Met inbegrip van hier niet weergegeven voetnoten.
HR, 05-03-2013, nr. 11/01545
ECLI:NL:HR:2013:BZ2190
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2013
- Zaaknummer
11/01545
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BZ2190
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ2190, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2190
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2190, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2190
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑10‑2011
- Vindplaatsen
NJ 2013/306 met annotatie van J.M. Reijntjes
Uitspraak 05‑03‑2013
Inhoudsindicatie
CIE-informatie. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de WWM kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was i.c. vervat in een melding van de CIE. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat de in die melding vervatte gegevens voldoende concreet en specifiek waren om het in art. 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mag worden verricht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01545
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 maart 2011, nummer 21/002495-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de doorzoeking van de woning en de auto van de moeder van de verdachte onrechtmatig is geweest.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 7 mei 2009 in Bilthoven, gemeente De Bilt, wapens van categorie I, onder 3° en 1° van de Wet wapens en munitie te weten een geluiddemper en een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, meer stuks munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meer stuks scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, te weten één patroon van het fabrikaat S&B en meer patronen van het fabrikaat SBP, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,08 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat in het opsporingsonderzoek sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vervolgens tot algehele vrijspraak, zoals in eerste aanleg is uitgesproken. Om redenen als vermeld zou bij de politie binnengekomen CIE-informatie onvoldoende zijn geweest voor het ontstaan van "een redelijk vermoeden" als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking mogen doen.
Volgens het proces-verbaal was er in de maand mei 2009 bij de politie CIE-informatie binnengekomen dat [verdachte] (verdachte), een man van tussen de 20 en 25 jaar oud, in het bezit is van een vuurwapen dat hij thuis bij zijn moeder in Bilthoven zou bewaren. Hij zou van plan zijn om binnenkort "iets" met dit wapen te gaan doen.
Vervolgens is door de politie naar aanleiding van die informatie een nader onderzoek in de politiesystemen ingesteld. Daarin stond geregistreerd:
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], geëmigreerd sinds 31 oktober 2008.
Door de hulpofficier van justitie werd vervolgens een machtiging tot binnentreden voor de woning [a-straat 1] te [plaats] afgegeven ter inbeslagneming van alle goederen die vallen onder de Wet wapens en munitie. Na langdurig en luid kloppen op de deur en ramen van de woning werd niet gereageerd. Toen de onderruit van de toegangsdeur was geforceerd, verscheen verdachte uit de slaapkamer.
Hoewel naar het oordeel van het hof geldt dat CIE-informatie - indien dit aan de basis ligt van ingrijpende opsporingsbevoegdheden, zoals een doorzoeking - geverifieerd dient te worden, kan CIE-informatie in bijzondere gevallen - als verificatie (bij het ontbreken van verificatiemogelijkheden) niet mogelijk is of (gelet op de inhoud van de CIE-informatie) te tijdrovend is - voldoende zijn om (bijvoorbeeld) gebruik te maken van de in artikel 49 WWM genoemde bevoegdheid. Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de CIE-informatie, met name de mededeling dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen en van plan zou zijn om binnenkort "iets" met dit wapen te gaan doen voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen afgezien kon worden.
Het hof is derhalve van oordeel dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven.
(...)
De raadsman heeft voorts betoogd dat de auto van de moeder van verdachte zonder uitdrukkelijke toestemming daartoe niet door de politie had mogen worden doorzocht, nu de machtiging slechts zag op de doorzoeking van de woning en dat op grond hiervan de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog. De CIE-informatie was ook voldoende voor een onderzoek in de auto die zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was. Op grond van het bepaalde in artikel 51 van de Wet wapens en munitie was voor een doorzoeking van de auto geen expliciete machtiging nodig.
Het doorzoeken van de woning en de auto is mede gelet op de urgentie die met het onderzoek was gemoeid niet onrechtmatig geweest en de door de onderzoekshandelingen verkregen resultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten en anders dan de politierechter in eerste aanleg ziet het hof geen reden deze ter zijde te schuiven.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 7 mei 2009 een geluiddemper en een vlindermes, scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, en 10,08 gram cocaïne voorhanden heeft gehad."
