later genaamd Benga Travel Group B.V. en nog weer later Kidz B.V.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2022, nr. 200.278.045
ECLI:NL:GHARL:2022:9506
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
200.278.045
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:9506, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑11‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1599, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:GHARL:2021:4712, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑05‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Hoger beroep na incidenteel arrest ECLI:NL:GHARL:2021:4712; negatieve vordering van derdenhypotheekgever tegen uitwinning door hypothecaire schuldeiser; doel en strekking hypotheekovereenkomst; ruimer omschreven derdenbankhypotheek; geen bedrog of dwaling; derdenhypotheek is een vorm van zakelijke borgtocht; net als bij borgtocht moet de schuldeiser rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van zijn derdenhypotheekgever; geen tekortkomingen; wel afstand door schuldeiser van onderliggende vordering tegen certificaten in voortzettende B.V.; derdenhypotheek tenietgegaan; verzoek doorhaling hypotheek en bevel tot doorhaling. Artikelen 3:29, 44, 81 lid 2, aanhef en onder a., en 274 en 6:228 en 248 lid 1 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.045
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, NL17.15501)
arrest van 8 november 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H. Knotter,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Overhaghe Beheer B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zevenaar,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna te noemen: Overhaghe,
advocaat: mr. S.V.M. Stevens.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 mei 2021 hier over. Daarin is op twee incidenten beslist en in de hoofdzaak een mondelinge behandeling gelast.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte overlegging producties van Overhaghe van 29 juni 2021 met producties 18 en 19;
- een antwoordakte van [appellant] van 26 april 2022;
- een akte van [appellant] van 23 mei 2022 tot overlegging van producties 85 tot en met 89;
- het inmiddels in afschrift aan partijen verstrekte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 mei 2022.
1.3
Vervolgens hebben partijen nog een termijn voor schikkingsonderhandelingen gekregen en, voor het geval zij daarin niet zouden slagen, op de eerder door [appellant] overgelegde processtukken arrest gevraagd. Bij rolberichten van 21 respectievelijk 22 juni 2022 is namens Overhaghe en namens [appellant] bericht dat partijen geen schikking hebben getroffen en arrest gevraagd. Het hof heeft arrest bepaald.
2. Waar deze zaak over gaat, de beslissing van de rechtbank en de grieven
2.1
Deze zaak gaat over de gevolgen van een derdenhypotheek.
[appellant] was bestuurder en aandeelhouder van [naam1] B.V. ( [naam1] ), die eind 2005/begin 2006 in zwaar weer is gekomen. Op 5 januari 2006 heeft Stichting Garantiefonds Reisgelden (SGR) met onmiddellijke ingang het deelnemerschap van [naam1] beëindigd; zij wilde niet verder met [appellant] als bestuurder. De reisactiviteiten van [naam1] zijn daarop met ingang van 2006 bij een groep investeerders ondergebracht in Benga (B.V.1.), waarbij [appellant] wel als extern adviseur betrokken bleef maar waarvan hij geen bestuurder en aandeelhouder was2.. Vanwege een begin september 2006 gebleken enorm liquiditeitstekort in Benga is tussen verschillende partijen, waaronder Benga en Overhaghe, op 29 september 2006 een overeenkomst gesloten tot haar herfinanciering met € 1,3 miljoen, onder te brengen bij ING Bank3.en een derdenhypotheek, te verlenen door (onder meer) [appellant] ten behoeve van ING Bank. Vervolgens heeft niet ING Bank maar Overhaghe zelf Benga geherfinancierd met (bijna) € 1,3 miljoen4.en heeft [appellant] op 11 oktober 2006 op twee onroerende zaken van hem derdenhypotheek gevestigd5.. Na de nodige verwikkelingen rond Benga (waarover hierna meer) is zij (onder de inmiddels gewijzigde naam Kidz B.V.) op 12 november 2013 in staat van faillissement verklaard. In 2017 heeft Overhaghe met een beroep op verzuim van Benga aan [appellant] de executie en verkoop van het verhypothekeerde aangezegd. Deze executie(-veiling) heeft (nog) geen doorgang gevonden.
2.2
[appellant] heeft vorderingen tegen Overhaghe ingesteld met de strekking dat de derdenhypotheek om uiteenlopende redenen niet rechtsgeldig is, of in ieder geval in het geheel niet of niet voor zo’n hoge vordering kan worden uitgewonnen, en verder inhoudend dat Overhaghe onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en daardoor schadeplichtig is geworden. Na een tussenvonnis van 6 februari 2019 met diverse eindbeslissingen en een tegenbewijsopdracht voor Overhaghe tegen een voorshands oordeel (inhoudende dat voorshands aannemelijk is dat, kort gezegd, door de kwijtschelding van de oninbaar geworden vorderingen op Benga ook de door de derdenhypotheek gedekte vordering op Benga is kwijtgescholden en teniet is gegaan) en na getuigenverhoren heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 7 februari 2020 geoordeeld dat het vermoeden dat de door hypotheek gedekte vordering van Overhaghe op Benga is tenietgegaan, is ontzenuwd, zodat ook op die grond de meer uiterst subsidiaire vordering van [appellant] niet toewijsbaar is. De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.6.
2.3
Daartegen komt [appellant] in het principaal hoger beroep op met negen grieven. Daarbij heeft hij zijn eis in de hoofdzaak enigszins gewijzigd, hetgeen in rov. 3.3 van het tussenarrest van 18 mei 2021 is toegestaan. De eis strekt er nu toe dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A primair
zal verklaren voor recht dat het hypotheekrecht nietig is ex artikel 3:260 jo. 3:84 jo. 3:98 BW wegens het ontbreken van een rechtsgeldige titel en dat van een rechtsgeldig gevestigd
hypotheekrecht op de onroerende zaken, staande en gelegen aan de [adres1] te
[woonplaats1] (kadastrale aanduiding: [woonplaats1] A 7250), en aan de
[adres2] 72 te [plaats1] (kadastrale aanduiding: [plaats1] A 2858), geen sprake is;
B subsidiair
zal verklaren voor recht dat de in artikel 12.1 van de overeenkomst van 29 september 2006
opgenomen ontbindende voorwaarde is ingetreden en dat het door [appellant] aan Overhaghe
verstrekte hypotheekrecht op de onroerende zaken ex artikel 3:81 lid 2 sub b BW teniet is
gegaan;
C meer subsidiair
zal verklaren voor recht dat [appellant] de overeenkomst van 29 september 2006 en de
hypotheekakte van 11 oktober 2006 op goede gronden wegens bedrog c.q. dwaling heeft
vernietigd en dat het door [appellant] aan Overhaghe verstrekte hypotheekrecht op de
onroerende zaken ex artikel 3:81 lid 2 sub a BW teniet is gegaan, althans de overeenkomst
van 29 september 2006 zal vernietigen;
D meer meer subsidiair
zal verklaren voor recht dat [appellant] de overeenkomst van 29 september 2006
gerechtvaardigd heeft ontbonden en Overhaghe uit hoofde van art. 6:271 BW gehouden
is tot ongedaanmaking middels medewerking aan het royement van het door [appellant]
aan Overhaghe verstrekte hypotheekrecht op de onroerende zaken, althans de overeenkomst van 29 september 2006 zal ontbinden;
E uiterst subsidiair
zal verklaren voor recht dat de vordering van Overhaghe op Kidz B.V. is voldaan, althans
per 1 januari 2016 € 0 bedraagt, en dat het door [appellant] aan Overhaghe verstrekte
hypotheekrecht op de onroerende zaken ex artikel 3:81 lid 2 sub a BW teniet is gegaan;
F meer uiterst subsidiair
zal verklaren voor recht dat de vordering van Overhaghe op Kidz B.V. teniet is gegaan, waardoor het door [appellant] aan Overhaghe verstrekte hypotheekrecht op de onroerende
zaken ex artikel 3:81 lid 2 sub a BW teniet is gegaan;
G uiterst uiterst subsidiair
zal verklaren voor recht dat de in artikel 4.6 van de overeenkomst d.d. 29 september
2006 vervatte opschortende voorwaarde ex artikel 6:23 lid 1 BW als vervuld wordt beschouwd;
H laatst uiterst subsidiair
zal verklaren voor recht dat de vordering van Overhaghe op Kidz B.V. als gevolg van de
achterstellingen bij SGR respectievelijk Rabobank niet opeisbaar is, waardoor Kidz B.V.
niet in verzuim is en Overhaghe ex artikel 3:268 lid 1 jo. lid 5 BW geen verhaal kan uitoefenen op de onroerende zaken;
I zowel primair, als subsidiair, meer subsidiair, meer meer subsidiair en uiterst subsidiair alsook meer uiterst subsidiair en uiterst uiterst subsidiair:
I-1 zal verklaren voor recht dat de hypotheek geregistreerd in het Kadaster onder “Hyp3 deel 51216 nummer 127” ex artikel 3:29 BW waardeloos is;
I-2 Overhaghe zal veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het
royement/vervallenverklaring van het recht van hypotheek, rustende op de onroerende
zaken staande en gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] (kadastrale
aanduiding: [woonplaats1] A 7250), en aan de [adres2] 72 te [plaats1] (kadastrale
aanduiding: [plaats1] A 2858) en zal bepalen dat indien Overhaghe niet binnen 14 dagen na
betekening van het arrest haar medewerking hieraan verleent, het te wijzen arrest in de plaats treedt van voornoemde medewerking ex artikel 3:300 lid 2 BW, met machtiging van [appellant] om een afschrift van dit arrest te doen inschrijven in de openbare registers;
I-3 zal verklaren voor recht dat Overhaghe toerekenbaar tekortgeschoten is in de
overeenkomst van 29 september 2006 en in de vaststellingsovereenkomst van 15 december 2007 en onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor
de schade die [appellant] daardoor heeft geleden en nog zal lijden;
I-4 Overhaghe zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van de dientengevolge door [appellant] geleden en nog te lijden schade, ter zake de overige schade nader op te maken bij staat en volgens de wet, doch ten minste een bedrag van € 50.000 te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2006, althans vanaf 15 juli 2007, althans vanaf
5 mei 2017, althans vanaf de dag in goede justitie te bepalen althans vanaf van de procesinleiding tot aan de dag der algehele voldoening;
I-5 Overhaghe zal veroordelen in de proceskosten van het geding in beide instanties, iedere proceskostenveroordeling te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het desbetreffende te wijzen arrest en, voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt, iedere proceskostenveroordeling te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening alsmede met de nakosten ad € 157 en verhoogd met € 82 indien betekening van het desbetreffende arrest plaatsvindt.
