ABRvS, 14-02-2018, nr. 201608365/1/A1
ECLI:NL:RVS:2018:521
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-02-2018
- Zaaknummer
201608365/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:521, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑02‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2016:10451, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2018/7924 met annotatie van G. van den End
Gst. 2018/92 met annotatie van S. Hillegers
JOM 2018/141
JOM 2018/158
OGR-Updates.nl 2018-0046
Jurisprudentie Grondzaken 2018/117 met annotatie van Loo, F.M.A. van der
Uitspraak 14‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het college aan De Vier Jaargetijden B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen en gedeeltelijk vervangen van een pand op het perceel Schepenmakersdijk 12, 12a tot en met 12e, 13 en 13a te Edam (hierna: het perceel).
201608365/1/A1.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Edam, gemeente Edam-Volendam, en de "Erfgoedverening Bond Heemschut", gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2016 in zaak nr. 16/3035 in het geding tussen:
[appellant] en de vereniging en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft het college aan De Vier Jaargetijden B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen en gedeeltelijk vervangen van een pand op het perceel Schepenmakersdijk 12, 12a tot en met 12e, 13 en 13a te Edam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het college aan De Vier Jaargetijden B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een deel van de achtergevel van het pand.
Bij besluit van 26 juni 2016 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen die besluiten niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van de vereniging tegen die besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2016 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] en de vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2016 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard en dat bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de vereniging en De Vier Jaargetijden hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.E.M. van den Berg, advocaat te Amsterdam, de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. Van den Berg, voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door M. Smit en S. Hoekstra, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Vier Jaargetijden B.V., vertegenwoordigd door R. Beumer en R. Struyk, bijgestaan door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De bij besluit van 20 januari 2016 verleende omgevingsvergunning betreft een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in afwijking van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De bij besluit van 21 januari 2016 verleende omgevingsvergunning betreft een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder h, van dat artikel.
Het project voorziet in het veranderen van een bestaand kantoorgebouw op het perceel in een woongebouw met acht appartementen. Het kantoorgebouw is eigendom van De Vier Jaargetijden B.V. en maakt deel uit van een complex dat oorspronkelijk bestond uit drie gebouwen rond een binnenhof. Het oorspronkelijke complex is in 1967 als "Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland" met de plaatselijke aanduiding "Schepenmakersdijk 16" ingeschreven in het monumentenregister (monumentennummer 14385). In de jaren '70 van de vorige eeuw is het complex uitgebreid met onder meer kantoorbebouwing aan de Schepenmakersdijk. [appellant] is de architect van deze uitbreiding.
Het perceel is gelegen in het beschermd stadsgezicht van Edam. Ter uitvoering van het project worden onder meer de noord- en zuidgevel van het pand gewijzigd. De meest ingrijpende wijziging vindt plaats aan de zuidgevel. Dat is, bezien vanaf de Schepenmakersdijk, de achterzijde van het pand. [appellant] en de vereniging vrezen dat de architectonische en monumentale waarden van het pand ernstig worden aangetast. Zij streven naar behoud van de oorspronkelijke staat van het gebouw.
Belanghebbendheid [appellant]
2. Het college en De Vier Jaargetijden B.V. stellen zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunningen. Zij verwijzen hierbij naar het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:9878. Bij die uitspraak heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] dat de Vier Jaargetijden B.V. zich onthoudt van iedere inbreuk op auteursrechten of persoonlijkheidsrechten door de sloopwerkzaamheden aan de gevels te staken, afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van de noordgevel geconcludeerd dat sprake is van een wijziging in het bouwwerk waarvoor geldt dat het verzet van [appellant] daartegen in strijd moet worden geoordeeld met de redelijkheid. Ten aanzien van de zuidgevel heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat sprake is van een aantasting van het bouwwerk, maar dat die geen nadeel zal kunnen toebrengen aan de eer of goede naam van [appellant] als maker van het kantoorpand of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. De Vier Jaargetijden B.V. leidt uit dit vonnis af dat ten aanzien [appellant] geen sprake is van gevolgen van enige betekenis op grond waarvan hij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
2.2. Vaststaat dat [appellant] als architect van het kantoorpand het auteursrecht toekomt op het oorspronkelijke ontwerp van dat pand. Het project waarvoor de vergunningen zijn verleend leidt tot een wijziging of aantasting van het oorspronkelijk ontwerp. De bescherming tegen de aantasting van het auteursrecht en de daaruit voorvloeiende persoonlijkheidsrechten vormen in dit geval een voldoende objectief en persoonlijk belang dat rechtstreeks bij de besluiten is betrokken. Dat de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] heeft afgewezen, maakt dat niet anders. Het betreft een inhoudelijk en voorlopig oordeel over de mate van aantasting van het bouwwerk, welk oordeel de bestuursrechter niet bindt.