2.4. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Amsterdam - Amstelland. In 's Hofs overwegingen ligt besloten dat de in die melding vervatte gegevens voldoende concreet en specifiek waren om het in art. 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mag worden verricht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 maart 2013.
Conclusie 11‑12‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/01545
Mr. Knigge
Zitting: 11 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 4 maart 2011 verdachte wegens 1. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot wapens van categorie I, onder 3° en 1°", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot munitie van categorie III" en 3. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel
- 4.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de woning en de auto van de moeder van de verdachte.
- 4.2.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen:1.
"Gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat in het opsporingsonderzoek sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vervolgens tot algehele vrijspraak, zoals in eerste aanleg is uitgesproken. Om redenen als vermeld zou bij de politie binnengekomen CIE-informatie onvoldoende zijn geweest voor het ontstaan van "een redelijk vermoeden" als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking niet proportioneel is geweest, nu zelfs gekeken is in de jaszakken, terwijl onderzoek aan de buitenkant van een jas voldoende is om na te gaan of zich in die jas wapens bevinden. Ook zou het optreden van de opsporingsfunctionarissen onvoldoende gecontroleerd kunnen worden, omdat het handelen van bedoelde functionarissen niet is omschreven in een verslag.
Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking mogen doen.
Volgens het proces-verbaal was er in de maand mei 2009 bij de politie CIE-informatie binnengekomen dat [verdachte] (verdachte), een man van tussen de 20 en 25 jaar oud, in het bezit is van een vuurwapen dat hij thuis bij zijn moeder in Bilthoven zou bewaren. Hij zou van plan zijn om binnenkort "iets" met dit wapen te gaan doen.
Vervolgens is door de politie naar aanleiding van die informatie een nader onderzoek in de politiesystemen ingesteld. Daarin stond geregistreerd:
[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], geëmigreerd sinds 31 oktober 2008.
Door de hulpofficier van justitie werd vervolgens een machtiging tot binnentreden voor de woning [a-straat 1] te [plaats] afgegeven ter inbeslagneming van alle goederen die vallen onder de Wet wapens en munitie. Na langdurig en luid kloppen op de deur en ramen van de woning werd niet gereageerd. Toen de onderruit van de toegangsdeur was geforceerd, verscheen verdachte uit de slaapkamer. Hoewel naar het oordeel van het hof geldt dat CIE-informatie - indien dit aan de basis ligt van ingrijpende opsporingsbevoegdheden, zoals een doorzoeking - geverifieerd dient te worden, kan CIE-informatie in bijzondere gevallen - als verificatie (bij het ontbreken van verificatiemogelijkheden) niet mogelijk is of (gelet op de inhoud van de CIE-informatie) te tijdrovend is - voldoende zijn om (bijvoorbeeld) gebruik te maken van de in artikel 49 WWM genoemde bevoegdheid. Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de CIE-informatie, met name de mededeling dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen en van plan zou zijn om binnenkort "iets" met dit wapen te gaan doen voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen afgezien kon worden.
Het hof is derhalve van oordeel dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven.
Het hof is voorts van oordeel dat de doorzoeking niet disproportioneel is geweest. In geval er gezocht wordt naar wapens en/of munitie ligt het voor de hand dat er gekeken wordt in/op plaatsen waar dergelijke voorwerpen zich kunnen bevinden. Dit houdt in dat er ook in jaszakken kan worden gekeken en gevoeld.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het verslag van het binnentreden van de woning, zoals dat door de politie is opgemaakt een voldoende weergave is van het binnentreden en de doorzoeking, zoals die hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de auto van de moeder van verdachte zonder uitdrukkelijke toestemming daartoe niet door de politie had mogen worden doorzocht, nu de machtiging slechts zag op de doorzoeking van de woning en dat op grond hiervan de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog. De CIE-informatie was ook voldoende voor een onderzoek in de auto die zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was. Op grond van het bepaalde in artikel 51 van de Wet wapens en munitie was voor een doorzoeking van de auto geen expliciete machtiging nodig.