2.4
Voor het geval enige grief in het principaal hoger beroep geheel of deels zou slagen, stelt Overhaghe met twee grieven voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
de overeenkomst van 29 september 2006
3.1
In deze overeenkomst werd overwogen dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de continuïteit van Benga7.. De overeenkomst bevatte de bereidverklaring van Overhaghe om zich jegens ING Bank sterk te maken voor een krediet in rekening-courant van maximaal € 1,3 miljoen op basis van een door Benga overgelegd cashflow overzicht (dat als bijlage 1 was aangehecht). De overeenkomst voorzag in aandelenoverdrachten aan Overhaghe (artikel 1), zekerheidstelling voor het nieuwe krediet (artikel 4), en verder dat [appellant] bestuurder van Benga zou worden (artikel 5), een call optie op 35% van de aandelen zou krijgen (artikel 6) en manager zou worden (artikel 10).
Artikel 4 “Zekerheidsstelling” luidt:
“4.1. ING Bank zal aan Benga een kredietfaciliteit van € 1.300.000 verstrekken. Overhaghe
zal zich jegens ING Bank borg stellen voor de nakoming van de verplichtingen van Benga uit hoofde van de kredietfaciliteit tot een bedrag van € 1.300.000. Tot zekerheid van
terugbetaling van het krediet, zullen [appellant] en [naam2] ten behoeve van ING Bank een
hypothecaire inschrijving verstrekken op het navolgende onroerend goed:
4.1.1.
het woonhuis in eigen gebruik aan de [adres1] te [woonplaats1]
, in eigendom toebehorend aan [appellant] met een taxatiewaarde van
€ 2.550.000 volgens aangehecht taxatierapport (Bijlage 2);
4.1.2.
het verhuurd woonhuis aan de [adres2] 72 te [plaats1] , in eigendom
toebehorend aan [appellant] met een taxatiewaarde van € 890.000 volgens aangehecht taxatierapport (Bijlage 3);
4.1.3.
het woonhuis in eigen gebruik aan de [adres3] te [plaats2] in eigendom
toebehorend aan [naam2] met een taxatiewaarde van € 1.500.000 volgens aangehecht taxatierapport (Bijlage 4);
4.4.
Door Benga zullen alle zekerheden worden verstrekt aan de ING Bank die door deze bank zullen worden gevraagd.
4.5.
Ter verduidelijking van hetgeen hiervoor is omschreven in artikel 4.1. verklaren partijen dat zij de bedoeling hebben om zodanig te contracteren dat de vordering van Overhaghe op
Benga die ontstaat wanneer Overhaghe door ING Bank wordt aangesproken in verband met
het verstrekte krediet, zal zijn versterkt met de hiervoor bedoelde hypotheekrechten en
eventuele nader te stellen zekerheden.
4.6.
De kredietfaciliteit zal zodanig worden ingericht dat, indien en zodra deze is beëindigd en ING Bank niets meer van Benga te vorderen heeft, [appellant] en [naam2] bevoegd zijn om de hiervoor bedoelde hypothecaire inschrijvingen te beëindigen, tenzij Overhaghe een vordering heeft gekregen op Benga als gevolg van betalingen aan ING Bank, een en ander zoals bedoeld in het vorige artikellid.”
3.2
Uit artikel 4.1 blijkt van (het voornemen tot) kredietverlening door ING Bank aan Benga en dat ING Bank daarvoor van Overhaghe een borgtocht en van [appellant] een derdenhypotheek zou verkrijgen. Artikel 4.5 voorzag al op voorhand in overgang van de derdenhypotheek naar Overhaghe voor het geval ING Bank de door Overhaghe te stellen borgtocht zou uitwinnen, zoals ook geregeld in de artikelen 3:82 en 6:142 lid 1 BW. [appellant] moest dus op grond van artikel 4.1 hypotheek verlenen aan ING Bank, welk nevenrecht op grond van artikel 4.5 kon overgaan naar Overhaghe.
3.3
In de dagen na 29 september 2006 is het echter wat anders gelopen. ING Bank weigerde om aan Benga rechtstreeks krediet te verstrekken vanwege haar beleid geen krediet aan reisorganisaties te verstrekken. Maar ING Bank bleek wel bereid een krediet aan Overhaghe te verstrekken en bij offerte van 3 oktober 2006 heeft zij een krediet van € 1.000.000 aangeboden aan Overhaghe8., die op haar beurt een krediet van € 1.300.000 bij praktisch identieke offerte van 5 oktober 2006 heeft door geoffreerd aan Benga9., die dit heeft aanvaard. Het hof houdt het voor mogelijk dat [appellant] van deze gang van zaken destijds niet op de hoogte was, nu dit uit de stukken niet is gebleken. In ieder geval kon [appellant] het niet, zonder meer, afleiden uit de aan hem gerichte mail van [naam3] van 11 oktober 200610., waarin deze onder meer heeft geschreven:
“Het is juist dat de financiering is verstrekt zoals die gevraagd en gepresenteerd was en dat er een schriftelijke overeenkomst bestaat tussen alle betrokken partijen omtrent de uitvoering en de gevolgen van de verstrekte financiering. De uitvoering ervan is echter nog onderweg (…)”
Maar intussen had Overhaghe Benga wel geherfinancierd met (bijna) € 1,3 miljoen en was de continuïteit van Benga veilig gesteld
de derdenhypotheek van 11 oktober 2006
3.4
Vervolgens heeft [appellant] op 11 oktober 2006 de derdenhypotheek voor een hoofdsom van € 1,3 miljoen gevestigd ten behoeve van Overhaghe “tot meerdere zekerheid voor de betaling van al hetgeen de hypotheekhouder uit welken hoofde ook van onderzetter (…) te vorderen heeft of te eniger tijd te vorderen zal hebben”. Het betrof dus een (derden-) bankhypotheek, niet ten behoeve van ING Bank maar van Overhaghe. Dit laatste kan aan [appellant] , ervaren ondernemer, bij een eenvoudig product als deze hypotheekakte in redelijkheid niet zijn ontgaan: bij de notaris verscheen namelijk niet (een vertegenwoordiger van) ING Bank maar (een vertegenwoordiger van) Overhaghe. Een hypotheekakte ten behoeve van ING Bank werd aan [appellant] niet gepresenteerd. Deze ruim omschreven bankhypotheek ten behoeve van Overhaghe was weliswaar ruimer dan was overeengekomen in de overeenkomst van 29 september 2006 maar paste in ieder geval wel in de context van artikel 4.5 van die overeenkomst. Dit artikel was overigens slechts geschreven voor een geval van overgang van het nevenrecht van hypotheek en bouwde voor dat geval voort op het hoofdartikel 4.1: eerst derdenhypotheek ten behoeve van ING Bank als kredietverstrekker. ING Bank heeft het krediet verstrekt aan Overhaghe en deze op haar beurt weer aan Benga. Dit alles vond plaats onder hoge liquiditeits- en tijdsdruk op Benga, terwijl Overhaghe intussen de liquiditeit van Benga met zijn financiële injecties aanzienlijk verbeterde. Zo werd aan doel en strekking van de overeenkomst van 29 september 2006 gevolg gegeven. Door de druk van de omstandigheden kwamen de in de artikelen 4.1 en 4.5 afzonderlijk geregelde situaties als het ware in één rechtsmoment samen te vallen. De krediettitel van beoogd ING Bank maar van in werkelijkheid al meteen Overhaghe vormde zo de grondslag voor de hypotheekverlening door Overhaghe op 11 oktober 2006.
3.5
Aan [appellant] moet worden toegegeven dat de bankhypotheek ruimer is (geformuleerd) dan de krediettitel in artikel 4.1 en het daarop voortbouwende artikel 4.5, maar [appellant] behoorde in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs te begrijpen dat zijn derdenhypotheek was bedoeld voor hoe dan ook het Bengakrediet, al werd dat nu rechtstreeks door Overhaghe verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat Overhaghe onder de hypotheekakte meer wenst te verhalen dan het door haar aan Benga verstrekte krediet in rekening-courant met rente en kosten. Voor zover [appellant] er nog over klaagt dat hij nu te maken kreeg met een particuliere schuldeiser in plaats van een bank, welke laatste de bancaire zorgplicht jegens hem in acht moet nemen, gaat deze klacht niet op. [appellant] wilde hoe dan ook bereiken dat de reisactiviteiten van [naam1] zouden worden voortgezet en hij heeft zich daarvoor als (ervaren) ondernemer hard gemaakt. Dat deze doorstart of herfinanciering niet heeft geleid tot positief resultaat behoort tot het ondernemersrisico. [appellant] heeft wel aangevoerd dat ING Bank nooit zou hebben ingestemd met de latere achterstelling van haar krediet ten opzichte van SGR (zie daarover verderop) maar heeft dit onvoldoende feitelijk onderbouwd in het licht van de machtspositie van SGR ten opzichte van reisorganisaties (waarover hierna in rov. 3.16 ümeer). Verder is gesteld noch gebleken dat en/of op welke manier ING Bank jegens [appellant] (als ondernemer) op grond van die zorgplicht anders, en minder belastend voor [appellant] , zou hebben gehandeld.
