Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/213
213 Contra-enquête van rechtswege; voorwaarden
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS452217:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Rutgers (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 189, aant. 2.
Vóór 1988 kon een voorlopig getuigenverhoor tijdens een aanhangig geding alleen worden toegewezen als gevaar voor het verlies van het bewijsmiddel (lees: de getuige) bestond. Dit gold ook voor een contra-enquête door verweerder, die dus alleen recht op een contra-enquête had indien hij gevaar voor verlies van het bewijsmiddel kon aantonen (Hof Amsterdam 30 januari 1973, ECLI:NL:GHAMS:1973:AB6401, NJ 1973, 506; Rb. Utrecht 29 oktober 1967, ECLI:NL:RBUTR:1967:AB6365, NJ 1968, 176).
Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 168, aant. 1; Wieten 2014, nr. 5.12.
Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 190, aant. 2.
HR 4 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AJ5213, NJ 1986, 39 (QBE/Pennings).
Rb. Assen 25 april 2000, ECLI:NL:RBASS:2000:AA5626.
HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2012, 25, m.nt. G. van Rijssen (Boekhoorn/Cyrte).
Volgens Boekhoorn had een namens Cyrte gehoorde getuige mogelijk een onware verklaring afgelegd en hij wilde dit onderzoeken door het horen van vier getuigen in contra-enquête.
HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807, NJ 2003, 468. Zie de conclusie van A-GWesseling-van Gent voor HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, m.nt. C.J.M. Klaassen en JBPr 2012, 25, m.nt. G. van Rijssen (Boekhoorn/Cyrte); De Bock 2011, p. 221; Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 151, aant. 3; Asser Procesrecht/Asser 3 2013/266.
Bij een voorlopig getuigenverhoor is tegenbewijs – mits de wederpartij bij het verhoor is verschenen1 – van rechtswege toegelaten (art. 189 jo. 168 Rv).2 Dit betekent dat er geen interlocutoire beslissing van de rechter nodig is om de wederpartij tot een tegengetuigenverhoor toe te laten.3 Er gelden echter wel voorwaarden. Ten eerste heeft een partij alleen het recht op een tegengetuigenverhoor als hij bij het getuigenverhoor van zijn wederpartij is verschenen (art. 190 lid 2 Rv).4 Ten tweede mag het leveren van tegenbewijs alleen zien op het feitelijk gebeuren waarover de verzoeker getuigen mag doen horen volgens de beschikking waarbij het voorlopig getuigenverhoor is toegewezen.5 De verweerder die andere feiten wenst te onderzoeken dan die, omschreven in het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, kan tijdens de verzoekschriftprocedure wel een tegenverzoek doen. In dit tegenverzoek kan de verweerder verzoeken om het voorlopig getuigenverhoor uit te strekken tot bewijs van andere feiten dan de in het verzoekschrift vermelde feiten.6 In het arrest Boekhoorn/Cyrte7 oordeelde de Hoge Raad dat de verweerder niet alleen de onjuistheid mag bewijzen van hetgeen de verzoeker blijkens het probandum in zijn verzoekschrift wenst te bewijzen. De verweerder mag ook de verklaringen van de namens de verzoeker gehoorde getuigen ontzenuwen, door de betrouwbaarheid van die verklaringen aan te tasten.8 Dit volgt ook uit het doel van het tegenbewijs (ontkrachten van bewijs van de wederpartij)9 en art. 179 lid 2 Rv, dat toelaat dat getuigen met elkaar worden geconfronteerd. In zijn noot onder het arrest meent Rijssen dat alleen vragen mogen worden gesteld over tegenstrijdigheden en inconsequenties in de afgelegde verklaringen; de vragen mogen niet gericht zijn op de (on)betrouwbaarheid van de getuige zelf.