Het doorzoeken van de woning en de auto is mede gelet op de urgentie die met het onderzoek was gemoeid niet onrechtmatig geweest en de door de onderzoekshandelingen verkregen resultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten en anders dan de politierechter in eerste aanleg ziet het hof geen reden deze ter zijde te schuiven.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 7 mei 2009 een geluiddemper en een vlindermes, scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, en 10,08 gram cocaïne voorhanden heeft gehad."
- 4.3.
Het middel keert zich in de eerste plaats tegen 's Hofs oordeel dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven. Het Hof heeft overwogen dat CIE-informatie in gevallen als het onderhavige, waarbij deze informatie aan de basis van een doorzoeking ligt, in principe geverifieerd dient te worden, maar dat deze informatie in bijzondere gevallen - als verificatie niet mogelijk is of te tijdrovend is - ook zonder verificatie voldoende kan zijn om gebruik te maken van de in art. 49 WWM genoemde bevoegdheid. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat gelet op de inhoud van de CIE-informatie voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen afgezien kon worden.
- 4.4.
Het enkele feit dat de inhoud van informatie tot spoed noopt, ontneemt echter niet de onrechtmatigheid aan het binnentreden op grond van informatie die zonder nadere verificatie onvoldoende verdenking oplevert.2. Juist over dit laatste punt heeft het Hof onduidelijkheid laten bestaan. Het Hof heeft immers niet vastgesteld dat de CIE-informatie - waarover, zo blijkt uit het proces-verbaal van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Utrecht3., geen betrouwbaarheidsoordeel kon worden gegeven - an sich (dus zonder nadere verificatie) een redelijk vermoeden in de zin van art. 49 WWM opleverde.4. Het Hof heeft het verweer derhalve ontoereikend gemotiveerd verworpen.
- 4.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld en behoeft voor het overige geen bespreking meer.
5.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2012
Vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2492, NJ 2011/293.
Zaaksdossier p.7.
Anders zou het zijn geweest als het Hof eerst had vastgesteld dat er sprake was van een redelijk vermoeden en vervolgens was nagegaan of de beginselen van een goede procesorde in dit geval verificatie nodig maakten. Aan een dergelijke benadering ligt de mijns inziens juiste rechtsopvatting ten grondslag dat een redelijk vermoeden verschillende gradaties kent en dat het daarom, gelet op de zorgvuldigheid die bij de inzet van dwangmiddelen is vereist, wenselijk is dat de politie, indien dat mogelijk is, onderzoekt of een bestaande redelijke verdenking kan worden versterkt of ontkracht voordat zij tot actie overgaat.
Beroepschrift 20‑10‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, d.d. 4 maart 2011, en alle door het Hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Ter terechtzitting in hoger beroep is onder meer het verweer gevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, nu er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de woning alwaar verdachte verbleef en een personenauto.
Dit verweer is door het Hof verworpen, waarbij het Hof klaarblijkelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat in het onderhavige geval voor het aannemen van verdenking van overtreding van WWM nadere verificatie van de CIE-informatie was vereist, maar dat het achterwege laten daarvan in omstandigheden van het geval het binnentreden niet onrechtmatig doet zijn.
Dit oordeel is evenwel niet zonder meer begrijpelijk nu de enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de inhoud van de CIE-informatie tot spoed noopte, immers niet de onrechtmatigheid aan het binnentreden ontneemt op grond van informatie die zonder nadere verificatie onvoldoende verdenking oplevert.
Voorts getuigt de verwerping van het verweer, dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest, van een onjuiste rechtsopvatting nu het Hof daarbij heeft overwogen dat de CIE-informatie ook voldoende is geweest voor een onderzoek in de auto die zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was, zodat op grond van art. 51 WWM geen expliciete machtiging was vereist, althans is de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte zijn een drietal feiten ten laste gelegd, te weten dat:
‘feit 1:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 in de gemeente Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer wapen(s) van categorie I, onder 3o en/of 1o van de Wet wapens en munitie te weten een geluiddemper en/of een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer stuk(s) scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, te weten één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat S&B en/of één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat SBP, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;’
1.2
Ter terechtzitting in eerste aanleg is door de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit nu sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking.