3.6
Op grond van het voorgaande passeert het hof het bewijsaanbod van [appellant] om de notaris en de notarisklerken als getuigen te horen over de totstandkoming van de hypotheekakte en met name over het door [appellant] betwiste standpunt van Overhaghe dat de notaris zou hebben verwezen naar de hem kenbare overeenstemming tussen de aanwezige comparanten.
3.7
In het licht van het voorgaande onderschrijft het hof de verwerping door de rechtbank in rov. 4.4 van het tussenvonnis van 6 februari 2019 van het beroep van [appellant] op de in rov. 4.3 daarvan samengevatte opschortende voorwaarden in verband met kredietverlening door ING Bank.
De vordering onder A is terecht afgewezen.
de ontbindende voorwaarde in artikel 12 van de overeenkomst van 29 september 2006
3.8
Van de overeenkomst van 29 september 2006 luidt artikel 12 “Ontbindende voorwaarde”:
“12.1 Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat Benga uiterlijk op 15 oktober 2006 geen krediet in rekening-courant ter grootte van € 1.300.000,00 heeft verkregen. Partijen verbinden zich jegens elkaar om, in geval van intreding van voornoemde voorwaarde, al hetgeen te doen dat nodig is om (de gevolgen van) de aandelenoverdracht ongedaan te maken en zij zullen nadien jegens elkaar tot niets meer gehouden zijn.”
3.9
Anders dan [appellant] aanvoert, is deze ontbindende voorwaarde niet vervuld. Benga heeft immers uiterlijk op 15 oktober 2006 een krediet in rekening-courant ter grootte van € 1,3 miljoen verkregen. De ontbindende voorwaarde vereiste niet met zoveel woorden dat ING Bank het krediet zou verstrekken. Maar deze heeft het wel, zij het middellijk via Overhaghe, verleend. En dit voldeed nu eenmaal aan doel en strekking van de overeenkomst, zoals hiervoor uiteengezet. Het hof onderschrijft rov. 4.5 van het tussenvonnis van 6 februari 2019 volledig.
De vordering onder B is dus ook terecht afgewezen.
bedrog of dwaling?
3.10
[appellant] beroept zich ook op vernietiging van de overeenkomst van 29 september 2006 en van de hypotheekakte van 11 oktober 2006 wegens bedrog c.q. dwaling, wat Overhaghe bestrijdt.
Volgens artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door (onder meer) bedrog is tot stand gekomen. Volgens artikel 6:228 lid 1 aanhef BW is een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar (in de drie bijzondere gevallen sub a., b. of c. van dat artikellid). Steeds zal [appellant] als eiser aannemelijk moeten maken dat hij zonder het bedrog of de dwaling de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan.
Zoals hiervoor al uiteengezet, wilde SGR sedert eind 2005/begin 2006 niet verder met [appellant] als bestuurder en had Benga begin september 2006 een enorm liquiditeitstekort. Er was heel veel haast bij herfinanciering omdat er geen liquiditeit was en de reizigers tijdens hun vakantie ergens in de kou zouden komen te staan dan wel niet meer op reis zouden kunnen gaan, aldus [appellant]11.. Er was zeker sprake van druk. De overeenkomst creëerde mogelijkheden voor [appellant] om opnieuw een reisorganisatie, nu middels Benga, te gaan besturen en te managen en op enig moment daarin ook aandelen te verwerven. Verder maakte het geen wezenlijk verschil of ING Bank rechtstreeks dan wel middellijk via Overhaghe het zo hoognodige krediet in rekening-courant van € 1,3 miljoen zou verstrekken. In het licht van deze omstandigheden heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de overeenkomst zonder het gestelde bedrog of dwaling niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Dit geldt evenzeer voor de op de overeenkomst voortbouwende hypotheek. Het hof onderschrijft rov. 4.7 van het tussenvonnis van de rechtbank.
De vorderingen onder C zijn terecht afgewezen.
de ontbindingsbevoegdheid in artikel 1.4 van de overeenkomst van 29 september 2006
3.11
Per e-mail van 13 oktober 200612.heeft ( [naam3] namens) Overhaghe aan de aandeelhouders, met een kopie aan [appellant] , onder meer bericht:
“Inmiddels is gebleken dat de oorspronkelijke cashflowprognose te laag is ingeschat en nu blijkt dat een additionele financiering van tenminste EUR 500.000 (of meer) benodigd is. Overhaghe Beheer B.V. heeft kenbaar gemaakt deze financiering niet voor rekening te willen nemen.
Namens Overhaghe Beheer B.V. ontbind ik hierdoor de (…) overeenkomst van 29 september 2006 zover betrekking hebbend op de koop van de aandelen Benga B.V. als vastgelegd in artikel 1, op de grond van het gestelde in artikel 1.4 van de overeenkomst. Immers, ons is gebleken dat de financiële situatie van de vennootschap aanmerkelijk in negatieve zin afwijkt van de gepresenteerde situatie.”
Artikel 1.4 van de overeenkomst onder artikel 1 “Aandelen” houdt onder meer in:
“Indien de uitkomsten van de hierna te noemen due diligence onderzoeken daartoe aanleiding geven, zulks ter beoordeling van Overhaghe, dan heeft Overhaghe het recht de hiervoor bedoelde koop van aandelen te ontbinden. Partijen verbinden zich jegens elkaar om in dat geval al hetgeen te doen dat nodig is om (de gevolgen van) de aandelenoverdracht ongedaan te maken en zij zullen nadien jegens elkaar tot niets meer gehouden zijn.”
3.12
Met de rechtbank in rov. 4.8 en 4.11 van het tussenvonnis is het hof van oordeel dat artikel 1.4 slechts betrekking heeft op de aandelentransactie in artikel 1 en dat die ontbindingsmogelijkheid losstaat van de verplichting tot kredietverlening waaraan de verplichting tot hypotheekstelling was verbonden. [appellant] zelf beschrijft dit ook als een partiële ontbinding in het oproepingsbericht sub 81. Dit vindt verder steun in de brief van (de advocaat van) [appellant] aan Overhaghe van 16 juli 200713., waarin sprake is van “De partiële ontbinding d.d. 13 oktober 2006”. Daarom kan hier buiten beschouwing blijven of de door Overhaghe aangevoerde ontbindingsgrond (dat de financiële situatie van Benga aanmerkelijk in negatieve zin zou afwijken van de gepresenteerde situatie) al dan niet op waarheid berustte. [appellant] kan dus niet met een beroep op een onterechte ontbinding door Overhaghe als de tekortkoming van Overhaghe een algehele ontbinding van de overeenkomst baseren. Overigens heeft [appellant] in die brief geen beroep gedaan op enige tekortkoming maar zich beperkt tot het intreden van een ontbindende voorwaarde en vernietiging wegens dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden.
tekortkomingen door Overhaghe?
3.13
[appellant] stelt onder grief V dat hij op 10 augustus 2007 op goede gronden de ontbinding van de (gehele) overeenkomst van 29 september 2006 en de daarmee samenhangende hypotheekakte van 11 oktober 2006 heeft ingeroepen vanwege het “evident tekortschieten” van Overhaghe jegens [appellant] .
3.14
In rov. 4.11 van het tussenvonnis heeft de rechtbank eerst geconstateerd dat [appellant] onvoldoende concreet heeft gesteld welke verplichtingen Overhaghe niet zou zijn nagekomen die dermate ernstig zijn dat zij de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. Vervolgens had het op de weg van [appellant] gelegen om een en ander meer te concretiseren in zijn memorie van grieven. Daarin14.heeft hij zich, naar Overhaghe en het hof mede in het licht van de processuele voorgeschiedenis begrijpen, beroepen op de volgende tekortkomingen15.:
“1) (…) de belangrijkste tekortkoming van Overhaghe dat 1a) Overhaghe door de omzetting in een langlopende lening en de achterstelling bij zowel de SGR 1b) als de Rabobank de aflossing door Benga onmogelijk heeft gemaakt. 2) Tevens heeft Overhaghe in strijd met de gemaakte afspraken in de vaststellingsovereenkomst ook na december 2007 leningen aan Benga verstrekt, is [appellant] daardoor benadeeld en 3) hebben Benga en Overhaghe beiden bewerkstelligd dat andere schuldeisers zijn voldaan met voorrang op deze hypothecair afgedekte vordering van Overhaghe en 4) dat uiteindelijk de activiteiten van Benga zijn verhangen naar een andere vennootschap. [appellant] is derhalve bewust benadeeld.”
tekortkoming sub 1a)?
3.15
De van oktober 2006 daterende kredieten van ING bank aan Overhaghe van € 1 miljoen voor tijdelijke werkkapitaalfinanciering en van Overhaghe aan Benga van € 1,3 miljoen voor werkkapitaalfinanciering vermeldden beide dat de kredietlimiet per 1 mei 2007 op nihil werd gesteld16.. Het betrof dus een kortlopend, per 1 mei 2007 opeisbaar krediet, maar dit betekent nog niet dat de hypotheek slechts tot 1 mei 2007 gold; de overeenkomst van 29 september 2006 noch de hypotheekakte beperken de hypotheek in tijd. Intussen hebben SGR, Overhaghe als schuldeiser en Benga als deelnemer in december 2006/januari 2007 een overeenkomst van achterstelling gesloten17.. Daarin zijn zij overeengekomen dat Overhaghe een geldlening van € 1,6 miljoen verstrekte aan Benga onder de bepalingen dat deze geldlening in rang zou zijn achtergesteld bij al hetgeen SGR van Benga te vorderen heeft, dat daarop niet zou worden afgelost tot Benga aan al haar verplichtingen jegens SGR zou hebben voldaan en dat Benga deze schuld in haar jaarrekeningen zou opnemen onder de langlopende schulden. Volgens de samenvatting van de bespreking van 16 mei 2007 (met kennelijk onder meer [naam2] en [naam4] , (middellijk) bestuurder van Overhaghe) inzake Benga18.heeft Overhaghe de lening van € 1,6 miljoen op verzoek van partijen achtergesteld bij SGR.
