Zie ook HR 6 juni 2006, LJN AV4834, NJ 2006/333, G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, 7e druk, p. 704 e.v. en B.F. Keulen & G. Knigge, Strafprocesrecht, 12e druk, p. 447 e.v. Ik merk volledigheidshalve op dat de uitspraak van de Hoge Raad 29 januari 2013, LJN BX5539 hierin geen verandering heeft gebracht.
HR, 23-04-2013, nr. 12/02950
ECLI:NL:HR:2013:BZ8172
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
12/02950
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BZ8172
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ8172, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8172
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9308, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8172, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑03‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9308
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8172
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
23 april 2013
Strafkamer
nr. S 12/02950
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 maart 2012, nummer 20/002468-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013.
Conclusie 05‑03‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 12/02950
Mr. Vegter
Zitting 5 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 19 maart 2012 wegens 1. "Poging tot doodslag, meermalen gepleegd" en 2. "Poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het Hof heeft tenslotte beslissingen genomen over in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, een en ander als in het arrest omschreven.
2.
Mr. Y. Quint, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof het onder 1 tenlastegelegde heeft bewezenverklaard zonder de grenzen in acht te nemen die de Hoge Raad in het arrest van 1 februari 1994, NJ 1994/427 heeft getrokken.
3.2.
In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad aangegeven dat beginselen van behoorlijke procesorde kunnen meebrengen dat de rechter ambtshalve de oproeping van bepaalde personen beveelt. Dit doet zich kort gezegd voor indien a) een getuige tijdens het voorbereidend onderzoek een belastende verklaringen heeft afgelegd, terwijl b) die verklaring het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen, en c) deze getuige nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze de eerdere verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd dan wel heeft geweigerd te verklaren over feiten en omstandigheden waarover hij eerder wel heeft verklaard. Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen. Indien de rechter in deze situatie nalaat om de getuige op te roepen, mag hij de tijdens het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring niet voor het bewijs bezigen.1.
3.3.
Gelet op het voorgaande kan ik kort zijn over het middel. De situatie zoals bedoeld in HR 1 februari 1994, NJ 1994/427 doet zich hier immers niet voor. De betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde vloeit niet alleen voort uit de belastende verklaringen van de getuige [betrokkene 1] (bewijsmiddelen 1, 3 en 4), maar ook uit de bekennende verklaringen van de verdachte zelf (bewijsmiddelen 5 en 6). Dat de verdachte later op die verklaringen is teruggekomen, in die zin dat hij heeft verklaard dat de politie en de rechter-commissaris zijn verklaringen onjuist hebben geverbaliseerd, doet daaraan - anders dan de steller van het middel wil - niet aan af. Dat de verklaringen van de verdachte onjuist zijn geverbaliseerd is immers naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden. Het Hof is daarom uitgegaan van de juistheid van de bekennende verklaringen van de verdachte. Dat is niet onbegrijpelijk. Het stond het Hof aldus vrij de belastende verklaringen van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs te bezigen.
3.4.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van feit 1 heeft doen steunen op een feit van algemene bekendheid, welk oordeel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
4.2.
De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
"In oktober 2010 heeft de verdachte vier gaspitten opengedraaid op een moment waarop zijn ex-vrouw in de woonkamer en hun drie kinderen op de eerste verdieping lagen te slapen.
Vervolgens is hij, terwijl zijn ex-vrouw nog lag te slapen, naar boven gegaan en heeft hij het gas vrijelijk de woning in laten stromen (feit 1).
Naar het oordeel van het hof ontstond hierdoor een reëel gevaar op het overlijden van zijn ex-echtgenote en kinderen door het inademen van gas of door een ontploffing, bijvoorbeeld indien een lichtschakelaar omgezet zou worden of een elektrisch apparaat zoals een koelkast zou "aanslaan".1 Het gevaarzettende karakter van het handelen van de verdachte acht het hof een feit van algemene bekendheid, gelet op de vele waarschuwingen waarmee het gebruik van gas in de woning is omgeven en de van tijd tot tijd verschijnende berichten over gasontploffingen in woningen.
Noot 1: 1 Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], allen werkzaam bij de Forensisch Technische Ondersteuning van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, d.d. 5 november 2010 kan iedere inschakeling van een verbruiker onder dergelijke omstandigheden een ontstekingsbron vormen."
4.3.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het Hof 'dat het een feit van algemene bekendheid is dat het open draaien van vier gaspitten onder de onderhavige omstandigheden reëel gevaar opleverde voor het overlijden van de ex-echtgenote en kinderen van de verdachte', onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is. 'Immers, het is wellicht een feit van algemene bekendheid dat het bijbrengen van vuur in een ruimte waarin zich (uitstromend) gas bevindt tot een explosie kan leiden, maar dat een explosie ook kan ontstaan zonder bijbrenging van vuur maar door 'aanslaande' ontstekingsbronnen zoals koelkasten en lichtschakelaars, is in redelijkheid niet aan te merken als een feit van algemene bekendheid.'
