HR, 16-06-2020, nr. 19/01651 H
ECLI:NL:HR:2020:1034
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2020
- Zaaknummer
19/01651 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1034, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2020; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:245
ECLI:NL:PHR:2020:245, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1034
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0214
Uitspraak 16‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening. Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg in 2007 in Arnhem, art. 141.2.2 Sr. Aangevoerd wordt dat hof aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hof bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegd(e) analyse, rapport en handgeschreven verklaringen. HR: Op in CAG vermelde gronden kan het in aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. Schriftelijke reactie van raadsman van aanvrager en daarbij gevoegde verklaring van A maken dit niet anders. Afwijzing aanvraag. CAG: Uit tekst van analyse en uit rapport komt naar voren dat onderzoekers en rapporteur zich bij hun oordeelsvorming hebben gebaseerd op dezelfde stukken als waarover hof beschikte. Hun analyse komt in de kern erop neer dat zij het bewijs anders wegen dan het hof heeft gedaan, hetgeen geen novum oplevert. Handgeschreven verklaring getuige is in strijd met haar eerdere verklaringen, terwijl door getuige opgegeven reden onvoldoende grond oplevert om aan te nemen dat haar belastende, onder ede afgelegde verklaringen, die steun vinden in ander bewijsmateriaal, onjuist zijn geweest. Handgeschreven verklaringen aanvrager, zijn vriendin en zijn moeder werpen geen nieuw licht op waarnemingen die aangever heeft gedaan en die tot bewijs zijn gebezigd. Vervolg op 13/02900 (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01651 H
Datum 16 juni 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juni 2013, nummer 21/003587-09, ingediend door J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem - de aanvrager ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
3.1
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
3.2
De raadsman van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd. Bij deze reactie is een aanvullende handgeschreven verklaring van [getuige 2] van 26 maart 2020 gevoegd als bijlage.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“hij op 24 december 2007 te Arnhem, met een ander of anderen, op de openbare weg, de Korenmarkt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het trekken aan en/of duwen van die [benadeelde partij], ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en (vervolgens) die [benadeelde partij] tegen diens hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl het door verdachte daarbij uitgeoefende geweld zwaar lichamelijk letsel (kaakfractuur) ten gevolge heeft gehad.”
4.2
Voor de bewijsvoering verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de advocaat-generaal onder 3 en 4.
5. Beoordeling van de aanvraag
5.1.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.1.2
De herzieningsaanvraag behelst een beroep op gegevens die - naar wordt gesteld - elk op zichzelf beschouwd en/of bezien in onderling verband het ernstige vermoeden doen rijzen dat waren deze het hof bekend geweest dit zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. De Hoge Raad begrijpt de aanvraag aldus dat daarin op grond van de volgende bij de aanvraag gevoegde stukken een beroep wordt gedaan op een viertal herzieningsgronden:I. een analyse met als titel ‘Na het Hockeygala op de Korenmarkt’ van juni 2016, gemaakt door N.F. Malefason en P.J. van Koppen;II. het rapport van Langendoen Advies van 19 maart 2018 inclusief een usb-stick met camerabeelden;III. een handgeschreven verklaring van [getuige 2] van 24 oktober 2018;IV. handgeschreven verklaringen van de aanvrager (11 januari 2019), (zijn vriendin) [betrokkene 3] (14 januari 2019) en (zijn moeder) [betrokkene 4] (16 januari 2019) naar aanleiding van een ontmoeting op 29 mei 2014 tussen de aanvrager en [benadeelde partij].
5.2
Op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De onder 3.2 bedoelde schriftelijke reactie van de raadsman van de aanvrager en de daarbij gevoegde verklaring van [getuige 2] van 26 maart 2020 maken dit niet anders. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge artikel 470 Sv worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2020.
Conclusie 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Aanvraag tot herziening van het arrest waarbij de verzoeker is veroordeeld wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Conclusie strekt tot ongegrondverklaring.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01651 H
Zitting 17 maart 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de aanvrager.
1. Bij ongedateerd verzoekschrift, dat bij de griffie van de Hoge Raad is binnengekomen op 29 maart 2019, heeft mr. J. Peters, advocaat te Amersfoort, namens de aanvrager herziening aangevraagd van het in kracht van gewijsde gegaan1.arrest van 5 juni 2013 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem. Bij dit arrest is de aanvrager wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. Verder is de vordering van de benadeelde partij toegewezen en is aan de aanvrager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De uitspraak waarvan herziening wordt aangevraagd
2. In het arrest waarvan herziening wordt aangevraagd, is ten laste van de aanvrager bewezen verklaard dat:
“hij op 24 december 2007 te Arnhem, met een ander of anderen, op de openbare weg, de Korenmarkt, openlijk in verenging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit het trekken aan en/of duwen van die [benadeelde partij] , ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] ten val is gekomen en (vervolgens) die [benadeelde partij] tegen diens hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl het door verdachte daarbij uitgeoefende geweld zwaar lichamelijk letsel (kaakfractuur) ten gevolge heeft gehad.”