In eerste aanleg heeft de Politierechter de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
In het vonnis heeft de Politierechter daartoe overwogen:
‘De wet wapens en munitie geeft de bevoegdheid om te allen tijde ter inbeslagneming een doorzoeking te doen op plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat daar wapens en/of munitie aanwezig zijn. De CIE informatie waarin stond dat verdachte een vuurwapen thuis zou bewaren en van plan zou zijn daar iets mee te doen, is toereikend om die bevoegdheid toe te passen. Dit moet echter wel in redelijkheid gebeuren. In dit geval vond de doorzoeking plaats in de woning waar de verdachte bij zijn moeder woont. De in beslag genomen goederen bevonden zich in een slaapkamer onder een nachtkastje, in de jaszak van een jack dat in een kast hing, in een kledingkast en in het dashboardkastje van de auto van de moeder van verdachte. De politierechter is van oordeel dat het beginsel van proportionaliteit is geschonden door op basis van een enkele CIE melding een zo grondige doorzoeking te doen in de woning van de moeder van verdachte. Daarbij is de politierechter van oordeel dat de door de hulpofficier verstrekte machtiging niet zover strekt dat op basis van die machtiging ook de auto van de moeder van verdachte doorzocht had mogen worden. Om die redenen acht de politierechter de doorzoeking onrechtmatig en zal zij verdachte vrijspreken.’
1.3
Tegen het vonnis heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 februari 2011 is onder meer gerelateerd dat aldaar door mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam, de raadsman die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als raadsman heeft bijgestaan, het woord ter verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitaantekeningen. In voormelde pleitaantekeningen is onder meer vermeld:
‘De verdediging is van oordeel dat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van art. 359a lid 2 Sv in het opsporingsonderzoek hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vervolgens tot algehele vrijspraak, conform de uitspraak van de politierechter op 6 juli jongstleden.
- •
CIE-informatie waarover geen oordeel kan worden gevormd met betrekking tot de betrouwbaarheid van die informatie is onvoldoende om daaruit het ‘redelijke vermoeden’ als bedoeld in art. 49 WWM te destilleren.
Toelichting:
Vooropgesteld dient te worden dat de stelling dat het redelijke vermoeden niet uitsluitend kan berusten op CIE-informatie in haar algemeenheid onjuist is. Ik verwijs daarbij onder andere naar een uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2001 (HR 25 september 2001, NbSr 2001, 264). Volgens Cleiren en Nijboer zal er in de rechtspraktijk veel afhangen van de specificiteit van de informatie (T&C Sr, 7e druk, aant. 3 bij art. 49 WWM, pag. 2251). Nu van de informatie niet kon worden gesteld dat deze betrouwbaar was, komt men aan de vraag of die informatie voldoende specifiek is niet toe. Er was in dit geval dus meer nodig dan enkel de CIE-info om het redelijke vermoeden te kunnen aannemen.
Ik verwijs hierbij naar een uitspraak van het Hof Amsterdam van 10 juli 2000. Volgens het Hof leverde de enkele CID-info dat ‘[naam 1].’ in het bezit was van een vuurwapen in combinatie met de omstandigheid dat deze informatie al weer vier weken oud was, zonder nadere gegevens of verificatie van de bron, onvoldoende grondslag voor het benodigde ‘redelijkerwijs kunnen vermoeden’ (Hof Amsterdam, 10 juli 2000, NbSr, 2000,2001).
- •
De bevoegdheid tot doorzoeking in het kader van art. 49 WWM beperkt zich tot plaatsen waar de wapens of munitie naar men vermoedt op het moment van doorzoeking zullen worden aangetroffen.
Toelichting:
Ik verwijs opnieuw naar Cleiren en Nijboer, aant. 3 bij art. 49 (T&C Sr, 7e druk, pag. 2250). De informatie (waarvan de betrouwbaarheid niet eens vaststaat) wees op een wapen in de woning.