4.4.
Het middel berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het Hof heeft niet geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat een explosie ook kon ontstaan zonder bijbrenging van vuur maar door 'aanslaande' ontstekingsbronnen zoals koelkasten en lichtschakelaars. Het Hof heeft slechts geoordeeld dat het gevaarzettende karakter van het handelen van de verdachte - waarmee het Hof kennelijk doelt op het opendraaien van de gaspitten - een feit van algemene bekendheid is. Dat is niet onbegrijpelijk.
4.5.
Dit middel faalt eveneens.
5.1.
Het derde middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en onbegrijpelijk is gemotiveerd.
5.2.
Onder 2 is bewezenverklaard dat:
"hij op 6 februari 2009 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn ex-echtgenote [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet vier gaspitten van het fornuis in de woning aan [de a-straat 1] heeft opengezet en het gas vrijelijk in voornoemde woning heeft laten stromen (in de wetenschap dat die [betrokkene 1] elk moment thuis kon komen) en negen kaarsen aangestoken en deze brandende kaarsen in de hal van voornoemde woning gezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
5.3.
Daartoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"1.
Een proces-verbaal van aangifte, nr. 2009021317-1, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] d.d. 6 februari 2009:
- -
pag. 81:
Ik woon aan [de a-straat 1] te [plaats]. Ik ben gescheiden van [verdachte]. Zijn volledige naam is [verdachte]. (...)
Vandaag, vrijdag 6 februari 2009, kwam [verdachte] bij mij thuis. Toen ik hem aankeek, zag ik dat hij drugs had gebruikt. Ik sprak hem daarop aan met de woorden: "Je stopt nu met het drugsgebruik, anders kom je niet meer bij mij binnen." Hierop werd [verdachte] boos en bracht de kinderen naar school. Op hetzelfde moment dat [verdachte] de kinderen naar school bracht, bracht ik mijn zus naar huis. Mijn zus had afgelopen nacht bij mij gelogeerd. Toen ik terugkwam, heb ik mijn auto in de straat geparkeerd. Ik wilde de voordeur openen en merkte dat [verdachte] deze had afgesloten zodat ik niet met mijn sleutel naar binnen kon. Ik riep naar [verdachte] dat hij de deur moest openen. [Verdachte] opende de deur voor mij. Op het moment dat ik de hal binnenliep, rook ik direct een gaslucht. Ik zag dat hij negen kaarsen had aangestoken welke allemaal in de hal stonden. Ik heb toen de kaarsen naar buiten gegooid. Daarna ben ik direct naar de keuken gelopen om het gas uit te draaien. Ik zag en hoorde dat [verdachte] alle vier de gaspitten had opengedraaid.
(...)
3.
Een proces-verbaal van aangifte, nr. PL2209 2010161019-1, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] d.d. 25 oktober 2010:
- -
pag. 37-38:
Ik wens aangifte te doen tegen mijn ex-man [verdachte]. Sinds 2004 zijn wij gescheiden. Hij is ook de vader van mijn drie kinderen. Vanaf het moment dat hij weer in onze woning aan de [a-straat 1] te [plaats] kwam, was er bijna dagelijks ruzie. Hij heeft gezegd dat hij iedereen af zou maken.
Vorig jaar zei mijn ex tegen mij "we gaan allemaal dood". Ik was bang dat hij mij en de kinderen iets aan wilde doen. Hij zegt: "Of we blijven bij elkaar of we gaan allemaal dood."
4.
Een proces-verbaal van verhoor, nr. PL2209 2010161019-16, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] d.d. 27 oktober 2010:
- -
pag. 42:
Ik begrijp van u dat [verdachte] gisteren tijdens zijn verhoor op het politiebureau heeft gezegd dat hij niet zonder mij en de kinderen kan leven.
(...)
5.
Een proces-verbaal van verhoor, nr. PL2209 2010161019-15, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de verdachte d.d. 26 oktober 2010:
- -
pag. 75-77:
- U.
vraagt mij waar ik op dit moment verblijf. Ik ga vaak terug naar mijn ex-vrouw. Mijn ex-vrouw woont op [de a-straat 1] in [plaats] samen met mijn drie kinderen. Ik kan niet zonder hen. Mijn ex-vrouw heet [betrokkene 1]. Ik kan echt niet zonder haar. Dan is het einde verhaal voor mij.