De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat [appellant] belanghebbende is.
Het hoger beroep
3. [appellant] en de vereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het kantoorgebouw waarop het project betrekking heeft deel uitmaakt van het rijksmonument "Gemeenlandshuis (…)" en daarom ook een omgevingsvergunning voor het slopen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo, is vereist. Het kantoorgebouw vormt zowel constructief als functioneel één geheel met de naastgelegen 'architectenwoning'. Het kantoorgebouw kan niet als zelfstandige eenheid bestaan en de vloeren lopen op alle verdiepingen door. Het vormt met de 'architectenwoning' één samenhangende kantoorruimte met een gezamenlijke hoofdentree met ontvangsthal en een centraal trappenhuis met toiletten, aldus [appellant] en de vereniging. In dit verband verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0396. Verder stellen zij dat de verwijzing door de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5889, niet juist is omdat het in die uitspraak gaat om een verbouwing die niet vergelijkbaar is met het in deze zaak bestreden project.
3.1. Het oorspronkelijke complex Schepenmakersdijk bestond uit drie onderdelen, namelijk 'de timmerloods', 'de architectenwoning' en het Gemeenlandshuis. Deze gebouwen zijn bij besluit van 15 november 1967 onder de plaatselijke aanduiding Schepenmakersdijk 16 aangewezen als beschermd monument. Nadien is het complex uitgebreid met onder meer het kantoorgebouw waarop het project betrekking heeft. Ook is de 'architectenwoning' uitgebreid. Die uitbreidingen maken geen deel uit van het rijksmonument zoals dat als zodanig is aangewezen en zijn uiteraard evenmin vermeld in de redengevende omschrijving in het monumentenregister. Anders dan [appellant] en de vereniging stellen, kan uit de uitspraak van 3 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0396, niet worden afgeleid dat een latere uitbreiding van een als monument aangewezen gebouw kan delen in de bescherming als monument die dat gebouw toekomt. In die uitspraak ging het om een beroep tegen de aanwijzing van een gebouw als monument, welk gebouw ten tijde van het besluit bestond uit een historisch hotel met een aantal latere, niet in de redengeving beschreven uitbreidingen. In de voorliggende zaak gaat het om de gedeeltelijke sloop en vervanging van latere uitbreidingen van een al aangewezen monument. Die latere uitbreidingen zijn niet aangewezen als beschermd monument noch als onderdeel daarvan. Het monument, zoals in 1967 is aangewezen, wordt niet gewijzigd of aangetast. Derhalve kan in het midden blijven of sprake is van een bouwkundig en functioneel onlosmakelijke zelfstandige eenheid. Ten slotte betekent het feit dat de gebouwen alle zijn gevestigd op hetzelfde kadastrale perceel niet dat deze als één geheel tot het rijksmonument zijn gaan behoren. De rechtbank heeft terecht gewezen op de uitspraak van 12 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5889. In die uitspraak wordt de vaste jurisprudentie van de Afdeling weergegeven dat niet het kadastrale perceel grondslag is voor de bescherming van wat zich daarop bevindt, maar dat slechts beschermd is datgene wat als bouwkundig en functioneel onlosmakelijke zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving.
De rechtbank heet terecht geoordeeld dat geen vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is vereist.
Het betoogt faalt.