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen2.
(…)
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde partij], afgelegd op 27 december 2007:
In de nacht zondag 23 op maandag 24 december 2007 zat ik bij een vriend die woont boven een café op de Korenmarkt in Arnhem. Ik werd (…) gebeld door mijn broertje [betrokkene 1] die zei dat ik snel naar beneden moest komen omdat hij achterna werd gezeten door een paar jongens. Ik ben toen naar beneden gegaan en buiten gaan kijken. Ik zag een groepje van ongeveer vijf jongens en mijn broer[t]je [betrokkene 1] met vrienden staan. Ik ben naar [betrokkene 1] gelopen. Ik zag dat het groepje van vijf naar ons toe kwam lopen. Wij liepen ook in hun richting.
Een van de jongens, een grote bolle kerel met de naam [betrokkene 2] , kwam op mij af.
Ik weet nog dat ik op de grond viel.
Op het moment dat ik op de grond lag, voelde ik dat iemand mij met opzet en met kracht tegen de rechterkant van mijn gezicht trapte.
Ik weet niet wie mij getrapt heeft.
Op woensdag voelde ik nog steeds pijn aan mijn rechterwang. Toen ben ik alsnog naar de eerste hulp van het ziekenhuis gegaan. Hier bleek dat mijn rechter onderkaak was gebroken. Ik moet hieraan geopereerd worden.
Van de jongens uit de groep die mij belaagden weet ik drie namen te noemen, waaronder [aanvrager] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [benadeelde partij], afgelegd op 7 februari 2008:
Op 27 december 2007 heb ik aangifte gedaan van openlijke geweldpleging. Ik liep hierbij een gebroken kaak op als gevolg van een trap tegen mijn hoofd. Ik ben hieraan geopereerd. Omdat het nog niet goed zit, word ik vervroegd geopereerd op 19 februari.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schriftelijk verslag van het medisch onderzoek van [benadeelde partij] , gedateerd 2 juni 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uitwendig waargenomen letsel: kaak fractuur rechts
Wat voor medische handelingen zijn er verricht: kaakchirurg
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten (…):
Wij bekeken de beelden die op 24 december 2007 van 04:30 uur tot 05:30 uur waren opgenomen met de camera’s die zich hadden op de Korenmarkt in Arnhem. Op de beelden zagen wij na ongeveer 30 minuten dat er een schermutseling tussen meerdere personen plaatsvond naast de schaatsbaan op de Korenmarkt.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant (…):
Ik bekeek de door de verbalisanten (…) genoemde camerabeelden samen met aangever [benadeelde partij] . Hierop verklaarde aangever dat hij ziet op camera 5 om 04:58:29 dat zijn bovenlichaam van onderen in beeld komt en dat hij vervolgens ziet dat hij om 04:58:37:27 met kracht wordt geduwd door een bolle jongen, die hij kent als [betrokkene 2] (fon), waardoor hij ten val komt.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [betrokkene 2]:
Na het kerstgala bij discotheek Manhattan in Arnhem ging ik naar buiten met [aanvrager] en anderen.
Iemand noemde mij “bolle”. Dit was op de Korenmarkt.
In het gangpad tussen de Plaza en de ijsbaan stonden een paar jongens. Ik kreeg een discussie met een jongen. Ik denk dat hij hoorde bij de groep van de jongen die “bolle” riep.
Opmerking verbalisant: ik toon de verdachte de camerabeelden van camera 5 Korenmarkt, op 24 december 2007 vanaf 04:58:26:55.
U heeft mij zojuist camerabeelden getoond en vraagt mij wat ik daarop heb gezien.
Ik herken mijzelf. Ik zie mijzelf onderin beeld komen. Ik zie dat ik een jongen een duw geef. Ik zie dat die jongen hierdoor naast de schaatsbaan valt.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat een dikke jongen [benadeelde partij] duwde. Ik zag dat [benadeelde partij] ten gevolge van deze duw op de grond viel. Ik zag vervolgens dat [benadeelde partij] bezig was met opstaan.
Ik zag dat er een jongen uit de andere groep afkwam op [benadeelde partij] , terwijl hij opstond. Ik zag dat die jongen in het gezicht van [benadeelde partij] schopte. Ik zag dat hoofd van [benadeelde partij] naar achteren schokte. Vervolgens zag ik dat [benadeelde partij] direct hierop naar zijn wang greep.
[betrokkene 1] had op Hyves gezocht en liet mij een foto van [aanvrager] zien. Toen herkende ik de jongen die [benadeelde partij] in het gezicht had geschopt.
8. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 29 oktober 2012 opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik weet dat het verhoor gaat over de gebroken kaak van [benadeelde partij] . Ik weet nog dat ik destijds ben gehoord door de politie. Ik heb toen verteld wat ik wist en dat was ook de waarheid.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (…), inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige 2]:
In de nacht van 24 december 2007 liep ik met [betrokkene 1] over de Korenmarkt. [betrokkene 1] belde zijn broer [benadeelde partij] en die kwam er vervolgens aan.
Een dikke jongen duwde heel hard tegen [benadeelde partij] aan. Hierdoor viel [benadeelde partij] op de grond.
Toen [benadeelde partij] een stukje omhoog was gekomen met zijn hoofd, zag ik dat [aanvrager] achter en een beetje naast hem stond. Vervolgens zag ik dat [aanvrager] met zijn voet in het gezicht van [benadeelde partij] trapte. Ik zag dat [benadeelde partij] werd geraakt op zijn wang.
[betrokkene 1] liet op Hyves een paar foto’s zien van die groep jongens. Toen herkende ik de jongen die [benadeelde partij] had geschopt. Ik zag toen dat hij [aanvrager] heette.
10. De verklaring van getuige [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 februari 2011 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was aanwezig bij de ruzie tussen [aanvrager] en [benadeelde partij] bij de schaatsbaan op de Korenmarkt in Arnhem.
Ik was in gezelschap van [betrokkene 1] , de broer van [benadeelde partij] , en anderen. Wij liepen “Manhattan” uit. Toen werd ik uitgescholden door een jongen die ik later op een foto herkende als [aanvrager] .
Op de Korenmarkt zag ik [benadeelde partij] , [aanvrager] en andere jongens vechten. Ik zag dat [benadeelde partij] op de grond lag. Ik schat dat hij een paar meter van de hoek van de schaatsbaan af lag. Ik keek recht vooruit in zijn richting. Hij kwam iets omhoog. Ik zag dat hij van achteren tegen het gezicht werd getrapt. Ik denk dat hij aan de rechterkant van zijn gezicht is geraakt.
Ik kende [aanvrager] toen nog niet. De voorzitter houdt mij voor wat ik bij de politie heb verklaard over de herkenning van [aanvrager] . Het klopt dat [betrokkene 1] mij op Hyves foto’s van een groep jongens liet zien, dat ik de jongen die [benadeelde partij] schopte toen heb herkend en dat ik toen zag dat die jongen [aanvrager] heette. Ik herkende [aanvrager] aan het dunnere postuur, zijn haar en zijn gezicht. Ik kon duidelijk zien dat de jongen die [benadeelde partij] schopte dezelfde jongen was als de jongen die mij eerder voor “Manhattan” uitschold.
11. Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 19 november 2012 opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik kan mij nog herinneren dat ik een verklaring heb afgelegd bij de politie over de vechtpartij die bijna vijf jaar geleden plaatsvond op de Korenmarkt. Wat ik destijds heb verklaard is de waarheid.”
4. Het hof heeft in het verkort arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat uit de aangifte van [benadeelde partij] en andere bewijsmiddelen volgt dat hij ten val kwam door een duw van medeverdachte [betrokkene 2] en dat hij vervolgens – terwijl hij op de grond lag – voelde dat iemand tegen de rechterkant van zijn gezicht trapte. Hij zag niet wie hem trapte. Aangever heeft aanvankelijk verklaard dat hij niet in zijn gezicht werd getrapt door verdachte en [betrokkene 2] omdat hij dacht dat zij op dat moment niet bij hem in de buurt stonden. Op dit punt is de verklaring van aangever echter kennelijk onjuist. [betrokkene 2] moet in ieder geval in de buurt van aangever zijn geweest op het moment dat hij – immers tengevolge van diens duw – ten val kwam en vervolgens tegen zijn hoofd werd getrapt.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zagen dat aangever in het gezicht werd getrapt door een jongen, die zij later herkenden op een foto van verdachte. De verklaringen van deze getuigen zijn – in tegenstelling tot de verklaring van aangever – gebaseerd op eigen waarneming en ondersteunen elkaar over en weer. Het is niet aannemelijk geworden dat zij een reden hadden om verdachte valselijk te beschuldigen. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] worden dan ook betrouwbaar geacht. Op grond daarvan stelt het hof vast dat aangever tegen het hoofd werd getrapt door verdachte.
Als gevolg van de trap van verdachte heeft het slachtoffer een kaakbreuk opgelopen waaraan hij tweemaal geopereerd diende te worden. Gelet op de ernst van het letsel en de noodzaak tot medisch ingrijpen is het hof van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.”
Toetsingskader
5. De aanvraag is gegrond op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang:
6. “1. Op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis of arrest onherroepelijk is geworden, kan de Hoge Raad ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling herzien:
7. a. (…);
8. b. (…);
9. c. indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
2. (…).”
6. Het volgende kan worden vooropgesteld. Indien de aanvraag tot herziening ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, dient deze met voldoende precisie uiteen te zetten waarom welk onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.3.