3.16
Derdenhypotheek is een vorm van zakelijke borgtocht. Net als bij borgtocht moet de schuldeiser rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van zijn derdenhypotheekgever; dat vloeit voort artikel 6:248 lid 1 BW. Daaruit volgt dan onder meer dat de schuldeiser gehouden is om, voor zover dat althans in redelijkheid van hem gevergd kan worden, maatregelen te treffen die voorkómen dat hij de derdenhypotheek moet aanspreken. De stelplicht en bewijslast van een normschending op dit punt rusten op de derdenhypotheekgever. [appellant] heeft echter onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om daaraan de conclusie te verbinden dat Overhaghe in haar zorgplicht tegenover hem zou zijn tekortgeschoten door haar geldlening achter te stellen bij hetgeen SGR te vorderen had. Daarvoor is namelijk een overzicht (film) nodig van het financiële verloop van Benga tegen eind 2006 en die ontbreekt ten enenmale. En daar komt nog bij dat [appellant] niet gemotiveerd heeft betwist dat Overhaghe ofwel de door SGR verlangde achterstelling moest accepteren om Benga van de ondergang te redden ofwel had te aanvaarden dat Benga haar reisactiviteiten en onderneming zou (moeten) eindigen door beëindiging van het SGR-deelnemerschap. Als ervaren reisondernemer moest [appellant] redelijkerwijs begrijpen dat het SGR-deelnemerschap essentieel was voor het voortbestaan van Benga. In zo’n situatie hadden Benga en Overhaghe geen keus: wilde Benga voortbestaan, dan moest worden voldaan aan de eis van SGR om haar deelnemerschap te behouden.
tekortkoming sub 1b)?
3.17
Verder heeft [appellant] op enig moment (in de jaarrekening van Benga over 2011) ontdekt19.dat de langlopende leningen van de participanten ultimo 2011 waren achtergesteld bij de vordering van Rabobank van destijds € 797.351, later in het faillissement van Benga/Kidz B.V. geverifieerd voor € 117.676,8820.. Ook hier heeft [appellant] geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd over het financiële verloop naar eind 2011 en waaruit bovendien zou kunnen worden afgeleid dat Overhaghe in redelijkheid maatregelen moest treffen om te voorkomen dat zij [appellant] derdenhypotheek zou moeten aanspreken.
tekortkoming sub 2)?
3.18
[appellant] is bij vonnis van 1 augustus 2007 in staat van faillissement verklaard21.. In de vaststellingsovereenkomst van 15 december 200722.van de faillissementscurator met onder meer Benga en Overhaghe is onder artikel 4.3 opgenomen dat Overhaghe geen medewerking wenste te verlenen aan doorhaling van, kort gezegd, de derdenhypotheek van € 1.3 miljoen en voorts onder artikel 4.5:
“Benga verplicht zich jegens [appellant] om, gedurende de periode dat de rechtbank nog geen oordeel heeft geveld omtrent de rechtmatigheid van deze hypothecaire inschrijving23. of de rechtbank het verzoek van [appellant] tot doorhaling van deze hypothecaire inschrijving bij vonnis in kracht van gewijsde heeft afgewezen, de langlopende geldlening van Overhaghe bij voorrang op de overige (langlopende) schuldeisers in te lossen en geen ‘nieuwe’ geldleenovereenkomst(en) met Overhaghe aan te gaan, waarvoor [appellant] op enige wijze uit hoofde van de hypothecaire inschrijving ad. € 1.300.000,- door Overhaghe zou kunnen worden aangesproken. Middels ondertekening van deze overeenkomst verklaart Overhaghe hiermee in te stemmen en zich te onthouden van het verstrekken van ‘nieuwe’ geldleningen, waarvoor [appellant] zou kunnen worden aangesproken.”
3.19
Hieruit blijkt dat, zoals Overhaghe terecht aanvoert, [appellant] derdenhypotheek niet kan worden aangesproken voor eventuele nieuwe leningen door Overhaghe aan Benga, zodat [appellant] hierdoor niet benadeeld wordt. Het verwijt van [appellant] dat Overhaghe niet haar langlopende geldlening bij voorrang op de overige (langlopende) schuldeisers heeft ingelost, heeft [appellant] ook in zijn memorie van grieven niet geconcretiseerd totdat hij in de spreekaantekeningen sub 28 op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gewezen op vorderingen voor een totaalbedrag van € 1,7 miljoen die middels verrekening zouden zijn ingelost. Deze nieuwe stelling is echter wegens strijd met de twee conclusie regel te laat, zodat het hof daarop geen acht slaat.
tekortkomingen sub 3) en 4)?
3.20
Hiervoor stelt het hof eerst de volgende feiten vast.
3.20.1
Benga heeft tot 1 november 2011 een reisorganisatie geëxploiteerd24.. Op het einde van dat (gebroken) boekjaar heeft Benga haar activa en activiteiten overgedragen aan Van Ham Reizen B.V.25.Daarna zijn de activiteiten in Benga stil komen te liggen. Benga had geen vermogen of activa meer. In de jaarrekening van Overhaghe over 201126.is de post “vorderingen” onder de vlottende activa van € 7.323.381 (eind 2010) verminderd naar € 919.264 (eind 2011).
3.20.2
Bij brief van 6 april 2012 aan onder meer Benga27.heeft SGR verlangd dat de verstrekkers van de achtergestelde leningen afstand zouden doen van hun vorderingen, waarop Benga bij brief van 19 april 201228.heeft geantwoord dat de verklaringen hierover tijdens het gesprek met SGR op 16 april 2012 aan SGR zijn overhandigd. Daartegenover heeft Overhaghe haar verklaring overgelegd van 3 april 2012 ten behoeve van SGR29.. Daarin heeft Overhaghe verklaard dat zij aan Benga een lening heeft verstrekt van € 1.320.000, welke is achtergesteld bij SGR en “dat Van Ham Reizen B.V. en Cirkel/Mambo B.V. uit hoofde van de hierboven vermelde (toekomstige) vorderingen en/of uit hoofde van welke andere mogelijke vorderingen dan ook niet aansprakelijk zijn en dat gedurende het SGR deelnemerschap voornoemde vennootschappen door haar op geen enkele manier aansprakelijk gesteld zullen worden.”
3.20.3
Op 16 april 2012 had Benga Holding B.V. inmiddels [naam1] B.V. opgericht. Op 17 april 2012 heeft Benga de aandelen van Cirkel/Mambo B.V. en Van Ham Reizen B.V. overgedragen aan Benga Holding B.V., dochtervennootschap van Sfinks Beheer B.V.
3.20.4
In een notitie genaamd “visie/tegenvoorstel” van omstreeks april/mei 201330.hebben de (indirecte) aandeelhouders [naam5] , [naam6] , [naam7] , [naam8] , [naam9] en [naam2] aan Overhaghe/Romani, [naam3] en [naam10] onder meer bericht:
“Zoals bekend zijn op 17 april 2012 de aandelen van Cirkel/Mambo B.V. en Van Ham Reizen B.V. door Benga Travel Group B.V. (hierna BTG) overgedragen aan Benga Holding B.V., een vennootschap waarvan [naam3] en [naam10] elk indirect voor 50% aandeelhouder zijn. Voorafgaand aan deze overdracht, nl. op 16 april 2012, is door Benga Holding B.V. [naam1] B.V. opgericht. Door middel van voornoemde transacties heeft BTG feitelijk haar gehele onderneming beëindigd en de aandeelhouders van BTG die geen aandeelhouder van Holding zijn met lege handen achtergelaten.
Dit klemt temeer nu de overdrachten hebben plaatsgevonden zonder voorafgaande goedkeuring van de overige aandeelhouders van [BTG] en zonder hen zelf voorafgaand te informeren. (…)
Unaniem zijn wij van mening dat de aandelenoverdrachten van 17 april 2012 in strijd met geldende regels hebben plaats gevonden en zelfs onrechtmatig zijn. (...)
Op de vergadering van 10 september 2012 is tevens een Commissie ingesteld met als doel te komen tot een Voorstel voor de herverdeling van de aandelen Sfinks Beheer B.V., houdster van alle aandelen Benga Holding B.V., rekening houdend met de door de aandeelhouders opgeofferde bedragen (aandelenkapitaal, agio en leningen).”
en
“1. Berekening van de nieuwe aandelenverdeling
In de berekeningen van de Commissie worden gestort kapitaal en leningen onder één noemer gebracht.
(…)
[naam5] heeft gewezen op de zekerheden. (…) De heer [naam10] heeft hierop gewezen en stelde dat de hypothecaire zekerheid op het woonhuis van [naam2] zou moeten vervallen. Het is strijdig om de leningen om te zetten in aandelenkapitaal en de zekerheden te handhaven.”
3.20.5
[appellant] heeft een document overgelegd “Leningen omzetten in aandelen Compromis: 16 september 2013”31.. Daarin werd berekend op welke wijze de aandeelhouders en schuldeisers (van Benga) hun financiële waarden zouden hebben opgeofferd tegen een percentage van nieuw uit te geven aandelen (van Sfinks Beheer B.V.). Vier van de negen aandeelhouders van Benga, alsook de aan Overhaghe c.q. via Hillock Holding B.V. aan Overhaghes (middellijk) bestuurder [naam4] gelieerde vennootschap Romani Beleggingen B.V., hadden toen tevens een vordering op Benga uit hoofde van een (achtergestelde) geldlening:
• [naam5] (incl. € 350.000) € 800.000
• [naam2] € 45.000
• Weerzon B.V. € 400.000
• Overhaghe Beheer B.V. € 1.600.000
• Romani Beleggingen B.V. € 350.000.
