indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde komt verzoek ik u de vader van verdachte te horen over de schenkingen die hij aan verdachte heeft gedaan.”
In het bestreden arrest heeft het hof daarover het volgende overwogen:
“Indien en voor zover verdachte al schenkingen van haar vader heeft verkregen, zijn er geen aanwijzingen dat die van een zodanige omvang waren dat de stortingen daarop betrekking hebben. Het hof acht het dan ook niet noodzakelijk de vader van verdachte als getuige te horen en wijst het daartoe strekkend verzoek af.”
17. Gelet op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Voorts kan bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing ook het procesverloop van belang zijn.3.Meer dan vroeger het geval was, zal de toetsing zich concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, aldus de Hoge Raad.
18. Het hof heeft bij de beoordeling van het herhaalde getuigenverzoek het noodzaakcriterium toegepast. De beslissing van het hof dat de noodzaak van het horen van de getuige ontbreekt is, mede gelet op het door het openbaar ministerie ingestelde onderzoek naar de getuige en zijn vermogenspositie en gelet op de overweging van het hof dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de beweerdelijk door de getuige geschonken geldbedragen corresponderen met de gestorte geldbedragen, niet onbegrijpelijk (en toereikend gemotiveerd). Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat in de overwegingen van het hof ligt besloten dat de bedragen waarvan de herkomst door de verdachte is toegelicht (de beweerdelijke schenkingen van haar vader), wegvallen tegen het totaalbedrag van de niet door haar verklaarde geldstortingen zoals deze uit de bewijsmiddelen blijken.
19. Het tweede middel faalt.
20. Het derde middel keert zich tegen de motivering van de opgelegde straf, en behelst in het bijzonder de klacht dat het hof zonder nadere motivering is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat bij bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten volgen wegens de verschillende omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische klachten.
21. Blijkens de ter terechtzitting van 7 december 2016 aan het hof overgelegde pleitnota, heeft de raadsman, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:4.
“3. STRAFMAATVERWEER
Voor zover u tot een bewezenverklaring komt voor een van de feiten, dan verzoek ik bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het volgende.
Indien uw hof tot het oordeel komt dat [verdachte] een strafbare rol heeft vervuld in deze zaak, dan is duidelijk dat haar rol beduidend kleiner is dan die van medeverdachten. Ze wordt gezien als katvanger. Een toepasselijkere omschrijving is wellicht dat ze als instrument is ingezet door anderen. Haar naam komt niet voor bij het gros van de feiten in deze omvangrijke zaak. Dat zou in haar voordeel moeten meewegen. [verdachte] voelt zich zelf slachtoffer en geeft te kennen dat veel buiten haar medeweten om is geschied.
Hoewel in de tenlastelegging het volledige fraudebedrag is opgenomen, is duidelijk dat dit niet van toepassing is in de zaak van [verdachte] . Zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor dat volledige benadelingsbedrag. De eis van het openbaar ministerie in eerste aanleg lijkt vooral te zijn ingegeven door dat totaalbedrag (vgl. de LOVS-oriëntatiepunten bij een fraudebedrag van 1 miljoen of meer). Dat kan echter niet worden betrokken op de zaak van [verdachte] . De eis in eerste aanleg is in haar geval buitenproportioneel hoog geweest.
Dat geldt temeer nu [verdachte] een blanco strafblad heeft. Zij is niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen. Dat dient in haar voordeel meegewogen te worden bij het bepalen van de strafmaat.
[verdachte] is na de aanhouding in maart 2013 ook niet meer in aanraking gekomen met politie/justitie. Van concreet recidivegevaar is niets gebleken. Zij draagt haar steentje bij aan de maatschappij. Thans werkt zij bij [H] in Tilburg voor 16 uur in de week. Dit naar volle tevredenheid van de werkgever, zoals volgt uit bijgaande brief van 23 november 2016 (bijlage 2). Ze heeft een vast contract en wordt omschreven als een stabiele en betrouwbare kracht op de afdeling, zij kan zich goed inleveren en heeft een positief effect op de bewoners. Vanzelfsprekend valt haar baan en inkomstenbron weg indien zij gedetineerd raakt.
Verder is van belang dat zij een moeder is van twee jonge kinderen (een zoontje [betrokkene 20] van 6 jaar en een dochtertje [betrokkene 21] van 1 jaar oud). Voor de hechting en opvoeding van de kinderen zou het funest zijn indien zij hun moeder een poos moeten missen. Zeker als men beseft, dat de vader van de kinderen ( [medeverdachte 1] ) vandaag ook terechtstaat. Indien zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] gedetineerd raakt, zullen de pedagogische gevolgen daarvan onomkeerbaar zijn. Het gezin zal ontwricht worden. Vanzelfsprekend acht [verdachte] het van groot belang dat die situatie voorkomen wordt. Deze gedachte alleen al kost haar zoveel moeite, dat in aanloop van deze zitting de psychische klachten bij [verdachte] weer zijn toegenomen.
Zoals in de inleiding aangegeven, heeft de aanhouding en de vervolging van [verdachte] enorme impact op haar gehad. Niet op haar alleen, maar op het hele gezin. Vanaf de datum van de aanhouding, 5 maart 2013, gaat het niet goed met haar en heeft ze zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog. De klachten bestaan nog steeds. Sterker nog, de rechtszaak vormt een trigger voor toename van de angstklachten.
In een brief van Gz psycholoog Konings d.d. 17 maart 2015 (bijlage 3) wordt aangegeven dat de gebeurtenissen rondom haar aanhouding een trauma hebben veroorzaakt. Ze heeft last van continu aanhoudende angsten die zelfs leiden tot fysieke angstklachten en paniekaanvallen. Tijdens paniekaanvallen heeft ze last van hyperventilaties, hartkloppingen en benauwdheid. Er is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld. Dat liegt er niet om.