7. Wil een aanvraag tot herziening kans van slagen hebben, dan zal het gegeven nieuw moeten zijn en van voldoende gewicht om het ernstige vermoeden te kunnen dragen dat de rechter tot een andere einduitspraak zou zijn gekomen, was hem dat gegeven bekend geweest.4.Het gepresenteerde gegeven en de bewijsconstructie dienen niet alleen op zichzelf, maar ook in hun onderlinge samenhang te worden gewogen. De argumenten zullen sterk genoeg dienen te zijn om bijvoorbeeld de bewijsvoering in de zaak te kunnen aantasten. Het behoeft geen betoog dat het novum aan kracht wint en eerder tot een vrijspraak zal kunnen leiden naarmate de bewijsconstructie zwakker is.5.De aanwending van het buitengewone rechtsmiddel van herziening kan slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot heropening van een strafproces dat met een onherroepelijke rechterlijke beslissing was afgerond. De aard van het onderhavige rechtsmiddel brengt mee dat de aangevoerde grond voor herziening niet reeds bij de eerdere berechting mag zijn gebleken. In dat geval is immers geen sprake van een novum maar van een gegeven dat de rechter die de veroordeling uitsprak in zijn oordeel heeft kunnen betrekken. Het is de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een van de in art. 457, eerste lid onder c, Sv genoemde beslissingen zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvraag naar voren is gebracht.6.
8. De aanvrager heeft de volgende, als nova gepresenteerde gegevens, aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd:
Een analyse met als titel “Na het Hockeygala op de Korenmarkt” van juni 2016, gemaakt door N.F. Malefason en P.J. van Koppen;
Het rapport van Langendoen Advies van 19 maart 2018 inclusief een usb-stick met camerabeelden;
Een handgeschreven verklaring van [getuige 2] van 24 oktober 2018;
Handgeschreven verklaringen van de aanvrager (11 januari 2019), (zijn vriendin) [betrokkene 3] (14 januari 2019) en (zijn moeder) [betrokkene 4] (16 januari 2019) naar aanleiding van een ontmoeting op 29 mei 2014 tussen de aanvrager en [benadeelde partij] .
De analyse “Na het Hockeygala op de Korenmarkt”
9. De aanvrager legt aan zijn herzieningsverzoek in de eerste plaats een analyse met als titel “Na het Hockeygala op de Korenmarkt” van juni 2016, gemaakt door N.F. Malefason en P.J. van Koppen, ten grondslag. In het voorwoord van “Na het Hockeygala op de Korenmarkt” staat dat de tekst een neerslag is van een analyse van het dossier van de strafzaak tegen [aanvrager] die erop gericht was om te onderzoeken of het voorliggende bewijs de veroordeling van [aanvrager] kan dragen. In het verzoekschrift wordt aangevoerd dat de in het wetenschappelijke rapport aangetoonde onjuistheid/onbetrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2] en [getuige 1] ertoe zou moeten leiden dat het verzoek tot herziening gegrond verklaard dient te worden.
10. De conclusie van N.F. Malefason en P.J. van Koppen houdt het volgende in:
“Het arrest van het Hof Arnhem moge dan op drijfzand te zijn gebaseerd, dat kan het hof wellicht niet geheel worden verweten. De politie heeft namelijk slechts één enkel scenario serieus onderzocht: er is geschopt en dat deed [aanvrager] . Alternatieven zijn in ieder geval dat [benadeelde partij] niet is geschopt maar aan zijn gezicht gewond is geraakt door het hek van de schaatsbaan, een mogelijkheid die geheel buiten het onderzoek is gehouden. Als er al geschopt is, zijn er voldoende potentiële daders aanwezig, waarvan de meest prominente is [betrokkene 6] . Althans, [betrokkene 5] zou [betrokkene 6] als dader hebben genoemd. [betrokkene 5] werd nooit verhoord, [betrokkene 6] kwam pas bij de rechter-commissaris aan bod in een nogal oppervlakkig verhoor.
Daarnaast is er een aantal verklaringen dat nogal ontlastend is voor verdachte [aanvrager] . Zo worden de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] tegengesproken door de verklaring bij de politie van [betrokkene 7] en de verklaringen van [betrokkene 8] en [betrokkene 9] bij de rechter-commissaris. [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] zeiden dat [aanvrager] juist degene was die jongens uit elkaar aan het halen was en dat hij geen schop heeft uitgedeeld. [betrokkene 8] en ook [betrokkene 2] verklaren dat zij niets hebben gezien.