3.20.6
Bij e-mail van 3 oktober 2013 aan medeaandeelhouders [naam2] , [naam8] , [naam9] , [naam6] en [naam7] met als onderwerp “Herverdeling van de
aandelen nu in gang gezet want de onderhandelingen zijn afgerond" heeft [naam5] het volgende bericht32.:
“Eindelijk zijn de onderhandelingen afgerond inzake onze aandelen want maandag jl. hebben [naam11] en [naam10] overleg gevoerd bij de notaris om de overdracht van de aandelen en het regelen van de zeggenschap te formaliseren. Dit zal in grote lijnen als volgt plaats vinden.
De aandelen van Benga Holding BV worden overgedragen aan een Stichting administratiekantoor (STAK), welke Stichting op haar beurt certificaten van aandelen uitgeeft. De verdeling van de certificaten vindt plaats op basis van wat een ieder aan geld, dus wel als storting op aandelen als aan leningen heeft ingebracht. De berekening heb ik bijgesloten. (...)
Er wordt een certificaathouders overeenkomst opgesteld die door alle certificatiehouders vooraf voor akkoord wordt getekend. Deze overeenkomst wordt door de notaris opgesteld en wordt jullie op korte termijn toegezonden.
Aangezien alle leningen nu feitelijk zijn omgezet in aandelenkapitaal zal sprake zijn van aanzienlijk lagere rentelasten. (…)”.
3.20.7
Op 12 november 2013 is Benga/Kidz B.V. in staat van faillissement verklaard. Overhaghe heeft haar vorderingen niet ter verificatie ingediend. In zijn hoedanigheid van laatste statutair bestuurder van Benga heeft [naam3] aan de curator van Benga/Kidz B.V. bevestigd dat alle schulden vóór haar faillissement waren afgewikkeld.
3.20.8
In de notulen van “Vergadering STAK BTG 27 februari 2014”33.staat onder meer:
“1. Afwikkeling levering Certificaten
De certificaat overeenkomst wordt toch 1 geheel en niet gescheiden. Verder moeten er
aanpassingen worden gemaakt. Het gaat hier om:
• Het deel borgstelling
• Het deel winterfinanciering
(…)Verder wordt sancties opgenomen in overeenkomst als je niet mee doet met het tekenen van de borgstelling.
1. Je moet aandelen terug leveren.
De certificaten moeten terug geleverd worden. Maar hoe wil je dat afdwingen bij onwilligheid. Een procedure voeren met alle kosten van dien? Er moet hier een beter uitvoerbare regeling gevonden worden.
2. Je krijgt een boete indien je niet terug levert welke maximaal de hoogte is van jouw aandeel (zie verdeling certificaten) (…)
3. De boete is schuldig aan Benga Holding BV.
(…)
2. STAK
Het lijkt erop dat [naam1] nu verder kan zonder extra financiering.
(…) Vooral dank verschuldigd aan Overhaghe [naam4] en [naam12] ) voor de geleverde assistentie.
De cijfers van de deelnemingen heeft de STAK niet ontvangen”.
3.20.9
Bij overeenkomst van 20 december 201534.heeft Romani van een aantal betrokken aandeelhouders hun aandelen IE Funds II gekocht. Overweging A. vermeldt dat [naam2] en [naam5] gezamenlijk met [naam10] en [naam13] bestuurder zijn van “de Stichting Administratiekantoor “Stichting BTG”, hierna ‘STAK’”. Daarbij heeft Overhaghe in artikel 3 doorhaling toegezegd van het hypotheekrecht op het woonhuis [naam2] . In artikel 6 “Diversen” hebben partijen (in lid 1 en lid 2) elkaar over en weer algehele en finale kwijting verleend met betrekking tot hun vorderingen uit welken hoofde dan ook. Die finale kwijting geldt niet (aldus lid 3) voor door Overhaghe aan Benga Holding en jegens Overhaghe gestelde (privé)borgstellingen.
de getuigenverklaringen en de boeken van Overhaghe
3.21
[naam10] en [naam3] hebben hierover in het kader van het aan Overhaghe opgedragen tegenbewijs getuigenverklaringen afgelegd zoals geciteerd in het eindvonnis in rov. 2.3 en 2.4. Deze getuigen bevinden zich aan de kant van Overhaghe. [naam10] is volgens zijn getuigenverklaring 50% aandeelhouder geworden van Benga Holding B.V. en sindsdien betrokken bij het financiële deel van de onderneming als investeerder. De getuige [naam3] is volgens zijn getuigenverklaring al 30 à 35 jaar betrokken bij Overhaghe, vroeger als bankier en daarna als extern adviseur; hij onderscheidt twee kampen: enerzijds Overhaghe, [naam10] en hijzelf en anderzijds de overige aandeelhouders met [naam5] en [naam2] als woordvoerders.
3.22
Volgens de getuigenverklaring van [naam10] is het niet juist dat er sprake is geweest van een omzetting van vorderingen in certificaten: “Dit kan ook niet, want de certificaten zijn uitgegeven betreffende Benga holding en Benga holding had geen schulden. Bij het dictaat merk ik op dat de certificaten niet zijn uitgegeven, maar dat er sprake was van een beoogde uitgifte. De schulden zaten in Benga Travel Group. Het kwijtschelden van schulden was niet wenselijk en het omzetten in certificaten was niet mogelijk.”
De correctie van de eerdere opmerking dat de certificaten zijn uitgegeven, overtuigt niet en wordt gelogenstraft door de notulen van de STAK van 27 februari 2014 dat de certificaten moeten worden teruggeleverd. De redenering van de getuige mag verder juridisch wel juist zijn, maar vindt geen steun in de hiervoor geciteerde documenten, waaruit blijkt dat de aandeelhouders en schuldeisers van Benga, waaruit de activa en activiteiten via Van Ham Reizen B.V./Cirkel Mambo via verhanging van hun aandelen werden overgeheveld naar Benga Holding B.V., in economische zin tegemoet werden gekomen door uitgifte van certificaten in de STAK van Sfinks Beheer B.V. boven Benga Holding B.V. tegenover het “opofferen” van hun aandelen in c.q. hun vorderingen op Benga. In lijn hiermee heeft Overhaghe haar vorderingen niet ter verificatie ingediend en heeft [naam3] als laatste statutair bestuurder van Benga aan de curator van Benga/Kidz B.V. bevestigd dat alle schulden vóór haar faillissement waren afgewikkeld.
3.23
Tegenover de uitgifte van de certificaten staat dat de vordering van onder meer Overhaghe op Benga is verdwenen. Dit blijkt uit de historische mutaties grootboek van Overhaghe van 2010 en 2011, sluitend op € 1.627.508,46 en, daarop aansluitend, die van 2015 en 201635.. Daarin is te zien dat geen rente meer werd gedebiteerd na oktober 2010 en dat de vordering van Overhaghe op Benga per 1 januari 2016 ad € 2.079.212,25 is “weggeboekt” naar een saldo € 0. Overhaghe heeft nog wel een “actueel overzicht van de grootboekrekeningen van Overhaghe” overgelegd36., waarin het wegboeken naar saldo € 0 per 1 januari 2016 ineens is verdwenen en is vervangen door een aangepaste vermelding van € 228.000 als voorziening en waarin voor het overige ook rente op de vordering is bijgeboekt, maar dit overtuigt niet tegenover de hiervoor besproken op elkaar aansluitende grootboekoverzichten. De door Overhaghe overgelegde jaarrekeningen 2010 tot en met 201637.tonen onder de vorderingen bij de vlottende activa ook geen verantwoording van verschenen rentebaten over haar vordering op Benga. De overgelegde rentecalculaties38.zien allemaal op 2010. De enige boeking in 2011 betreft de ontvangen rente van Benga tot en met oktober 2010, zoals blijkt uit het SNS bankafschrift d.d. 14 april 2011.
3.24
De getuige [naam3] heeft onder andere verklaard:
“dat de herverdeling betrekking had op de aandelen Sfinks Beheer en IE Funds, terwijl de leningen aan BTG zijn verstrekt. Er kan dus geen sprake zijn van een kwijtschelding van de leningen. (...) Ook merk ik op dat de leningen van [naam10] , Overhaghe, [naam5] en [naam2] niet zijn kwijtgescholden. Gekeken is naar wie wat heeft geïnvesteerd met het doel te komen tot een herverdeling van de aandelen Sfinks Beheer en IE Funds. Door het bezit van de aandelen onder de leningverstrekkers te verdelen zouden zij nog iets terug kunnen verdienen om hun verlies te compenseren. Zij zijn blijven zitten met een lening op een lege vennootschap.”
Ook hier klinkt een op zich juiste juridische redenering die echter geen steun vindt in de economische werkelijkheid dat de leningverstrekkers van Benga (certificaten van) aandelen kregen om nog iets terug te verdienen om hun verlies te compenseren aangezien zij bleven zitten met een lening op Benga die leeg was (gemaakt). Zoals hiervoor aan de hand van de documenten uiteengezet, offerden de leningverstrekkers hun leningen op ter verkrijging van aandelen, om welke reden zij hun vorderingen niet in het faillissement van Benga hebben ingediend. De getuige [naam3] heeft verder uitdrukkelijk bevestigd dat de certificaten in Sfinks Beheer B.V. in januari 2014, zoals hij het uitdrukt, aan de STAK zijn geleverd.