- U.
vraagt of ik in het verleden de gaskraan opengedraaid zou hebben thuis. Ik wilde de hele boel in de fik gooien. Ik heb al eerder gezegd dat ik mijn vrouw en kinderen niet achterlaat. (...) De vorige keer had ik kaarsen aangestoken nadat ik de gaskraan had opengedraaid. (...) U vraagt of het zo is dat als ik ga, mijn kinderen ook dood moeten. Ja.
6.
Een proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, opgemaakt bij gelegenheid van de toetsing van de inverzekeringstelling en de vordering inbewaringstelling, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de verdachte d.d. 28 oktober 2010:
Het klopt dat ik twee keer de gaspitten in de keuken heb opengedraaid. Het is een keer in 2009 gebeurd, het kan zijn dat dat in februari was. Ik heb de gaspitten opengedraaid. Ik heb gezien dat [betrokkene 1] eraan kwam, ik heb toen nog kaarsen aangestoken. [Betrokkene 1] is de woning binnengekomen en zij heeft de gaspitten uitgezet. (...)"
5.4.
Het Hof heeft voorts overwogen:
"Bij het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt de verdachte telkens primair verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan poging tot doodslag.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is poging tot misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens vaste jurisprudentie zijn gedragingen van een verdachte aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, indien zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
In februari 2009 heeft de verdachte - nadat hij boos was geworden op zijn ex-vrouw omdat zij had gezegd dat hij niet meer bij haar binnenkwam als hij niet zou stoppen met zijn drugsgebruik - in de keuken van de woning van zijn ex-vrouw vier gaspitten opengedraaid. Toen hij zag dat zijn ex-vrouw terugkeerde bij de woning, heeft hij in de gang negen kaarsen aangestoken en vervolgens de deur voor haar opengedaan (feit 2).
In oktober 2010 heeft de verdachte vier gaspitten opengedraaid op een moment waarop zijn ex-vrouw in de woonkamer en hun drie kinderen op de eerste verdieping lagen te slapen.
Vervolgens is hij, terwijl zijn ex-vrouw nog lag te slapen, naar boven gegaan en heeft hij het gas vrijelijk de woning in laten stromen (feit 1).
Naar het oordeel van het hof ontstond hierdoor een reëel gevaar op het overlijden van zijn ex-echtgenote en kinderen door het inademen van gas of door een ontploffing, bijvoorbeeld indien een lichtschakelaar omgezet zou worden of een elektrisch apparaat zoals een koelkast zou "aanslaan".1 Het gevaarzettende karakter van het handelen van de verdachte acht het hof een feit van algemene bekendheid, gelet op de vele waarschuwingen waarmee het gebruik van gas in de woning is omgeven en de van tijd tot tijd verschijnende berichten over gasontploffingen in woningen.
De verdachte heeft over het opendraaien van de gaskranen verklaard dat hij "de hele boel in de fik wilde gooien". De verdachte heeft zich voorts als volgt uitgelaten over zijn lot en dat van ex-vrouw en kinderen:
- -
"Ik kan echt niet zonder haar. Dan is het einde verhaal voor mij.";
- -
"Ik heb al eerder gezegd dat ik mijn vrouw en kinderen niet achterlaat.";
- -
"Of we blijven bij elkaar of we gaan allemaal dood.";
- -
"U vraagt of het zo is dat als ik ga, mijn kinderen ook dood moeten. Ja".
Naar het oordeel van het hof volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen, mede bezien in het licht van zijn hiervoor geciteerde uitlatingen over zijn lot en dat van ex-vrouw en kinderen, dat zijn opzet was gericht op de levensberoving van zijn ex-vrouw en hun drie kinderen (feit 1 ) c.q. zijn ex-vrouw (feit 2).
In de omstandigheid dat de verdachte in beide gevallen zelf ook levensgevaar heeft gelopen, ziet het hof geen contra-indicatie voor het opzet op de dood van zijn ex-vrouw en kinderen (feit 1) c.q. zijn ex-vrouw (feit 2), in aanmerking nemende dat de verdachte zich blijkens zijn uitlatingen kennelijk ook had verzoend met zijn eigen dood.
De gedragingen van de verdachte moeten naar het oordeel van het hof naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf van doodslag op zijn ex-echtgenote en hun drie kinderen (feit 1) c.q. op zijn ex-echtgenote (feit 2), dat zij telkens zijn aan te merken als een begin van uitvoering van dat misdrijf. Door dat begin van uitvoering heeft verdachtes voornemen tot levensberoving zich geopenbaard, zodat er telkens sprake is van een poging tot doodslag.
Het hof komt daarom tot een bewezenverklaring van onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Noot 1: 1 Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], allen werkzaam bij de Forensisch Technische Ondersteuning van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, d.d. 5 november 2010 kan iedere inschakeling van een verbruiker onder dergelijke omstandigheden een ontstekingsbron vormen."