Men zou te rade kunnen gaan bij de vele camera’s die op de Korenmarkt hingen. Maar die leveren eigenlijk heel weinig op en wat zij opleveren is in het voordeel van [aanvrager] . De trap is op de camerabeelden niet zichtbaar en ook is het niet goed te zien wie wie is. Vrijwel iedereen draagt een colbertje, want men kwam van het hockeygala. De twee jongens die herkenbaar zijn door hun witte blouse zijn [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en dan is er nog een ‘bolle’ jongen die de duw geeft en dat is [betrokkene 2] . De duw door [betrokkene 2] aan [benadeelde partij] is wel duidelijk zichtbaar en [betrokkene 2] bekende die duw ook. De getuigen op wie[r] verklaringen de veroordeling door het hof is gebaseerd, [getuige 1] en [getuige 2] , worden echter stevig tegengesproken door de camerabeelden. Beiden zeiden dat [benadeelde partij] na het vallen op handen en knieën zat. Dat is niet zichtbaar op de camerabeelden. Sterker: nadat hij tegen het hek gevallen is, staat hij in zo’n 2 seconden weer op de benen. Ook een schop of trap is niet zichtbaar op de camerabeelden.
[betrokkene 8] en [betrokkene 2] spreken ook over ruim gebruik van drank en cocaïne. Dat op zichzelf zorgt ervoor dat de getuigen niet al te veel moeten worden vertrouwd. Daar deed de politie een stevig schepje bovenop door pas na lange tijd de meeste – en voor de veroordeling de belangrijkste – getuigen te verhoren. En de herkenningen van [aanvrager] zijn, zoals hierboven is besproken, in praktische termen van nul en generlei waarde.
[aanvrager] had niet mogen worden veroordeeld op basis van het voorliggende bewijsmateriaal. Geenszins is vastgesteld dat er een trap of schop daadwerkelijk is uitgedeeld en, zelfs als dat het geval is, dat het gebeurde door [aanvrager] .”
11. Uit de tekst van de analyse komt naar voren dat N.F. Malefason en P.J. van Koppen zich bij hun oordeelsvorming hebben gebaseerd op dezelfde stukken als waarover het hof beschikte. Zij hebben “het dossier in de strafzaak tegen [aanvrager] ” bestudeerd en onderzocht “of het voorliggende bewijs die veroordeling kan dragen.” Hun analyse komt in de kern erop neer dat zij het bewijs anders wegen dan het hof heeft gedaan.
12. Van een novum is onder die omstandigheden geen sprake. Het hof was bekend met de feiten en omstandigheden die in het strafdossier dat de onderzoekers hebben bestudeerd naar voren komen.7.De enkele omstandigheid dat twee onderzoekers het voorhanden zijnde bewijsmateriaal anders wegen dan de rechter heeft gedaan, levert geen novum in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv op.
Het rapport van Langendoen Advies
13. In de tweede plaats is aan de aanvraag tot herziening het rapport van Langendoen Advies van 19 maart 2018 ten grondslag gelegd. De conclusie in het rapport luidt:
“Alles overziend ben ik van mening dat het opsporingsonderzoek de nodige hiaten vertoont.
Ten eerste heeft het veel te lang geduurd voordat de getuigen zijn gehoord in deze zaak.
Hierdoor waren de nog af te leggen verklaringen, door over en weer beïnvloeding, al ingekleurd nog voordat politie de getuigen had gehoord.
Het heeft mij zeer verbaasd waarom de ter beschikking gestelde videobeelden niet zijn gebruikt ter vaststelling van het eventueel gepleegde strafbare feit en ter bevestiging dan wel ter ontkrachting van verklaringen van getuigen.
Na bestudering van het onderzoek, bestudering van de videobeelden en diverse gesprekken ben ik tot de conclusie gekomen dat, als het gehele onderzoek goed was uitgevoerd, dit geleid zou hebben tot een vrijspraak van [aanvrager] .
Volgens mijn bevindingen is er bewijs dat het letsel van [benadeelde partij] veroorzaakt is door een vuistslag. Deze vuistslag is gegeven door een persoon die goed zichtbaar is op de videobeelden. Deze persoon is reeds bekend maar deze persoon is absoluut niet [aanvrager] .
Daarnaast blijkt, na bestudering van de videobeelden, dat er absoluut niet te zien is dat er ook maar iemand is die [benadeelde partij] in het gezicht heeft geschopt.”
14. De camerabeelden behoren tot de stukken van het geding. Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat mr. B.J. Schadd, de toenmalige raadsman van de aanvrager, bij brief van 15 december 2010 het hof twee dvd’s heeft doen toekomen met daarop een analyse van de camerabeelden. Bij de stukken zit verder een chronologische beschrijving van de camerabeelden (“analyse camera 4 en 5 Korenmarkt 24 decemer 2007 op tijdcode”), die ook bij hiervoor genoemde dvd’s is gevoegd. Op deze beschrijving is aangetekend dat deze door de raadsman voor de terechtzitting van 8 februari 2011 is overgelegd.
15. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2013 houdt onder meer in dat de voorzitter op de vraag van de raadsman van de verdachte bevestigt dat de camerabeelden als voorgehouden kunnen worden beschouwd. Ook blijkt daaruit dat de verdachte en zijn raadsman het woord tot verdediging hebben gevoerd. De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aangevoerd:
“Op de camerabeelden is de duw, die wordt toegeschreven aan [betrokkene 2] , zichtbaar. Hierop valt aangever. Hij staat twee seconden later op. Mijn cliënt komt pas later in beeld. Op de camerabeelden is zichtbaar dat hij mensen uit elkaar begint te halen.”
16. Het hof beschikte over de (geanalyseerde en) tot in detail beschreven camerabeelden, terwijl de raadsman van de aanvrager in zijn pleidooi het hof erop heeft gewezen dat op die beelden te zien is dat de aangever ( [benadeelde partij] ) een duw krijgt, valt en twee seconden later opstaat.
17. Uit het rapport van Langendoen Advies komt naar voren dat de rapporteur over dezelfde stukken beschikte als waarover het hof de beschikking had. Het rapport komt er in de kern op neer dat Langendoen het bewijs anders weegt dan het hof heeft gedaan. Ook hiervoor geldt dat die enkele omstandigheid geen novum kan opleveren.
18. De kwaliteit van de beschikbare camerabeelden is tijdens de behandeling in hoger beroep aan de orde geweest. Het hof heeft de zaak naar de rechter-commissaris verwezen teneinde nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te doen verrichten. Het NFI is in zijn rapport van 2 augustus 2010 tot de conclusie gekomen dat de beelden van dermate beperkte kwaliteit zijn dat toepassing van beeldbewerkingsmethoden geen betere interpretatie van de beelden mogelijk maakt. De verdediging heeft vervolgens bij brief van 17 december 2010 dvd’s met een analyse van de beelden in het geding gebracht. Het hof heeft de dvd’s bekeken.8.Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de beelden zichtbaar is dat om 04:58:37:27 de aangever een duw krijgt van [betrokkene 2] , waardoor de aangever ten val komt. Verschillende getuigen hebben zulks waargenomen op de aan hen getoonde camerabeelden (bewijsmiddelen 5 en 6). Zoals hiervoor onder 15 is weergegeven, is ook de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van deze lezing uitgegaan. Ook Malefason en Van Koppen hebben camerabeelden bekeken en gezien “dat om 04.58.37 uur een persoon, [benadeelde partij] , geduwd wordt door een ‘bolle’ jongen – dat moet [betrokkene 2] zijn – en dat die [benadeelde partij] daarop ten val komt” (p. 11). Daarmee in strijd is de bevinding van Langendoen, die opmerkt:
“Samen met de heer Commu heb ik gezocht naar beelden waaruit zou kunnen blijken dat het slachtoffer [benadeelde partij] ) was geduwd en ten gevolge daarvan zou zijn gevallen. Deze beelden bleken er niet te zijn.”
19. Wel zou volgens Langendoen te zien zijn dat om 05.04.28 uur, een man met een fors postuur een vuistslag gaf aan een persoon die vervolgens kennelijk door de kracht van die slag achterover sloeg en door de omheining van een aldaar aanwezige ijsbaan viel.
20. Daarbij merk ik nog het volgende op. In het rapport van Langendoen Advies wordt vermeld dat de camerabeelden zijn “opgewaardeerd, vergroot, zeer langzaam afgespeeld, beelden zichtbaar gemaakt met beweging tot op een duizendste van een seconde”. Op welke wijze dat is gebeurd, wordt niet vermeld. Evenmin is een vergelijking opgenomen van de kwaliteit van de al beschikbare beelden en wat daarop wel en niet te zien is en de situatie na de gestelde opwaardering. Wel stelt Langendoen dat de beelden zodanig duidelijk zijn dat “het in het gezicht schoppen van het slachtoffer [benadeelde partij] zeer zeker te zien zou moeten zijn geweest”.
21. Ik kan de rapporteur daarin niet volgen. Van een novum zou eerst sprake kunnen zijn indien aan de hand van de nieuwe beelden scenario’s kunnen worden vastgesteld dan wel uitgesloten waarover de beelden die de rechter ter beschikking stonden geen duidelijkheid boden, terwijl daaruit een lezing van de feiten volgt die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de gewezen verdachte dan wel tot de toepassing van een minder zware strafbepaling. Voorts zal moeten worden gegarandeerd dat de authenticiteit van het beeldmateriaal door de bewerking niet is aangetast.