3.25
Verder heeft Overhaghe een e-mail overgelegd van haar advocaat van 26 augustus 2019 aan [naam2] , welke deze voor akkoord heeft ondertekend39.. [naam2] is niet als getuige door de rechter onder ede/belofte gehoord. [appellant] en het hof hebben zich niet zelf een beeld kunnen vormen van de door hem afgelegde verklaring en hem evenmin kunnen confronteren met documenten of verklaringen in een andere richting: aan het essentiële beginsel van tegenspraak is dan ook niet voldaan, zodat aan zijn verklaring (dat hij akkoord is met de inhoud van de e-mail van de advocaat van Overhaghe) al heel weinig betekenis toekomt. Daarbij moet nog worden bedacht dat [naam2] zelf bij zijn overeenkomst van 20 december 2015 van zijn hypotheek aan Overhaghe is bevrijd: hij staat aan de kant van Overhaghe. Zijn verklaring is tenslotte ook nogal summier:
“U (getuige, hof) vertelde aan de heer [naam4] (van Overhaghe, hof) dat uw Holding haar vordering op Benga B.V. uit hoofde van geldlening nimmer heeft kwijtgescholden. Wel hebt u deze later voor u zelf afgeboekt als zijnde oninbaar, maar van een kwijtschelding is geen sprake geweest. De door de aandeelhouders aan Benga B.V. verstrekte geldleningen/gedane kapitaalstortingen hebben in tussen aandeelhouders gevoerde besprekingen als basis gediend voor een mogelijke aandelenverdeling in een nieuw opgerichte vennootschap. Uiteindelijk is het hiertoe niet gekomen, omdat over de voorwaarden, meer specifiek over de certificaathoudersovereenkomst, geen overeenstemming kon worden bereikt.”
In ieder geval wordt door deze verklaring bevestigd dat de door de aandeelhouders aan Benga verstrekte geldleningen als basis hebben gediend voor een mogelijke aandelenverdeling in een nieuw opgerichte vennootschap.
geen normschending; wel afstand van de onderliggende vordering
3.26
Op grond van de hiervoor geciteerde documenten en de getuigenverklaringen, zoals hiervoor becommentarieerd, oordeelt het hof, anders dan de rechtbank, dat Overhaghe er niet in is geslaagd om in tegenbewijs het door het hof onderschreven voorshands bewezene te ontzenuwen. Daarom moet worden aangenomen dat de aandeelhouders in en leningverstrekkers aan Benga, waaronder Overhaghe, afstand hebben gedaan van hun aandelen c.q. vorderingsrechten om in plaats van hun aldus opgeofferde aandelen c.q. leningen naar evenredigheid certificaten van aandelen te ontvangen in Benga Holding B.V., waarin de activa en activiteiten van Benga inmiddels waren ondergebracht. Zo heeft Overhaghe 34,5% van de certificaten ontvangen, zoals blijkt uit het aandelenstaatje40..
De medewerking door Overhaghe aan het overhevelen van de activa en activiteiten uit Benga betekent in beginsel dat Overhaghe als schuldeiser van Benga onvoldoende rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde belangen van haar derdenhypotheekgever [appellant] . Maar de daartegenover staande opoffering van haar, door deze derdenhypotheek gedekte, vordering, waardoor die vordering met hypotheek is teniet gegaan (de gevolgen hiervan staan vermeld onder rov. 3.27), ontneemt daaraan het karakter van een tekortkoming, terwijl [appellant] voor onrechtmatig handelen onvoldoende heeft gesteld. Van een normschending is dus niet gebleken.
De vordering onder D wordt afgewezen.
3.27
Door het tenietgaan van de Overhaghes vordering op Benga is de derdenhypotheek van [appellant] op grond van artikel 3:81 lid 2, aanhef en onder a. BW teniet gegaan.
De vordering onder F is dan ook toewijsbaar.
de verdere vorderingen
3.28
Bij beoordeling van de vorderingen onder E, G en H heeft [appellant] dan geen belang meer.
3.29
Naast de toewijsbare vordering onder F zijn de niet afzonderlijk weersproken vorderingen onder I-1 en I-2 eveneens, onder geringe aanpassing, toewijsbaar op de voet van de artikelen 3:274 BW (doorhaling hypotheek op verzoek) en 3:29 BW (bevel tot doorhaling), waarbij de gevorderde indeplaatsstelling als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW niet nodig is en zal worden afgewezen.
3.30
De vorderingen onder I-3 en I-4 zijn wegens het ontbreken van enige normschending niet toewijsbaar.
bewijsaanbiedingen
3.31
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof hun bewijsaanbiedingen.
4. De slotsom
4.1
Het principaal hoger beroep slaagt. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep tegen de interpretatie van de notulen van de “Vergadering STAK BTG 27 februari 2014” en tegen het mede daarop gebaseerde, door het hof gedeelde, bewijsvermoeden in het tussenvonnis gaat niet op en is bovendien ook al door het hof meegewogen in de beoordeling van de grieven in het principaal hoger beroep.
Het eindvonnis zal worden vernietigd. De vorderingen onder F en onder I-1 en I-2 zullen, aangepast, worden toegewezen, evenals de vordering onder 1-5 (de proceskostenveroordeling). De andere vorderingen zullen worden afgewezen of komen niet meer aan de orde.
4.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal Overhaghe worden veroordeeld in de kosten van beide instanties (de op de beide incidenten gevallen proceskosten zijn gecompenseerd in het tussenarrest van 18 mei 2021).
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 108,80
- griffierecht € 883,00
totaal verschotten € 991,80
- salaris advocaat € 15.424 (4 punten x rechtbanktarief 1 mei 2018 VIII).
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 100,89
- griffierecht € 332,00
totaal verschotten € 432,89
- salaris advocaat € 14.262,50 (2,5 punten x appeltarief VIII).
4.3
De over de proceskostenveroordeling gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen nu de toewijsbare vorderingen geen geldsom betreffen als bedoeld in artikel 6:119a BW. De daarin geïmpliceerde subsidiaire vordering tot voldoening van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal over de proceskosten worden toegewezen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.41.
4.4
Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat de in eerste aanleg gevoerde verweren in de vorm van een (hier voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep onder de aandacht van het hof worden gebracht, niet ertoe leiden dat verwerping van die verweren – en dientengevolge de verwerping van het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep – de incidenteel appellant op een kostenveroordeling komt te staan.42.
5. De beslissing
Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
5.1
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2020 en doet opnieuw recht:
5.2
verklaart voor recht dat de vordering van Overhaghe op Benga/Kidz B.V. teniet is gegaan, waardoor het door [appellant] aan Overhaghe verstrekte hypotheekrecht op de hierna te melden onroerende zaken ex artikel 3:81 lid 2, aanhef en onder a. BW teniet is gegaan;
5.3
veroordeelt Overhaghe om binnen 30 dagen na betekening van dit arrest en na een verzoek daartoe van [appellant] (ex artikel 3:274 lid 1 BW) bij authentieke akte medewerking te verlenen aan het royement/vervallenverklaring van het recht van hypotheek, rustende op de onroerende zaken staande en gelegen aan de [adres1] te [woonplaats1] (kadastrale aanduiding: [woonplaats1] A 7250), en aan de [adres2] 72 te [plaats1] (kadastrale aanduiding: [plaats1] A 2858);
5.4
5.5
verstaat dat dit arrest, dat de verklaring van waardeloosheid bevat, niet kan worden ingeschreven voordat het in kracht van gewijsde is gegaan en dat het arrest na inschrijving de bewaarder machtigt tot doorhaling;
5.6
veroordeelt Overhaghe in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 991,80 voor verschotten en op € 15.424 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 432,89 voor verschotten en op € 14.262,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
5.7
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
5.8
verwerpt het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
5.9
verstaat dat dit geen proceskostenbeslissing behoeft;
in het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
5.10
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, R.A. Dozy en V. van der Kuil, is door de voorzitter ondertekend en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2022
Dit was ten onrechte opgenomen in rov. 3.1 van het tussenarrest van 18 mei 2021.
productie 12 bij oproepingsbericht
tot en met 11 oktober 2006 € 1.109.930
productie 17 bij oproepingsbericht
Zoals [appellant] al in zijn brief van 22 september 2006 had geschreven (productie 5 bij oproepingsbericht).
productie 60 memorie van grieven
productie 61 bij die memorie
productie 16 bij oproepingsbericht
zoals namens [appellant] is toegelicht op de mondelinge behandeling
productie 13 bij oproepingsbericht
productie 25 bij oproepingsbericht
sub 204
De nummering heeft het hof aangebracht.