4. [appellant] en de vereniging hebben eerst in hoger beroep gronden aangevoerd die zich richten tegen de wijzigingen van de noordgevel van het kantoorpand. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze gronden niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellant] en de vereniging dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen hadden behoren te doen, dienen deze gronden buiten beschouwing te blijven.
5. Het college heeft aan het besluit van 20 januari 2016 de adviezen van de Welstands- en Monumentencommissie Edam-Volendam van 22 juni 2015, 6 juli 2015, 23 november 2015 en 21 december 2015 ten grondslag gelegd. In het laatste advies is de vergunningaanvraag akkoord bevonden. Vervolgens heeft de welstandscommissie bij brief van 25 juli 2017 een reactie gegeven op het ingediende bezwaar. Blijkens de adviezen en de brief van 25 juli 2017 heeft de welstandscommissie het bouwplan getoetst aan de gebiedsgerichte criteria voor het Beschermd Stadsgezicht Edam (gebied A1) en aan de 'straatwandtekening' die is opgenomen in het bestemmingsplan.
6. [appellant] en de vereniging betogen dat de rechtbank heeft miskend dat bij de beoordeling van de zuidgevel te weinig rekening is gehouden met het feit dat de zuidgevel de entreegevel is en de entrees tot de woningen aan een openbaar toegankelijk gebied liggen. De zuidgevel dient daarom op dezelfde wijze te worden beschermd als de noordgevel, die aan de straatzijde ligt. De zuidgevel moet onverkort voldoen aan de criteria die gelden voor het beschermd stadsgezicht in de welstandsnota, aldus [appellant] en de vereniging. Zij wijzen hierbij op de brief van ir. J.M.J. Coenen van 14 november 2016 waarin de kwalificatie van de zuidgevel door de welstandscommissie als 'een achtergevel in een beschutte achterafligging' wordt bestreden. De welstandscommissie gaat er aan voorbij dat het gaat om de entreegevel tot een complex met acht appartementen, gelegen aan een openbaar toegankelijk gebied dat tevens dient ter ontsluiting van een naastgelegen vergadercomplex met publieke tribune en dat een belangrijke rol vervult in het brengen van samenhang in het monumentale complex als geheel, aldus Coenen. [appellant] en de vereniging benadrukken het openbare karakter van het binnenterrein door onder meer zijn functie als openbare verblijfsruimte. Volgens [appellant] en de vereniging is het welstandsoordeel ondeugdelijk en onzorgvuldig en had het niet aan het besluit tot vergunningverlening ten grondslag mogen worden gelegd. Ter ondersteuning van hun betoog verwijzen zij naar de 'second opinion' van Coenen van 24 februari 2016, de notitie van ir. J. van den Bout van 22 oktober 2016 en de 'second opinion' van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam van 11 januari 2017.
6.1. De welstandscommissie heeft geoordeeld dat de aanpassingen aan de zuidgevel, die aan een binnenplein ligt, inderdaad ingrijpend zijn, maar op basis van de welstandsnota en gezien de ligging in het binnengebied acceptabel zijn.
6.2. De zuidgevel van het pand bevat de entrees naar de appartementen en ligt aan een binnenterrein. Dat binnenterrein wordt omsloten door meerdere gebouwen, waaronder een vergadercomplex, en dient mede ter ontsluiting van die gebouwen. Daargelaten de vraag of het een openbaar toegankelijk gebied is, is van belang dat het binnenterrein een ander karakter en een meer beperkte functie heeft dan de straatzijde.
Gezien het vorenstaande heeft de welstandcommissie voor de toetsing van de zuidgevel in redelijkheid niet dezelfde maatstaven behoeven aan te leggen als bij de toetsing van de noordgevel. Gelet hierop bieden de onder 6 genoemde adviezen en notities waarnaar [appellant] en de vereniging hebben verwezen, geen grond voor het oordeel dat het college het welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het welstandsadvies niet is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten dan wel anderszins onzorgvuldig is en voorts niet is gebleken dat het project in strijd is met de welstandsnota.
De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Borman w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
190.