22. Hat rapport geeft over dit alles geen duidelijkheid. De desbetreffende beelden heb ik bekeken en vergeleken met de beelden en de analyse daarvan op de dvd’s die door de verdediging tijdens de behandeling in hoger beroep zijn overgelegd. Ook ik heb op de beelden niet gezien dat de aangever tegen zijn hoofd is geschopt of getrapt, maar een dergelijke gewelddadige handeling was ook niet te zien op de beelden waarvan het hof heeft kennisgenomen. De bewijsvoering van het hof steunt in zoverre ook niet op de camerabeelden, maar op getuigenverklaringen. Voor zover aan de aanvraag ten grondslag ligt dat “het in het gezicht schoppen van het slachtoffer [benadeelde partij] zeer zeker te zien zou moeten zijn geweest”, wordt niet toegelicht waarom zulks anders zou zijn ten opzichte van de camerabeelden die ten tijde van de behandeling beschikbaar waren. Kennelijk is het hof ervan uitgegaan dat de door hem bewezen geachte schop heeft plaatsgevonden buiten het bereik van de camera’s. Wat daar ook van zij: op deze mogelijkheid gaat Langendoen niet in, nog daargelaten dat hij geen duw waarneemt, en geen verslag doet van het duwen op het moment (04.58.37) waarop dit volgens het hof, getuigen en ook Malefason en Van Koppen heeft plaatsgevonden.
23. Gelet op het voorafgaande, meen ik dat ook de onder II genoemde grondslag van de herzieningsaanvraag geen novum oplevert.
De handgeschreven verklaring van [getuige 2]
24. Ten derde heeft de aanvrager het herzieningsverzoek gegrond op de handgeschreven verklaring van [getuige 2] van 24 oktober 2018. Deze verklaring houdt het volgende in:
“Aan mijn verklaring van 23 oktober 20179.wil ik het volgende toevoegen: Na het zien van de videobeelden van het gevecht, is mij op 23 oktober 2017 duidelijk geworden dat [benadeelde partij] helemaal geen schop heeft gekregen. Mijn herinnering klopt dus helemaal niet! Er is destijds zo op mij ingepraat waardoor het in mijn herinnering lijkt alsof ik het zelf heb gezien. De waarheid is, dat ik zelf niemand een schop heb zien geven.”
25. Bij een aanvraag tot herziening die is gestoeld op het gegeven dat een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd daarop terugkomt, dient vooropgesteld te worden dat de aanvrager aannemelijk moet maken dat en waarom de getuige op een hem belastende verklaring terugkomt.10.
26. Het hof heeft drie getuigenverklaringen van [getuige 2] voor het bewijs gebruikt. Daarbij is het hof niet over één nacht ijs gegaan. Het hof heeft haar op 8 februari 2011 onder ede als getuige gehoord. Daar heeft zij opnieuw verklaard dat zij zag dat de aangever van achteren tegen zijn gezicht werd getrapt. Zij herkende de aanvrager als degene die de trap gaf. Zij heeft voorts verklaard dat zij “recht vooruit” in de richting van de aangever keek toen hij volgens haar waarneming van achteren tegen haar gezicht werd getrapt. Zij verklaarde dat zij wel goed zicht had. Op 8 maart 2012 is de zaak naar aanleiding van nieuwe informatie aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris om [getuige 2] als getuige te horen. Op 19 november 2012 is zij opnieuw als getuige gehoord. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] onder meer verklaard dat “ [benadeelde partij] (…) een trap tegen zijn kaak (kreeg) door volgens mij [aanvrager] .” Zij heeft daarbij opgemerkt dat zij de woorden “volgens mij” gebruikt omdat zij zich dat niet meer goed kan herinneren. Het hof heeft het gebruik van de verklaringen van de getuige [getuige 2] gemotiveerd.
27. Uit de verklaring van [getuige 2] van 24 oktober 2018 komt naar voren dat zij zich heeft herinnerd dat [benadeelde partij] een schop heeft gekregen maar dat haar na het zien van de (door Langendoen, in het bijzijn van de moeder van de aanvrager getoonde) videobeelden duidelijk is geworden dat die herinnering niet kan kloppen. Zij verklaart haar herinnering dat [benadeelde partij] een schop heeft gekregen doordat er destijds op haar is ingepraat. De waarheid is volgens haar dat zij nooit iemand een schop heeft zien geven.
28. De handgeschreven verklaring is in strijd met eerdere verklaringen van de getuige, waaronder haar onder ede afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2011. Daar verklaarde zij dat zij zelf de schop heeft waargenomen en goed zicht had. De door [getuige 2] opgegeven reden levert onvoldoende grond op om aan te nemen dat haar belastende, onder ede afgelegde verklaringen, die steun vonden in ander bewijsmateriaal, onjuist zijn geweest. Daarbij komt dat de beelden door Langendoen zijn getoond, in het bijzijn van de moeder van de aanvrager, en dat Langendoen zich heeft geconcentreerd op een ander tijdstip waarop de relevante gewelddadige handelingen zouden hebben plaatsgevonden dan het hof, zoals hiervoor is besproken.