productie 60 bij memorie van grieven
productie 62 bij memorie van grieven
productie 38 bij oproepingsbericht
op p. 48 van de enkelvoudige jaarrekening 2010/2011 van Benga, productie 8 bij antwoordakte van Overhaghe van 3 oktober 2018
productie 63 bij memorie van grieven
in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 18 september 2007
productie 27 bij oproepingsbericht
van 12 oktober 2006 voor € 1,3 miljoen
onder de namen [naam1] ( [naam1] ), Cirkel Vakanties, Mambo en Van Ham Reizen
productie 79 bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel: Notulen Algemene vergadering van Aandeelhouders Benga Travel
productie 19 bij akte van Overhaghe van 29 juni 2021
productie 77 bij memorie van grieven
productie 78 bij diezelfde memorie
productie 17 bij memorie van antwoord in het principaal hoger beroep
productie 45 bij akte van Overhaghe van 5 september 2018
productie 47 bij die akte
productie 46 bij die akte en rov. 2.26 van het tussenvonnis
productie 9 bij comparitie aantekeningen namens Overhaghe
productie 10 bij datzelfde document
productie 13 bij antwoordakte van Overhaghe van 3 oktober 2018
productie 15 bij memorie van antwoord
productie 19 bij akte van Overhaghe van 29 juni 2021
productie 18 bij die akte
productie 15 bij akte van Overhaghe van 4 september 2019
productie 48 bij akte van [appellant] van 5 september 2018
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
HR 3 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7478
Uitspraak 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Hoger beroep; incidenten ex 162 en 843a Rv; negatieve vordering van derdenhypotheekgever tegen uitwinning door hypothecaire schuldeiser; bewijsgevolgen boekenclausule; bevel aan hypothecaire schuldeiser om afschrift in het geding te brengen van: -de vennootschappelijke jaarrekeningen over de boekjaren 2010 tot en met 2016 en -de onderliggende boekingsstukken uit de administratie behorend bij de grootboekrekening over de jaren 2010 tot en met 2016; en bevel aan hem om de (gehele) boekhouding wat betreft de administratie (boeken, bescheiden en geschriften) over de jaren 2010 tot en met 2016 beschikbaar te houden ten behoeve van eventueel nader onderzoek in de hoofdzaak; Artikelen 22, 150, 162 en 843a Rv.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.045
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, NL17.15501)
arrest van 18 mei 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
eiser in beide incidenten,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. H. Knotter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Overhaghe Beheer B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zevenaar,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
verweerster in beide incidenten,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna te noemen: Overhaghe,
advocaat: mr. S.V.M. Stevens.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 februari 2019 (tussenvonnis) en van 7 februari 2020 (eindvonnis) die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tussen partijen heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 februari 2020,
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis, tevens conclusie van eis in het incident tot openlegging boeken en bescheiden ex artikel 162 Rv en tot afschrift of kopie van bescheiden ex artikel 843a Rv, met producties,
- de memorie van antwoord in de hoofdzaak, tevens memorie van antwoord in het incident tot openlegging en boeken ex artikel 162 Rv en bescheiden en afschrift bescheiden ex artikel 843a Rv tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties,
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
2.2
[appellant] heeft zijn aanvankelijke incidentele vordering tot schorsing van de aangezegde executie(-veiling) ingetrokken. Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in de incidenten ex artikel 162 Rv en artikel 843a Rv aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. Waar deze zaak over gaat
3.1
Als bestuurder tevens directeur aandeelhouder van Benga B.V. (verder: Benga) heeft [appellant] op 11 oktober 2006 op twee hem toebehorende onroerende zaken derdenhypotheek1.(met een boekenclausule2.) gevestigd voor de herfinanciering door Overhaghe van Benga met een krediet van toen € 1,3 miljoen in hoofdsom. In 2007 is die vordering achtergesteld bij een vordering van Stichting Garantie Reisgelden (SGR). In de jaren 2012-2013 heeft aan aantal aandeelhouders met vorderingen op Benga uit (achtergestelde) leningen besprekingen gevoerd over omzetting van hun vorderingen op Benga (later genaamd: Benga Travel Group B.V. en Kidz B.V.) in (certificaten van) aandelen. Met een beroep op verzuim van Benga heeft Overhaghe in 2017 aan [appellant] de executie en verkoop van genoemde verhypothekeerde onroerende zaken aangezegd.. Deze executie(-veiling) heeft geen doorgang gevonden.
3.2
Daarop heeft [appellant] vorderingen tegen Overhaghe ingesteld met de strekking dat de derdenhypotheek niet rechtsgeldig of in ieder geval niet voor zo’n hoge vordering kan worden uitgewonnen. Na een tussenvonnis met bewijsopdracht en getuigenverhoren heeft de rechtbank in haar eindvonnis alle vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3
Daartegen komt [appellant] nu op in zijn memorie van grieven. Daarbij heeft hij zijn eis in de hoofdzaak gewijzigd. Tegen die wijziging van eis heeft Overhaghe geen bezwaar gemaakt. De gewijzigde vorderingen hebben in grote lijnen dezelfde strekking als in eerste aanleg. Het hof acht de wijziging van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. In de hoofdzaak moet nu dus worden geoordeeld over de gewijzigde eis.
3.4
In de memorie van grieven heeft [appellant] verder twee incidenten opgeworpen met zijn vordering om bij incidenteel arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Overhaghe te bevelen, binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen incidenteel arrest, althans binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn:
(op grond van de artikelen 162 en 22 Rv)
A de boeken, bescheiden en geschriften (administratie) die zij ingevolge de wet moet houden, maken of bewaren open te leggen, in het bijzonder de vennootschappelijke jaarrekeningen over de boekjaren 2010 tot en met 2016 en de administratie over de jaren 2010 tot en 2016, waaronder de in Hoofdstuk E van de memorie van grieven al gespecificeerde administratie en/of zodanige bescheiden over te leggen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, althans de (vorenbedoelde) boeken, bescheiden en geschriften beschikbaar te houden ten behoeve van nader onderzoek in de hoofdzaak, ook indien de wettelijke bewaartermijn mocht verstrijken, op straffe van een dwangsom van € 1 miljoen indien mocht blijken dat Overhaghe het te wijzen arrest niet heeft nageleefd en te bepalen dat in zodanig geval het hof de gevolgtrekkingen zal maken die het geraden zal achten;
(op grond van de artikelen 843a en 22 Rv:)
B afgifte te verstrekken van, althans inzage te geven in, de navolgende stukken:
1. de verklaring van Overhaghe inzake afstand van zijn vordering zoals bedoeld in
punt 2 van de brief van SGR d.d. 6 april 2012,
2. de ontbrekende grootboekstukken 2012, 2013 en 2014 van Overhaghe,
3. een overzicht van alle leningen die Overhaghe na 15 december 2007 heeft verstrekt aan Benga en/of aan Benga gelieerde entiteiten,
4. de cashflowbegroting die als bijlage 1 aan de overeenkomst d.d. 29 september 2006 zou worden gehecht,
5. de documenten waaruit blijkt dat onderzoek rondom de overeenkomst van 29 september 2006 heeft aangetoond dat aanvankelijk een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven en waaruit blijkt dat substantiële aanvullende cashflow noodzakelijk was en/of zodanige bescheiden over te leggen als het hof in goede justitie vermeent te behoren,
alles op straffe van een dwangsom van € 1 miljoen en een dwangsom van € 1.000 per dag dat Overhaghe hiermee na betekening van het incidenteel arrest in gebreke blijft en te bepalen dat in zodanig geval het gerechtshof de gevolgtrekkingen zal maken die het geraden zal achten;
alles met veroordeling van Overhaghe in de proceskosten met rente en de nakosten.
Daartegen heeft Overhaghe verweer gevoerd.
4. De motivering van de beslissing in de beide incidenten en in de hoofdzaak
in de beide incidenten:
4.1
Het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de incidentele eisen zien, is voldoende aannemelijk. [appellant] is immers derdenhypotheekgever voor de vordering van Overhaghe op Benga.
Artikel 9 van de hypotheekbedingen houdt onder meer in:
“dat ten aanzien van het bedrag van het bij de opeising verschuldigde (…) de onderzetter genoegen zal nemen met en zich gedragen zal naar de boekingen van de hypotheekhouder, zodat hij nu voor alsdan erin toestemt dat de executie of de verkoop geschiedt voor het saldo van de door de hypotheekhouder opgemaakte en voor conform zijn boeken getekende rekening van de onderzetter met rente en kosten (…)”.
Duidelijk is dat deze boekenclausule de bewijslast voor Overhaghe als schuldeiser verlicht en voor [appellant] als derdenhypotheekgever verzwaart.
4.2
[appellant] vindt de omvang en samenstelling van de gestelde vordering op Benga van inmiddels meer dan € 3 miljoen (per 31 december 2019) niet inzichtelijk. Volgens hem stemmen de grootboekrekeningen van Overhaghe en van Benga niet met elkaar overeen. Hij wijst erop dat precies in de jaren 2012 - 2014 achtergestelde leningverschaffers hebben afgezien van hun vorderingen op Benga. Hij vermoedt kwijtschelding of anderszins compensatie in 2012 - 2013 via omzetting van de vordering van Overhaghe op Benga in aanspraken van Romani Beleggingen B.V. op certificaten van aandelen in Stichting Stak BTG en/of aandelen in Sfinks Beheer B.V. en/of IE Funds B.V. In de door Overhaghe in 2018 aan de rechtbank overgelegde grootboekrekening van haar vordering op Benga is deze per 1 januari 2015 opgevoerd zonder vanaf 2011 bijgeschreven rente. Daarna is er een vordering toegevoegd van circa € 451.000, die aanvankelijk op IE Funds B.V. was. Per 1 januari 2016 werd van die vordering het gehele dan nog geadministreerde bedrag weggeboekt en de vordering tot nihil gereduceerd. Dit lijkt volgens [appellant] verband te houden met de transacties die eind 2015 hebben plaatsgevonden met HAVI Beheer/Holding B.V. inzake Stichting Stak BTG respectievelijk met de door Overhaghe overgelegde overeenkomst rondom IE Funds B.V. en in dit verband de doorhaling van het hypotheekrecht van [B] . Evenals [appellant] had [B] namelijk een derdenhypotheek verleend voor de vordering van Overhaghe op Benga op aan [B] toebehorend onroerend goed.
Overhaghe heeft een en ander gemotiveerd betwist.
B1. de (gestelde) verklaring van Overhaghe inzake afstand van zijn vordering zoals bedoeld in punt 2 van de brief van SGR d.d. 6 april 2012
4.3
Overhaghe betwist gemotiveerd dat zij ooit zo’n afstandsverklaring heeft afgelegd. In haar brief van 6 april 2012 aan Benga Travel Group B.V., Van Ham Reizen B.V. en
Cirkel/Mambo B.V.3.heeft SGR verzocht aan haar de volgende stukken te verstrekken:
“2. De originele exemplaren - voorzien van handtekening plus kopie legitimatie - van de
aan de Commissie van Beroep In kopie verschafte 'verklaringen afzien leggen claims'
(bijlage 4 bij stukken zitting 6 april) van alle achtergestelde lening verschaffers
waaruit blijkt dat zij afzien van hun vordering en deze niet zullen verhalen op VHR
en C/M.”