[verdachte] heeft eind 2015 een tweede kind gekregen. Tijdens haar zwangerschap speelden bovenvermelde angstklachten haar ook parten. Ze is onder behandeling gesteld van psychiater Elshoff van het TweeSteden ziekenhuis. In zijn brief van 24 februari 2016 omschrijft hij de klachten (bijlage 4). [verdachte] heeft hiervoor medicatie voorgeschreven gekregen. Hoewel er risico’s verbonden waren aan gebruik van dit medicijn tijdens de zwangerschap, is vanwege de ernst van de klachten toch besloten om dit te gebruiken. Dit toont aan hoe ernstig de situatie is.
Uit de brief volgt dat de mogelijke detentie spanning verhogend werkt. Dit volgt eveneens uit de brief van Konings. De conclusie is gerechtvaardigd dat detentie van [verdachte] onmiskenbaar een negatieve invloed zal hebben op haar gesteldheid.
Uit jurisprudentie, ook van uw hof, volgt dat de straftoemeting bij feiten in min of meer vergelijkbare zaken divers is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte spelen daarbij onmiskenbaar een belangrijke rol. In geval van [verdachte] is sprake van de nodige en volgens de verdediging zwaarwegende verzachtende omstandigheden. De verdediging verzoekt u daarmee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Wat de verdediging betreft, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op grond van bovenvermelde omstandigheden niet opgelegd moeten worden.
[verdachte] verzoekt u in het geval van een veroordeling dan ook om in alle gevallen geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.”
22. Het hof heeft ter zake van de strafoplegging het volgende overwogen:
“[…]
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie die werd geleid door de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Deze organisatie heeft zich gedurende een periode van zeven jaren bezig gehouden met het plegen van fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en met witwassen. Door de fraude met kinderopvangtoeslagen is de Belastingdienst voor meer dan € 800.000,- benadeeld en door de sealbagfraude zijn twee banken voor meer dan €1.4 miljoen opgelicht. Verdachte was de partner van [medeverdachte 1] . Zij heeft grote van de fraudes afkomstige geldbedragen op haar bankrekening laten overschrijven en ze heeft andere hand- en spandiensten verricht voor de organisatie. Daarnaast heeft ze meermalen gebruik gemaakt van door anderen opgemaakte valse documenten. Het hof rekent dat verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het voorafgaande in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
In het voordeel van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie haar betreffende, niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Dit alles overwegende is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat het opleggen van een straf conform de straf die de rechtbank heeft opgelegd, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Het voorwaardelijk deel wordt opgelegd teneinde verdachte er van te weerhouden opnieuw soortgelijke delicten te plegen.”
23. Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter bij de strafoplegging vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan de feitenrechter voorbehouden.5.Dat neemt niet weg dat de feitenrechter in sommige, in art. 359 Sv genoemde gevallen, is gehouden het op de zaak toegesneden gebruik van die straftoemetingsvrijheid nader te motiveren.
24. Terecht wordt niet geklaagd over schending van het bepaalde in art. 359, zesde lid, Sv, nu in de bestreden uitspraak een opgave wordt gedaan van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.6.
25. Met de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is het hof in de bestreden uitspraak afgeweken van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Het hof was derhalve ingevolge art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gehouden in het bijzonder de redenen voor deze afwijking op te geven. Bij de beantwoording van de vraag of de strafmotivering inderdaad aan de eisen voldoet, pleegt de Hoge Raad zich terughoudend op te stellen.7.De toelichting op het middel verwijst nog naar een recentelijk door mijn ambtgenoot Bleichrodt bepleite, minder restrictieve benadering van strafmotiveringsverweren in voorkomende gevallen.8.Die benadering is, lijkt mij, door de Hoge Raad niet gevolgd.9.
26. Anders dan het middel betoogt, heeft het hof in het bijzonder de redenen opgegeven voor de afwijking van het standpunt van de verdediging. Het hof heeft daarbij namelijk acht geslagen op zowel de ernst van de feiten, meer in het bijzonder de grote omvang van de fraude met kinderopvangtoeslagen, de sealbag-fraude en de mate van de daardoor veroorzaakte benadeling, alsook op het aandeel van de verdachte daarin, meer in het bijzonder de rol van de verdachte bij het laten overschrijven van grote uit fraude afkomstige geldbedragen en het meermalen gebruikmaken van valse documenten ter ondersteuning van de fraude. Het hof heeft voorts rekening gehouden met het nog ‘schone’ uittreksel van de justitiële documentatie van de verdachte. In het voorgaande heeft het hof redenen gevonden, om in weerwil van hetgeen hieromtrent door de verdediging is aangevoerd, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Mede in aanmerking genomen dat naar de stelling van de verdediging de aangevoerde gezondheidsomstandigheden van de verdachte ‘slechts’ met zich brengen dat detentie “een negatieve invloed zal hebben op haar gesteldheid”, is dit oordeel bovendien niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
27. Het derde middel faalt eveneens.
28. Alle middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2018
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,NJ 2006/393.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441.
Hier weergegeven zonder voetnoten.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, 2015, p. 310, met verwijzing naar HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805 (rov. 3.3).
Vgl. HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:152.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, 2015, p. 313.
Concl. A-G 9 mei 2017, ECLI:NL:PHR:2017:495.
HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1119 (de Hoge Raad deed de zaak af met toepassing van art. 81, eerste lid, RO).