De schriftelijke verklaringen van de aanvrager, zijn vriendin en zijn moeder
29. Ten slotte is het herzieningsverzoek gebaseerd op de handgeschreven verklaringen van de aanvrager, diens vriendin [betrokkene 3] en zijn moeder [betrokkene 4] . Die verklaringen houden respectievelijk het volgende in:
1. 1. Aanvrager:
“Op 29 mei 2014 heb ik met mijn vriendin en goede vrienden een onwijs leuke Hemelvaartsdag/avond gehad. Bij vertrek naar huis word ik aangesproken door [benadeelde partij] , die mij vraagt hoe het is waarop ik antwoord dat ik er eigenlijk niet zo veel behoefte aan heb om met hem in gesprek te gaan. Er komt vrij snel een bekende van hem bij staan, en [benadeelde partij] vraagt mij hoe is je taakstraf geweest? En dat ook nog es terwijl je het niet hebt gedaan, ha ha. Die domme advocaat van jou heeft het mooi verprutst. Het voelde intimiderend. Ik ben snel met mijn vriendin weggelopen bij hen. Het heeft mij erg aangegrepen.”
2. [betrokkene 3] :
4. “Op 29 mei 2014 liep ik samen met mijn vriend, [aanvrager] , over de Korenmarkt richting huis. Er liep ons een jongen tegemoet. Hij sprak mijn vriend aan en ik liep een stukje door. Ik kreeg het gesprek niet helemaal mee, maar toen ik terug liep hoorde ik die jongen ( [benadeelde partij] ) zeggen ik weet dat jij het niet hebt gedaan. Ik zag dat mijn vriend hiervan schrok. We zijn toen snel naar huis gegaan.”
3. [betrokkene 4] :
“Hemelvaartsdag 2014 werden wij gebeld door onze zoon [benadeelde partij] . Het zal rond 20.30u geweest zijn. [benadeelde partij] klonk geëmotioneerd. Even daarvoor was hij de jongen tegen gekomen die tijdens een vechtpartij in december 2007 een kaakbreuk opliep. Deze jongen vroeg aan onze zoon of hij intussen zijn taakstraf al had gedaan. Toen [benadeelde partij] aangaf niet met hem in gesprek te willen ging de jongen toch door met opmerkingen maken. [benadeelde partij] ervoor dit als provocerend en intimiderend. [benadeelde partij] , want zo heet hij ging verder met de opmerking: Die stomme advocaat van jullie heeft zijn werk niet goed gedaan! Ik weet toch dat jij HET niet hebt gedaan! Intussen was de vriendin van [benadeelde partij] dichterbij gaan staan en zij zag dat hij uit het veld geslagen was door de opmerking die ook zij hoorde. Ze zijn naar huis gegaan en belden ons. Het heeft ons zeer aangegrepen. Het feit dat [benadeelde partij] onschuldig is. Iets dat hij feitelijk ook al eerder verklaarde in zijn laatste verklaring bij de RC. Nu alle zittingen voorbij zijn en de veroordeling een feit kan hij het zich kennelijk permitteren om get nu te zeggen! Ontluisterend en schokkend vonden we het!”
30. De tot het bewijs gebezigde verklaring van [benadeelde partij] (bewijsmiddel 1) houdt onder meer in dat hij voelde dat iemand hem met opzet en met kracht tegen de rechterkant van zijn gezicht trapte en dat hij niet weet wie hem heeft geschopt. De hiervoor weergegeven verklaringen werpen geen nieuw licht op de waarnemingen die de aangever heeft gedaan en die tot het bewijs zijn gebezigd. Ook overigens is het onduidelijk waarop de gevolgtrekkingen die in de ‘de auditu’-verklaringen zijn weergegeven, zijn gebaseerd. Van een novum is geen sprake.
31. Uit het voorafgaande volgt dat de door de aanvrager genoemde gronden noch afzonderlijk bezien noch in hun onderlinge samenhang beschouwd tot herziening kunnen leiden.
32. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2020
Met weglating van verwijzingen.
HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:664.
Kamerstukken I 2011/12, 32 045, C, p. 4-5. Zie mijn bijdrage in T&C Sv, twaalfde druk, aant. 3 bij art. 457.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Aben voorafgaand aan HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7190, NJ 2013/278 m.nt. Schalken (de ‘Zes van Breda’).
HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:605, NJ 2018/272
Vgl. HR 6 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2009:BJ9328, rov 5.1 en 5.3.1
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2011, p. 2. De opmerking van Langendoen in diens rapport van 19 maart 2018 dat het dan ook haast niet te geloven is dat deze videobeelden buiten beschouwing zijn gelaten tijdens de behandeling van de strafzaak mist feitelijke grondslag.
Kennelijk doelt zij in aanvulling op het gesprek dat zij op die datum had met K.P. Langendoen (in aanwezigheid van A. Scheepmaker). Zie pagina 12 van het rapport van Langendoen-Advies. De getekende verklaring van [getuige 2] is, anders dan in het rapport staat vermeld, niet als bijlage bij het rapport gevoegd.
Vgl. HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9316, NJ 1997/688; HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5020 en HR 26 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5116.