Eerder had Overhaghe op 3 april 2012 schriftelijke verklaard4.:“dat Van Ham Reizen B.V. en Cirkel/Mambo B.V. uit hoofde van de hierboven vermelde (toekomstige) vorderingen en/of uit hoofde van welke andere mogelijke vorderingen dan ook niet aansprakelijk zijn en dat gedurende het SGR deelnemerschap voornoemde vennootschappen door haar op geen enkele manier aansprakelijk gesteld
zullen worden.”
Het gaat hier dus steeds om vorderingen op Van Ham Reizen B.V. en Cirkel/Mambo B.V. Hieruit blijkt niet van afstand van een vordering op Benga, ook niet van een verzoek van SGR tot bewijs daarvan. Aldus heeft Overhaghe haar betwisting van het bestaan van zo’n afstandsverklaring voldoende gemotiveerd, zodat op het door [appellant] gestelde geen bevel kan worden gebaseerd.
B2. de ontbrekende grootboekstukken 2012, 2013 en 2014 van Overhaghe
en
A. de boekhouding, waaronder in het bijzonder de vennootschappelijke jaarrekeningen over de boekjaren 2010 tot en met 2016 en de administratie over de jaren 2010 tot en 2016
4.4
Ten bewijze van haar vordering op Benga heeft Overhaghe grootboekoverzichten c.q. grootboekrekeningen (met nummer 1506) overgelegd bij de rechtbank5.alsook in hoger beroep6.. Grootboekrekeningen bestaan uit lijsten van gelijksoortige uitgaven- en inkomstenposten. Overhaghe heeft in hoger beroep een overzicht van het verloop van de grootboekrekening (05016) over de jaren 2006-2016 overgelegd..
Alle grootboekoverzichten zijn echter pas goed controleerbaar op basis van de onderliggende boekingsstukken uit de administratie. Ter beoordeling van het beloop van de vordering van Overhaghe op Benga heeft [appellant] een rechtmatig belang bij afschrift van de aan deze grootboekrekening (met nummer 1506) ten grondslag liggende boekingsstukken.
4.5
[appellant] heeft diverse bij de Kamer van Koophandel gepubliceerde jaarrekeningen van Overhaghe over 2017 tot en met 2019 in het geding gebracht7., maar het gaat haar nu om de jaarrekeningen over 2010 tot en met 2016 op de gronden zoals hiervoor in rov. 4.2 samengevat. Als de vordering op Benga zou zijn omgezet dan zou dat uit de desbetreffende jaarrekening(-en) moeten blijken. [appellant] heeft daarom een rechtmatig belang bij kennisneming van die jaarrekeningen, niet zoals beknopt gepubliceerd, maar zoals op grond van artikel 2:210 BW opgemaakt, ondertekend en vastgesteld binnen Overhaghe.
Het verweer van Overhaghe tegen de boekenopenlegging van vóór de wettelijke bewaartermijn van zeven jaar gaat niet op omdat zij niet heeft aangevoerd dat zij haar administratie met ingang van 2010 niet zou hebben bewaard. Het hof gaat ervan uit dat deze stukken nog steeds beschikbaar zijn.
4.6
Het belang van [appellant] om de waarheid te kunnen achterhalen en om zijn (door de boekenclausule zwakkere) bewijspositie te versterken (zie rov. 4.4 en 4.5) weegt hier zwaarder dan het belang van Overhaghe om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is8.. Vanwege dat laatste belang wordt de omvang van de exhibitie wel beperkt. Verder is voldoende aannemelijk dat [appellant] geen of nauwelijks andere mogelijkheden heeft om zijn vordering in de hoofdzaak met andere bewijsmiddelen te onderbouwen.
4.7
Toewijzing van de vordering tot oplegging van de (gehele) boekhouding wat betreft de administratie over de jaren 2010 tot en 2016 zou op dit moment te ver voeren en zou Overhaghe te zwaar treffen in haar belangen. Maar deze kwestie kan in de loop van de procedure en in het kader van een eventueel deskundigenonderzoek wel opnieuw aan de orde komen. Daarom behoort Overhaghe die administratie tot de afloop van de procedure in de hoofdzaak beschikbaar te houden en zal zij daartoe worden veroordeeld.
4.8
Op grond van al het voorgaande zal het hof deze vorderingen toewijzen, zoals hiervoor overwogen en op grond van deels artikel 162 Rv, deels 843a Rv. Bovendien steeds ook op basis van artikel 22 Rv, dat de bevoegdheid geeft te bevelen om op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Een dwangsomveroordeling zal achterwege blijven omdat het hof aan een weigering door Overhaghe om die documenten te produceren en/of daartoe te bewaren de gevolgtrekking kan verbinden die het geraden acht (bij voorbeeld dat Overhaghe dan wil verbloemen dat haar hypothecaire vordering zou zijn tenietgegaan).
B3. een overzicht van alle leningen die Overhaghe na 15 december 2007 heeft verstrekt aan Benga en/of aan Benga gelieerde entiteiten
4.9
Hoewel dat op zijn weg lag, heeft [appellant] hier niet concreet op dergelijke leningen toegespitst welk, tevens rechtmatig, belang hij heeft bij bewijsstukken van dergelijke leningen; hij geeft onvoldoende specifiek aan wat dergelijke documenten zouden moeten aantonen. Zijn vordering tot verstrekking van een overzicht betreft bovendien een document dat nog zou moeten worden opgemaakt. Ook hierop kan geen bevel worden gegrond.
B4. de cashflowbegroting die als bijlage 1 aan de overeenkomst d.d. 29 september 2006 zou worden gehecht
4.10
De overeenkomst van 29 september 2006 tussen onder meer [appellant] en Overhaghe9.maakt in haar considerans onder 2 melding van een door Benga overgelegd cashflowoverzicht dat als Bijlage 1 aan de overeenkomst is gehecht, en vermeldt verder in artikel 2.3:
“Het door [appellant] in het vermogen van Benga gestorte bedrag uit hoofde van geldlening, zoals dit blijkt uit de administratie van de vennootschap, zal door Benga worden terugbetaald voor 1 maart 2007, welke terugbetaling is opgenomen in het in de considerans vermelde cashflowoverzicht. (…)”.
Overhaghe echter bestrijdt gemotiveerd dat zodanig cashflowoverzicht is opgesteld of althans als bijlage bij de overeenkomst is gevoegd. Een bevel kan daarom niet worden afgegeven.
B5. de documenten waaruit blijkt dat onderzoek rondom de overeenkomst van 29 september 2006 heeft aangetoond dat aanvankelijk een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven en waaruit blijkt dat substantiële aanvullende cashflow noodzakelijk was en/of zodanige bescheiden over te leggen als het hof in goede justitie vermeent te behoren
4.11
Deze omschrijving door [appellant] van de door hem verlangde documenten is onvoldoende specifiek gericht op bepaalde, concrete stukken, zodat hierop geen bevel kan worden gegrond.
4.12
In de beide incidenten worden partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten daarvan worden gecompenseerd zoals hieronder vermeld.
in de hoofdzaak:
4.13
In de hoofdzaak zal het hof een comparitie van partijen bepalen voor het verkrijgen van inlichtingen en/of voor het beproeven van een schikking.
4.14
In verband met de maatregelen die zijn afgekondigd ter bestrijding van de Covid epidemie is het niet mogelijk om in deze zaak in dit stadium een fysieke zitting te houden. De comparitie zal daarom (behoudens andersluidend nader bericht van het hof) plaatsvinden door middel van Skype for Business. Partijen ontvangen nog bericht van de griffie van het hof over de wijze waarop zij aan de digitale zitting kunnen deelnemen.
4.15
Aan beide partijen wordt verzocht om tenminste twee weken voor de comparitie een organogram in te zenden waarin alle relevante vennootschappen en personen zijn opgenomen.
4.16
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de beide incidenten:
beveelt Overhaghe om op de rol van 29 juni 2021 bij akte afschrift in het geding te brengen van:
-de vennootschappelijke jaarrekeningen over de boekjaren 2010 tot en met 2016 en
-de onderliggende boekingsstukken uit de administratie behorend bij de grootboekrekening Overhaghe - Benga (nummer 1506) over de jaren 2010 tot en met 2016;
beveelt Overhaghe de (gehele) boekhouding wat betreft de administratie (boeken, bescheiden en geschriften) over de jaren 2010 tot en met 2016 beschikbaar te houden ten behoeve van eventueel nader onderzoek in de hoofdzaak;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten van beide incidenten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat partijen ( [appellant] in persoon en Overhaghe vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten door middel van Skype for Business zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door het hof te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
partijen en hun advocaten dienen dus niet fysiek in het paleis van justitie te verschijnen;
bepaalt dat bij deze meervoudige comparitie geen gelegenheid bestaat om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met oktober 2021 zullen opgeven op de roldatum 29 juni 2021, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat partijen de verlangde organogrammen in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift daarvan hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, B.J. Engberts en V. van der Kuil, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑05‑2021
productie 17 bij oproepingsbericht
zie artikel 9 van de hypotheekbedingen verderop
productie 77 bij memorie van grieven
productie 17 bij memorie van antwoord
producties 12, 13 en 14 bij antwoordakte van 3 oktober 2018
productie 15 bij memorie van antwoord
productie 75 bij memorie van grieven
vergelijk HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251
productie 12 bij oproepingsbericht