Dit betekent dat het de verbalisanten niet is toegestaan om zonder toestemming van cliënt of zijn moeder ook de auto van cliënt's moeder te doorzoeken. Bovendien zag de machtiging doorzoeking ook slechts op de woning! Om die reden is de doorzoeking in het voertuig onrechtmatig geweest.
Verder zit in de toevoeging ‘redelijkerwijs’ een proportionaliteitseis besloten, welke eis bestaat uit een belangenafweging: er dient evenredigheid te bestaan tussen het nagestreefde doel en het geschonden belang, alsmede evenwicht in de in dat kader gehanteerde middelen.
Met de Politierechter ben ik van oordeel dat de eis van proportionaliteit een dergelijke grondige doorzoeking niet rechtvaardigt. Ook zijn immers de jaszakken van cliënt doorzocht en dit zijn plaatsen waar redelijkerwijs niet vermoed kan worden dat cliënt een wapen zou verbergen. Het onderzoek naar de inhoud van de jassen op zoek naar een vuurwapen kan immers worden verricht door middel van het aftasten van de buitenkant van de jassen.
Hiervoor is niet noodzakelijk dat er ook in de jaszakken wordt gevoeld.
Tot slot bevat het dossier van de verdediging niet het vereiste verslag van doorzoeking waardoor wij ernstig in onze controlerende functie worden beperkt.
Met een beroep op het bepaalde in HR 30 maart 2004, NJ 2004/376 verzoek ik uw Hof de bewijsmiddelen die door het verzuim zijn verkregen van het bewijs uit te sluiten en cliënt integraal vrij te spreken.’
1.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de Advocaat-Generaal aldaar heeft aangevoerd dat naar zijn mening de doorzoeking in de woning rechtmatig heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet geldt voor de doorzoeking in de auto.
In het proces-verbaal van de terechtzitting is daartoe onder meer gerelateerd:
‘Ook voor het betreden van de auto van de moeder van verdachte was geen machtiging vereist. Ik verwijs hierbij naar het bepaalde in artikel 51 van de Wet wapens en munitie. Er moet dan echter wel redelijkerwijs een aanleiding zijn. Het dossier biedt mijns inziens hiertoe evenwel geen enkel bruikbaar handvat. Ik ben van mening dat het aantreffen van de geluiddemper onrechtmatig is geweest en dat er bewijsuitsluiting dient te volgen. Verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.’
1.5
In het arrest heeft het Hof het ten laste gelegde grotendeels bewezen verklaard. In het arrest heeft het Hof daartoe overwogen en beslist:
‘Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking mogen doen.
Volgens het proces-verbaal was er in de maand 2009 bij de politie CIE-informatie binnengekomen dat [verdachte] (verdachte), een man van tussen de 20 en 25 jaar oud, in het bezit is van een vuurwapen dat hij thuis bij zijn moeder in [a-plaats] zou bewaren. Hij zou van plan zijn om binnenkort ‘iets’ met dit wapen te gaan doen.
Vervolgens is door de politie naar aanleiding van die informatie een nader onderzoek in de politiesystemen ingesteld. Daarin stond geregistreerd:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats], geëmigreerd sinds 31 oktober 2008.
Door de hulpofficier van justitie werd vervolgens een machtiging tot binnentreden voor de woning [a-straat] [1] te [a-plaats] afgegeven ter inbeslagneming van alle goederen die vallen onder de Wet wapens en munitie.
Na langdurig en luid kloppen op de deur en ramen van de woning werd niet gereageerd. Toen de onderruit van de toegangsdeur was geforceerd, verscheen verdachte uit de slaapkamer.
Hoewel naar het oordeel van het hof geldt dat CIE-informatie — indien dit aan de basis ligt van ingrijpende opsporingsbevoegdheden, zoals een doorzoeking — geverifieerd dient te worden, kan CIE-informatie in bijzondere gevallen — als verificatie (bij het ontbreken van verificatiemogelijkheden) niet mogelijk is of (gelet op de inhoud van de CIE-informatie) te tijdrovend is — voldoende zijn om (bijvoorbeeld) gebruik te maken van de in artikel 49 WWM genoemde bevoegdheid.
Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de CIE-informatie, met name de mededeling dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen en van plan zou zijn om binnenkort ‘iets’ met dit wapen te gaan doen voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen afgezien kon worden.
Het hof is derhalve van oordeel dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven.
Het hof is voorts van oordeel dat de doorzoeking niet disproportioneel is geweest. In geval er gezocht wordt naar wapens en/of munitie ligt het voor de hand dat er gekeken wordt in/op plaatsen waar dergelijke voorwerpen zich kunnen bevinden. Dit houdt in dat er ook in jaszakken kan worden gekeken en gevoeld.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het verslag van het binnentreden van de woning, zoals dat door de politie is opgemaakt een voldoende weergave is van het binnentreden en de doorzoeking, zoals die hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de auto van de moeder van verdachte zonder uitdrukkelijke toestemming daartoe niet door de politie had mogen worden doorzocht, nu de machtiging slechts zag op de doorzoeking van de woning en dat op grond hiervan de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog. De CIE-informatie was ook voldoende voor een onderzoek in de auto die zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was. Op grond van het bepaalde in artikel 51 van de Wet wapens en munitie was voor een doorzoeking van de auto geen expliciete machtiging nodig.
Het doorzoeken van de woning en de auto is mede gelet op de urgentie die met het onderzoek was gemoeid niet onrechtmatig geweest en de door de onderzoekshandelingen verkregen resultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten en anders dan de politierechter in eerste aanleg ziet het hof geen reden deze terzijde te schuiven.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 7 mei 2009 een geluiddemper en een vlindermes, scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, en 10,08 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.’
1.6
Artikel 49 WWM luidt:
‘De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.’
1.7
Artikel 51 WWM, lid 1 en 2, luidt:
- ‘1.
De bij of krachtens artikel 141 van het wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
- a.
een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
- b.
een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
- c.
aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. ( )’
1.8
In het arrest heeft het Hof onder meer overwogen dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven.
In het arrest heeft het Hof evenwel nadere aandacht besteed aan de rechtmatigheid van het politieoptreden en heeft in dat verband uiteengezet dat en waarom in omstandigheden van het geval het achterwege laten van nader onderzoek het binnentreden van de desbetreffende woning en personenauto niet onrechtmatig doet zijn, waarbij het heeft benadrukt dat spoed was geboden.
Daarmee heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat in het onderhavige geval voor het aannemen van verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie nadere verificatie van de CIE-informatie was vereist, maar dat het achterwege laten daarvan in de omstandigheden van het geval het binnentreden niet onrechtmatig doet zijn.
Dat oordeel is evenwel niet zonder meer begrijpelijk.
De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de inhoud van de CIE-informatie tot spoed noopte, ontneemt immers niet de onrechtmatigheid aan het binnentreden op grond van CIE-informatie die zonder nadere verificatie onvoldoende verdenking oplevert.
Gelet hierop is de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen omkleed (zie in dit verband onder meer H.R. 13 juli 2010, NJ 2011, 293, m.nt. Y. Buruma).
1.9
Uit het arrest kan voorts bezwaarlijk anders worden afgeleid dat het Hof van mening is dat de CIE-informatie ook voldoende zou zijn geweest voor een onderzoek in de auto.
Uit het arrest kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dat het Hof van oordeel is dat de doorzoeking rechtmatig heeft plaatsgevonden nu de ambtenaren redelijkerwijs hebben kunnen vermoeden dat wapens en munitie aanwezig waren, zonder derhalve in het oog te houden dat de doorzoekingsbevoegdheid slechts kon worden uitgeoefend ten aanzien van de auto, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat (art 51 lid 2 WWM).
Gelet hierop is het Hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
Indien het Hof wel uit is gegaan van een juiste rechtsopvatting, dan is de overweging van het Hof, dat tot een doorzoeking aanleiding bestond op grond van de enkele omstandigheid dat de auto zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was, onbegrijpelijk.
Gelet op het hierbovenstaande is/zijn het arrest en/of bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 20 oktober 2011
Advocaat