Rb. Den Haag, 13-06-2019, nr. AWB - 19 , 1006
ECLI:NL:RBDHA:2019:6288
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
13-06-2019
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 1006
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:6288, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 13‑06‑2019; (Mondelinge uitspraak)
Uitspraak 13‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Eiser heeft op 10 september 2018 kinderopvangtoeslag aangevraagd en heeft vanaf 1 juni 2018 kinderopvangtoeslag toegekend gekregen. In geschil is of terecht vanaf 1 juni 2018 en niet vanaf 1 mei 2017 kinderopvangtoeslag is toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet kinderopvang, terecht kinderopvangtoeslag toegekend vanaf 1 juni 2018. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Er is geen sprake geweest van een expliciete toezegging door verweerder en er kan geen vertrouwen worden ontleend aan het ontbreken van informatie op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Beroep ongegrond.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1006
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van13 juni 2019 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
De bestreden beslissing op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 24 december 2018 op het bezwaar van eiser tegen de hierna onder 2 te noemen voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2018.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Namens eiser is zijn echtgenote, [A] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Op 10 september 2018 heeft eiser kinderopvangtoeslag aangevraagd.
2. Bij beschikking van 22 oktober 2018 is aan eiser vanaf 1 juni 2018 een voorschot kinderopvangtoeslag (voorschotbeschikking) toegekend van € 5.278.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de voorschotbeschikking. Eiser heeft aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van kinderopvang vanaf mei 2017 en niet op de hoogte was van het feit dat de kinderopvangtoeslag maar tot drie maanden terug kon worden aangevraagd. Eiser ging ervan uit dat voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag dezelfde termijnen golden als bij de aangiftes van de inkomstenbelasting.
4. In geschil is of verweerder voor het berekeningsjaar 2018 terecht vanaf 1 juni 2018 en niet vanaf 1 mei 2017 kinderopvangtoeslag heeft toegekend.
5. Eiser stelt dat het in mei 2017 onmogelijk was om met de informatie, die verschaft was door verweerder, te achterhalen dat het aanvragen van kinderopvangtoeslag niet langer dan tot drie maanden terug kon worden aangevraagd. Op de website van Belastingdienst/Toeslagen (de website) stond voor het berekeningsjaar 2017 namelijk: “Uw kinderopvangtoeslag voor 2017 kunt u aanvragen met Mijn.toeslagen. Wacht niet te lang met aanvragen, anders loopt u een deel van de toeslag mis. Lees meer bij Ik wil een toeslag aanvragen voor 2017.” Eiser ging er toen van uit dat bij de aanvraag van kinderopvangtoeslag dezelfde termijnen golden als bij de inkomstenbelasting, waarbij een aangifte één keer per jaar ingediend kan worden en tot vijf jaar terug ambtshalve teruggaaf kan worden verleend.
6. Op grond van artikel 1.3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet kinderopvang (Wko) heeft een ouder geen aanspraak op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 van de Wko over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij verweerder. De wetgever heeft voor deze beperking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen gekozen om fraude en oneigenlijk gebruik te voorkomen (Kamerstukken II 2012/13, 33 538, nr. 9, pp. 3-4).
7. Eiser heeft in september 2018 kinderopvangtoeslag aangevraagd en verweerder heeft vanaf juni 2018 kinderopvangtoeslag toegekend. Dit is drie maanden gelegen voor de maand van aanvraag. Gelet hierop heeft verweerder de kinderopvangtoeslag terecht vanaf 1 juni 2018 toegekend.
8. Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat hij met terugwerkende kracht tot mei 2017 de kinderopvangtoeslag kon aanvragen. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij vanaf mei 2017 recht heeft op kinderopvangtoeslag en dat verweerder door vast te houden aan de driemaandentermijn ten onrechte profiteert van zijn onwetendheid.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:198).
10. Het staat ten eerste vast dat er geen sprake is geweest van een expliciete toezegging door verweerder dat eiser langer dan tot drie maanden terug kinderopvangtoeslag kon aanvragen. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel is gebaseerd op de summiere informatie op de website, waardoor hij in de veronderstelling was dat bij de aanvraag van kinderopvangtoeslag dezelfde termijnen golden als voor de ambtshalve teruggaaf in de inkomstenbelasting.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het bovenstaande niet genoeg om de wettelijke bepalingen terzijde te schuiven. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling(zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2416) kan er geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend aan informatie op de website. Er kan dus ook geen vertrouwen worden ontleend aan het ontbreken van informatie op de website. Verder overweegt de rechtbank dat er weliswaar niet expliciet een termijn van drie maanden op de website genoemd is, maar er blijkt wel dat er een termijn is voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Eiser heeft zelf de termijn voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de vijfjaarstermijn van de ambtshalve teruggaaf in de inkomstenbelasting en dit dient voor zijn rekening en risico te
komen.
12. De stelling van eiser dat verweerder door vast te houden aan de termijn van drie maanden misbruik maakt van zijn onwetendheid leidt, wat daar overigens van zij, niet tot een ander standpunt. Op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is het de rechter niet toegestaan de billijkheid van wettelijke bepalingen als zodanig te toetsen en mag hij daaraan dus niet voorbijgaan.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid vanmr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)