5.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat op generlei wijze valt in te zien dat de door het Hof vastgestelde gedragingen van de verdachte met betrekking tot feit 2 naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van doodslag. Daarbij moet met name in aanmerking worden genomen dat de verdachte door het openen van de deur voor de getuige aan een eventuele explosieve of gevaarzettende situatie op eigen initiatief een einde heeft gemaakt en dat de getuige toen überhaupt niet in de woning maar slechts in de hal is geweest. Ook volstrekt onbegrijpelijk is de overweging van het Hof dat de verdachte ook zelf levensgevaar heeft gelopen, aangezien daarvan in het geheel niet blijkt uit de bewijsmiddelen, aldus de steller van het middel.
5.6.
Art. 45 Sr bepaalt dat een poging tot een misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens bestendige rechtspraak is daarvan sprake indien de bewezenverklaarde feitelijke handelingen kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.2.
Het Hof heeft - uit de uitlatingen van de verdachte daaromtrent - vastgesteld dat het voornemen van de verdachte er op was gericht zijn ex-vrouw van het leven te beroven. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte gas de echtelijke woning in heeft laten stromen en dat hij, toen hij zijn vrouw aan zag komen bij de woning, negen kaarsen heeft aangestoken. Het oordeel van het Hof dat de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedragingen moet worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf van doodslag op zijn ex-echtgenote, dat zij moet worden aangemerkt als een begin van uitvoering, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij kan in aanmerking worden genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat het laten uitstromen van gas in een gesloten woning waarin open vuur aanwezig is in het algemeen zeer geëigend is om een ontploffing, met alle gevolgen van dien, teweeg te brengen.3. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat op het moment dat de verdachte de deur opende voor zijn ex-vrouw reeds sprake was van een voltooide poging en dat het openen van de deur niet kan worden aangemerkt als vrijwillige terugtred door de verdachte.4. Mede bezien in het licht van hetgeen omtrent dit feit door de verdediging is opgemerkt, was het Hof niet gehouden dat oordeel nader te motiveren. Het Hof heeft het zich hiermee overigens wellicht zelfs moeilijker gemaakt dan strikt noodzakelijk is. Als er eenmaal een voornemen tot doodslag is, is een handeling (als de onderhavige) die geschikt is om de dood te bewerkstelligen voldoende om poging tot doodslag aan te nemen.
Uit de bewijsmiddelen kan - anders dan de steller van het middel wil - ook worden afgeleid dat de verdachte zelf levensgevaar liep. Net als zijn ex-echtgenote zou ook hij niet aan de gevolgen van een explosie hebben kunnen ontkomen. De overwegingen daaromtrent heeft het Hof kennelijk opgenomen in verband met de eisen die de Hoge Raad stelde in het zogenoemde Porsche-arrest.5. De Hoge Raad besliste in dat arrest kort gezegd dat in gevallen waarin een verdachte zelf ook aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat (een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en) hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt. In de onderhavige zaak heeft het Hof, gelet op uitlatingen van de verdachte, geoordeeld dat er aanwijzingen voor het tegendeel zijn. Dat is niet onbegrijpelijk.
5.7.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
6.1.
Het vierde middel behelst de klacht dat het Hof geen beslissing heeft genomen over het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging van het onder 2 tenlastegelegde feit omdat dit feit is geseponeerd.
6.2.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 maart 2012 gehechte pleitnotities heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Strafmaat
(...)
Bij eerdere regiezitting reeds een resume van uitspraken gegeven: in beeld komen straffen met forse gedeelten voorwaardelijk, zeker als een en ander speelt in de huiselijke en emotionele kring. Indien uw Hof toch meent dat een straf op zijn plaats is, dan zou ook die modaliteit op zijn plaats zijn en niet TBS met dwangverpleging regime. Vrees voor herhaling, de recidive wordt gerelateerd aan feit 2, doch daar is een sepot voor afgegeven. In de visie van client wordt het recidivegevaar opgehangen uit een incident dat hij weliswaar bekend heeft maar geseponeerd heeft en een feit dat hij en zijn vrouw ten stelligste ontkennen. Dat zou geen hout mogen snijden."
6.3.
Het Hof heeft het voorgaande kennelijk niet opgevat als een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dat is niet onbegrijpelijk, niet in de laatste plaats omdat de raadsvrouw het in het geheel niet over niet-ontvankelijkheid heeft gehad.
6.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
7.
De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2013
HR 2 oktober 2001, LJN AB2806, NJ 2002/187.
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga voor HR 7 maart 2006, zaaknr. 01250/05 (niet gepubliceerd).
Zie hieromtrent bijv. HR 13 maart 2007, LJN AZ6709, NJ 2007/171.
HR 15 oktober 1996, NJ 1997/199 m.nt. 't Hart.